Wat staat Erik Gerets, die op 10 juli naar Riyad vertrekt, te wachten als hij aan de slag gaat bij Al Hilal in Saudi-Arabië? Een bloemlezing uit de verhalen van ervaringsdeskundigen.

I k zal schrijven over mijn vriendinnen / En in al hun verhalen / Zie ik mezelf / Een drama zoals mijn drama / Ik zal schrijven over mijn vriendinnen/ Over de gevangenis die hun levens opslokt / Over de tijd die wordt verspild aan het lezen van glossy’s / Over deuren die niet zijn te openen / Over verlangens die in de kiem worden gesmoord / Over grote gevangeniscellen / En over hun zwarte muren / En over de duizenden, duizenden getuigen / Die anoniem begraven zijn / In het graf van de tradities /… / Mijn vriendinnen / Gijzelaars die verhandeld worden op de sprookjesmarkt/ Gevangenen in de harem van het oosten / Doden die geen doden zijn / Ze leven en sterven – Als champignons onder glas / Vogels in grotten / Ze sterven zonder stemmen.

Met dit citaat, van de in de Arabische wereld populaire Syrische dichter Nizar Qabbani, opent de Saudische Rajaa Alsanea haar roman De Meiden van Riyad. Daarin laat ze de Arabische en westerse wereld haar Saudische leven zien. Een conservatieve wereld waarin de vrouw ondergeschikt is aan de man. Maar ze zitten ook vol plannen en dromen, de (jonge) vrouwen uit haar boek, ook al wordt een poging tot revolte van een vriendin – tegen het feit dat de huwelijksakte van het nieuwe paar wél door de man kan worden getekend, terwijl de vrouw slechts haar vingerafdruk mag plaatsen – direct de kop ingedrukt.

In die wereld komt Erik Gerets terecht. Na België, Nederland, Duitsland, Turkije en Frankrijk een nieuw land. Van Olympique Marseille naar Al Hilal, het, afhankelijk van de bron, Manchester United ( Aad de Mos in Voetbal International) dan wel Real Madrid (diezelfde De Mos in Johan) van Saudi-Arabië. Allicht zit ook Gerets vol plannen en dromen, lees er maar zijn interviews op na: hij heeft een contract van twee jaar, “niet voor het geld, maar voor de sportieve uitdaging.” Wat staat hem te wachten? Voorgangers getuigen.

* * *

Jan Boskamp: “Saudi-Arabië? Nooit zou ik dat aanvaarden! Dubai, Koeweit, Oman, Bahrein, daar valt goed te werken. Maar naar Saudi-Arabië krijgen ze me niet. Ik hoor zeggen dat er 80.000 komen kijken, maar dat geloof ik écht niet. Saudi’s zijn gewoon niet vrij. Ik voel dat land niet aan. Ben er één keer geweest, drie dagen, ik was zó blij dat ik er weg was… Waarom kan ik je niet zeggen, je moet er zelf geweest zijn om het te snappen. Op een bepaald moment moesten we met de bus door Mekka. Ik moest uitstappen, alleen moslims mogen die stad in. Ik riep nog: “Donder op”, maar niks hoor. Moest ik die bus af, helemaal omgaan en aan de andere kant van de stad weer opstappen. Nog zoiets: van Saudi-Arabië naar Bahrein hebben ze een brug gebouwd. In het weekend staan daar files van hier tot ginder. Allemaal Saudi’s… Zuipen zich daar te pletter, om vervolgens weer een week in het gareel te lopen.”

Dimitri Davidovic werd met Al-Ittihad (niet uit Riyad maar uit Djedda) drie keer landskampioen. Davidovic daarover in 2007 in Sport/Voetbalmagazine: “Al Hilal Royal Club van Riyad is beschermd door ik weet niet hoeveel prinsen. Dat merk je. Het voetbal? In de Emiraten ( Dubai, Abu Dhabi,…) is alles tot in de puntjes georganiseerd, net als in Qatar. De competitie wordt er door de staat georganiseerd en je geld krijg je stipt aan het begin van elke maand. Werken in Dubai is mooi, op voorwaarde dat je wint. Het gemiddelde aantal trainers per club per jaar bedraagt drie tot vier. In Saudi-Arabië is het leven héél anders, Saudi’s zijn vrij hooghartig. Mijn vrouw kwam maar af en toe, ik leefde in een compound met andere buitenlanders, maar werd vrij snel opgenomen door de bourgeoisie van Djedda. Het contrast met Dubai was groot. Dubai is een open stad, met een schitterende golfclub, privéclubs waar je westerlingen kan ontmoeten, een beach club, prachtige stranden. Je krijgt wel nergens de kans om in hun wereld binnen te dringen. Hen echt te doorgronden. Dat laten ze niet toe. Als buitenlander kan je er veel geld verdienen, maar geen machtspositie opbouwen. Eens je visum afgelopen en je taak ten einde, moet je het land uit.

“Donaties vormen ook een van de problemen van het Saudische voetbal. De voorzitter doet je allerlei beloftes, maar hij is afhankelijk van schenkingen. Als je wint, kom het geld binnen zoals voorzien. Verlies je, komt er geen geld. Je hebt clubs waar spelers vijf tot zes maanden niet betaald zijn. De Golf als paradijs waar je snel geld verdient? Dat is ook zo, op voorwaarde dat je resultaten haalt. Anders ga je sneller dan je gekomen bent.”

Aad de Mos was er ook, samen met Jan Van Winckel, nu assistent in Brugge. In een moeilijke periode, net toen Al Qaida het gemunt had op de Amerikanen. Ook zij woonden in een compound, een afgesloten en beveiligd domein met villa’s. Zo zijn er tientallen in Riyad. In 2003 waren drie het doelwit van terroristen met autobommen. Daarbij vielen 35 doden en zo’n 160 gewonden.

De Mos in Voetbal International: “Een van die aanslagen trof een compound op drie kilometer van ons huis. Ik reed net naar huis toen iemand van de club me belde. Ik maakte nog een geintje over de muziek op de radio, maar kreeg te horen dat het geen tijd was voor grapjes. De volgende dag drong het pas echt tot me door, toen ik de kranten en het nieuws op CNN zag. Ik ben die dag gewoon gaan trainen, maar die keer werd ik opgehaald door een chauffeur van de prins. In een geblindeerde auto reden we door Riyad. Na de training ben ik op hotel gebleven en de volgende dag vloog ik terug. Op de luchthaven was de chaos groot, iedereen wilde weg.”

Toen de verslaggever van Johan er in 2003 op bezoek was, waren dit zijn indrukken: “De rust op straat? Niet echt, maar afgedwongen. Hoe lang houdt de repressie nog stand? Er wordt schande gesproken over de graaicultuur van de prinsen en de decadentie achter de paleismuren. De competitie, de stadions, de clubs, zelfs de spelers, alles is in handen van het koningshuis. Voetbal is het speeltje van de prinsen. En het wordt gebruikt om de politieke situatie te verbloemen. Als opium van het volk.”

De Mos in VI: “Riyad is een wereldstad van 5 miljoen mensen. De beste Italiaanse en Japanse restaurants in de buurt. Zo erg was het allemaal ook niet.” Maar in Johan leest het zo: Toeschouwers? Geen vrouwen en de mannen dragen, volgens De Mos, allemaal “witte jurken en geruite theemutsen op het hoofd.” De supporters van Al Hilal zwaaien met blauwe vlaggen.

Sef Vergoossen werkte bij Al Jazeera (Emiraten). Uit de Volkskrant van juli 2005 en in Sport/Voetbalmagazine diezelfde maand: “In het structureel denken zijn ze in de Emiraten verder dan Qatar of Saudi-Arabië. Ik heb gehoord dat ze daar de competitie plots stilleggen zonder dat iemand weet waarom. Uiteindelijk blijkt dan dat de ploeg die kampioen moet worden, zoveel geblesseerde spelers heeft dat ze punten dreigt te verliezen.”

‘Ik zat vast in het verkeer, coach’

Dimitri Davidovic gaf in 1993 al in dit blad aan dat je hun evolutie moet duiden in de tijd: “In nauwelijks twintig jaar zijn ze bij wijze van spreken van de middeleeuwen naar de technologische tijd overgestapt. Bepaalde spelers woonden tien jaar geleden nog in tenten en moesten tien kilometer afstand overbruggen om water te halen. Nu hebben ze villa’s, rijden ze in grote jeeps en hebben ze draagbare telefoons.”

In 2007 klonk het zo: “In het begin haalden ze in Qatar allemaal oude, dure spelers. Om zich te profileren, maar het niveau van het spel leed eronder. Daarna kwamen jongere, betere spelers, zoals Emile Mpenza. Goeie buitenlanders zijn belangrijk in Arabische landen. Je mag er slechts een paar hebben én ze moeten op het veld het verschil kunnen maken. De eigen spelers worden zo slecht betaald dat ze zich gauw ergeren aan buitenlanders die een veelvoud opstrijken maar geen poot verzetten. Dan krijg je problemen.”

Maar ook de eigen spelers nemen het niet altijd zo nauw met de stiptheid. Davidovic in 1993: “Voor de eerste training waren maar negen van de dertig kernspelers aanwezig. Toen ik daar een opmerking over maakte, zei men dat ze wel zouden binnen sijpelen. Dan ga ik terug naar huis, zei ik. Uiteindelijk heb ik daar voor negen mijn speech gegeven. Intussen kwam de een na de ander de zaal binnen, maar ik stuurde ze stuk voor stuk weg. Een uur later stonden er meer aan de deur te luisteren dan er binnen zaten.”

Uit Johan (juni 2003) Aad de Mos: “Ik had me op het ergste voorbereid, maar het was schrikken toen ik de eetzaal binnenkwam en zag wat voor bende het was. Geen discipline, iedereen deed maar wat. Zelfs de terreinknechten lagen maar wat in bosjes te pitten. En de spelers: de een kwam vijf minuten te laat, de ander tien. De een had vastgezeten in het verkeer, de ander wilde eerst nog een massage. Tuurlijk jongens, zei ik. Ik stond me op te vreten, maar het was zinloos om toen al oorlog met de groep te maken.”

Voor Jan Boskamp is het heel herkenbaar. Hij ergerde zich ook aan het kastesysteem. Een paar weken geleden in café De Oude Belg in Relegem: “We kwamen in België op stage. Ze wilden de mensen van het materiaal gewoon op de grond laten slapen. Dat pikte ik niet. Die kregen ook een kamer. Maar die gasten hadden zoveel schrik, dat ze niet eens een kamer wilden… Ze zullen bijvoorbeeld ook nooit zeggen dat het meer dan 50 graden is, want dan mogen de mensen officieel niet werken. Het is dus altijd 49 graden… Gastarbeiders slapen met negen op de kleine ruimte en worden toch anders behandeld. Zeg je wat verkeerd, je wordt direct op het vliegtuig gezet.”

Ook coaches.

Boskamp: “Ik ben er vijftien of zestien maanden geweest. Dat is lang. Als je twee keer na mekaar verliest, moet je weg. Kijk maar naar Georges ( Leekens, nvdr). Drie keer verloren en gedaan. Ze geven je het geld en denken: nu worden we kampioen. Maar daarom is dat niet zo.”

De Mos in De Standaard in 2003: “Ik ben de 65e trainer van Al Hilal in 15 jaar… Verliezen mag niet, dat is daar een belediging. Als de ene prins zijn trainer ontslaat, en die ploeg wint de week erop, zullen meer prinsen dat voorbeeld volgen. Ze kopiëren alles van diegene met het laatste succes.”

‘Als die gozer gaat zingen, lopen ze weg’

Hoe zit het met het niveau van de spelers?

De Mos: “Ze kunnen fantastisch voetballen, hebben een Braziliaanse techniek, maar van hun conditie schrik je wezenloos. Je wordt als trainer ook beperkt. Vijf keer per dag moeten ze bidden, maakt niet uit waar je bent, in de rust van een wedstrijd, of op de luchthaven.”

Sef Vergoossen: “Ik vroeg of ik rekening moest houden met tijden om te bidden bij de opmaak van mijn trai- ningsschema. Welnee, werd gezegd, we doen wat u vraagt. Mooi niet dus. Opeens zijn ze weg en daar sta je dan met je schema.”

Boskamp: “Als die gozer gaat zingen, lopen ze gewoon het trainingsveld af om te bidden. Na twee, drie dagen hebben we dat opgelost door de trainingen tussen die sessies in te plannen. Met de ramadan trainden we pas om hafelf ’s avonds, omdat ze dan pas gegeten hadden. Je moet wat soepel zijn in die dingen.”

De Mos: “Er is wel ontzettend veel talent. In Riyad zie ik hetzelfde als in São Paulo: aflopende straatjes met ongelijke keien, waarop iedereen aan het voetballen is. Maar tactisch lopen ze ver achter. En ze missen de Braziliaanse mentaliteit. Brazilianen zijn strebers, ze willen kampioen worden. Saudi’s zijn gemakzuchtig en niet gewend om hard te werken. Dat laten ze over aan de gastarbeiders. Ze hebben te veel welvaart en dat zie je terug in het voetbal. In het gewone leven bestaat een heel strenge hiërarchie, bepaald door geloof en dictatuur. Die wordt in de sport doorgetrokken. De oudere spelers zetten de toon, bepalen vaak zelfs het spelconcept en de opstelling. Er wordt gekozen op basis van namen en niet gekeken naar balans of evenwicht in het elftal.”

Boskamp: “Het zwakste punt van het Midden-Oosten zijn de keepers. Niemand wil daar in de goal gaan staan. Die gasten willen zich amuseren, de onmogelijke dingen uitproberen. Veel indivi- dualisme, weinig combinatie. Ik snap dat wel, het is er zo heet. Lopen, daar hebben ze een bloedhekel aan.”

Vergoossen: “Na het ontbijt gaan wij in Europa meestal een stukje wandelen. Als je in de Arabische wereld iets niet moet doen, is het wandelen. Ze hebben een hekel aan de zon. Op een gegeven moment komt een van mijn spelers na een paar maanden – dan pas durven ze – voorzichtig vragen: coach, als het in Nederland regende, gingen jullie dan wandelen? Neen? Waarom dan wel als de zon schijnt?

“Uitzonderingen daargelaten heb je er geen profvoetballers. Ze leven mentaal gezien op het niveau van een derdeklasser. Hun eerste vraag is: heb je een baan voor mij? Liefst een baan met een lijntje naar de sjeik, of bij de politie, of bij de militairen. Wie een dergelijke baan heeft, aardig betaald wordt door de club en premies krijgt, verdient ongeveer 10 à 12.000 euro per maand. Dat is behoorlijk veel geld, als je weet dat het leven gauw de helft minder kost dan in Nederland.”

Boskamp: “Ik kreeg in Dubai zo’n 50.000 euro per maand, zelfs iets meer. Het enige wat je zelf moest betalen was telefoon en benzine. Aanvankelijk maakte ik nog van mijn neus, voor die laatste kost. Wist ik veel dat benzine amper wat kostte. Een koffertje met geld, daarmee kwamen ze aan als het betaaltijd was. En dat is de essentie van je hele verhaal. Wat ze ook zeggen, je gaat ernaartoe voor dat koffertje. Het geld.”

door peter t’kint

Een koffertje met geld, daarmee kwamen ze aan als het betaaltijd was. En dat is de essentie van je hele verhaal. Wat ze ook zeggen, je gaat ernaartoe voor dat koffertje. Het geld.

Jan Boskamp

“Saudi-Arabië? Nooit zou ik dat aanvaarden!” Jan Boskamp

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content