Pierre Sinibaldi, die vorige week op 87-jarige leeftijd overleed in Toulon, leerde Anderlecht dominant voetballen. ‘Wie ook de tegenstander was, Sporting moest het spel maken.’

Dat de Anderlechtfan mort wanneer zijn team niet dominant voetbalt, is de schuld van Pierre Sinibaldi. “Een trainer traint zoals hij zelf speelde”, zegt een cliché. De geboren Corsicaan was een elegante en technisch verfijnde aanvaller in een van de beste elftallen ter wereld. Met Stade Reims werd hij twee keer Frans kampioen en werd hij topschutter. Later voetbalde hij nog bij Nantes, Olympique Lyon en Perpignan, waar hij in 1956 de voetbalschoenen ruilde voor een trainersplunje. Twee keer was hij Frans internationaal. Voor Corsicaanse nationalisten is hij een held omdat hij op 27 februari 1967 met een gelegenheidsteam van Corsicanen een oefenmatch won tegen de Franse nationale ploeg (2-0).

Toenmalig Anderlechtvoorzitter Albert Roosens wist wat hij zocht toen hij in het voorjaar van 1960 naar Luxemburg trok om er de bondscoach van het groothertogdom naar Anderlecht te halen.

Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Anderlecht blikte Sinibaldi in 2008 in zijn woonplaats Toulon voor dit blad nog eens terug op zijn voetbalvisie. “Ik had een bepaald spelsysteem in mijn hoofd, dat ik eerst bij Perpignan in de praktijk bracht, en vervolgens als bondscoach van Luxemburg, maar uiteindelijk boekte ik er bij Anderlecht voor het eerst resultaten mee. Het WM-systeem dat toen in de mode was, had zijn beste tijd gehad. Ik had grote bewondering voor het Brazilië dat in 1958 wereldkampioen werd. Ik inspireerde me op hun 4-2-4. Bij balbezit wilde ik dat mijn ploeg ver op de helft van de tegenstander speelde, bij balverlies moesten de spelers zo hoog mogelijk blijven om de andere ploeg ver van ons doel te houden. In het begin liepen de tegenstanders daardoor vaak in de buitenspelval.

“Ik liep zo wel het risico dat een aanvaller door de mazen van de vooruitgeschoven verdediging glipte, maar dat was niet erg gezien de mogelijkheden die daaruit voortkomen voor de aanvallers. Voor mijn part kregen we zo een goal tegen, zolang we er zelf maar drie maakten. In mijn filosofie moet gedurfd voetbal het altijd halen van angsthazenvoetbal.”

Nationaal leverde de nieuwe aanpak tussen 1960 en 1966 vier titels op, maar Europees voetbalde Anderlecht naïef. “Met uitzondering van de wedstrijden in mijn tweede paars-witte periode tegen Inter en Arsenal heb ik nooit tegenstanders gescout. Niet in België, niet in Europa. We gingen altijd uit van onze eigen sterkte. Ik vind nog altijd dat wie zich aanpast aan de tegenstander de helft van zijn mogelijkheden verliest.”

“Sinibaldi was de Guardiola van de jaren zestig”, vindt toenmalig Anderlechtverdediger Georges Heylens. “Voor hem primeerde het talent. Hij liet voor het eerst een verdediging op één lijn spelen en de buitenspelval hanteren. ‘Ik wil mijn centrale verdedigers in het ei zien’, riep hij vaak, doelend op de middencirkel.

In een terugblik op zijn Brusselse jaren in 2008 gaf Jan Mulder toe dat hij veel aan Sinibaldi te danken had: “Ik ergerde me weleens aan de naïeve manier van voetballen, maar eigenlijk waren zijn menselijke aanpak en zijn voetbalfilosofie een zegen voor mij. Sinibaldi was voor zijn spelers zo’n warme man, en in het aanvallende voetbal dat hij voorstond, kon ik helemaal mezelf zijn.”

In 1966 vertrok Sinibaldi – die er prat op ging in zijn trainerscarrière nooit ontslagen te zijn – naar Monaco. Het werd geen succes. In de lente van 1969 haalde Roosens hem terug naar Anderlecht, waarmee hij in 1970 de allereerste Europese finale speelde, maar in de Jaarbeursstedenbeker (de voorloper van de Europa League) was Arsenal een maatje te groot. In 1971 vertrok Sinibaldi plots uit Brussel (hij trainde later nog Las Palmas, Sporting Gijón en Toulon, waar hij in 1980 zijn trainerscarrière afsloot). Daarover zegt hij in 2008: “Albert Roosens werd als voorzitter opgevolgd door Constant Vanden Stock. Die wilde absoluut dat ik mijn systeem veranderde en met een libero zou spelen, maar dat was voor mij geen optie. Omdat in mijn spelopvatting een libero tot niets dient: hij herstelt enkel de fouten van anderen. In een elftal moet elke speler sterk genoeg zijn om zijn eigen boontjes te doppen.”

DOOR GEERT FOUTRÉ

“In zijn spelopvatting diende een libero tot niets.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content