‘Ik mis voetbalknowhow in veel clubs’, zegt hij. Zonde van de zijne: voor het eerst in zijn carrière zit Aimé Anthuenis zonder werk. Volgende maand wordt hij 65, maar voor zijn voetbalpensioen is het te vroeg: ‘Ik heb niets anders.’

Vierenzestig is hij en binnenkort vijfenzestig. Aimé Anthuenis, geboren in Lokeren op 21 december 1943, schuift wat ongemakkelijk op zijn stoel als hij aan zijn leeftijd wordt herinnerd. Een reus van een vent, maar niet bestand tegen de vergankelijkheid van het leven. Mooie kwetsbaarheid. De selfmade man die uitgroeide tot een van Belgiës meest succesvolle clubcoaches, is een overlever als geen ander in de jungle van de voetballerij, maar staat nu toch al vier maanden aan de kant toe te kijken.

Kunt u zich een leven zonder voetbal voorstellen?

Aimé Anthuenis: “Ik kan me voorstellen dat sommigen ermee kappen, ja. Maar dan moet je iets anders gaan doen waarin je maniakaal bent. Sommige mensen worden maniak in het biljarten, anderen gaan kaarten, maar ik heb zo niks. Ik jog een beetje, maar dat is meer omdat ik denk: hef u maar eens op.”

Het gerucht ging onlangs dat u bekend zou maken voor welke buitenlandse club u zou gaan werken.

(verbaasd) Daar is niks van aan. Op dit moment toch niet. Doordat ik technisch directeur was van Germinal Beerschot, heb ik wel nog altijd goede contacten met Charlton en vooral Fulham. Fulham heeft twee spelers geplaatst bij Germinal: Owusu en King, twee Ghanezen die ik een paar keer ben gaan scouten bij hun reserven. En Charlton had een samenwerkingsverband in Abidjan, waar het de vroegere voetbalschool van Guillou heeft overgenomen. Ik heb die twee keer bezocht. Naast Ivoorkust ligt Ghana en daar heeft Feyenoord een school met als directeur Karel Brocken, die ik ken van vroeger. Een maand of twee geleden was ik er in beeld als bondscoach. Ik was bij de laatste drie, maar kort voor de laatste vergadering in Amsterdam heb ik me afgemeld. Ik moest in Ghana gaan wonen en dat zou een te grote omwenteling in mijn leven hebben betekend.

“De contacten met Charlton en Fulham heb ik nog. Fulham scout veel in Frankrijk. Zij zoeken soms mensen en hebben nu een nieuwe hoofdscout, met wie ik een goed contact heb. Binnenkort ontmoeten we elkaar. Het kan zijn dat ik iets voor hem ga doen, maar concreet is het nog niet.”

Gecrasht vliegtuig

Hoe graag zou u weer aan het werk gaan?

“Ik zit niet wanhopig te wachten. Als ik iets doe, moet ik er mij goed bij voelen. Ik sluit niet uit dat ik weer trainer word, zeg nooit nooit, maar eigenlijk is het mijn bedoeling niet meer. Om elke week te gaan vechten tegen de degradatie, daar pas ik voor. Ik laat alles open, maar zie me toch meer in een rol in de scouting. Dan weet je: in België zijn de mogelijkheden beperkt, want welke Belgische club heeft een fatsoenlijk scoutingapparaat? Uit mijn ervaring met Charlton en Fulham weet ik dat buitenlandse clubs beter gestructureerd zijn en een groter netwerk hebben.”

U bent nu vier maanden werkloos. Welke concrete aanbiedingen hebt u gehad?

“OH Leuven heeft mij gepolst. Er zijn een paar gesprekken geweest, maar we hebben nooit tot het einde onderhandeld. En Ghana. Dat is alles.”

Vreemd dat u weer over het trainerschap begint. Had u daar na uw hartproblemen bij Lokeren geen streep onder getrokken?

“Ik word daar niet graag meer aan herinnerd: het is verleden tijd. De media hebben het erger voorgesteld dan het was. Ik weet nog dat ik door Brussel liep en er iemand uit een café kwam gestapt die me vroeg: hoe is het met uw hart? Terwijl er helemaal niks mis was met mijn hart!

“Ik had een burn-out. Na een paar weken al was ik op in Lokeren. Ik had mijn lat te hoog gelegd, er werden spelers verkocht, ik moest overal tegen opboksen – het gíng gewoon niet. Ik liep ambetant. Kittelorig. Nijdig. Ik sliep niet meer, werd wakker om drie uur ’s nachts en geraakte niet meer in slaap. Dat leidde tot neveneffecten, zoals een onregelmatige hartslag en een hoge bloeddruk. Na de match op Lierse zat ik steendood. De volgende dag ben ik in overleg met de clubdokter gestopt. Ik vertoonde alle symptomen van een burn-out.

“Ik ben met verlof vertrokken naar Frank-rijk, maar binnen de kortste keren zit je toch weer naar de uitslagen te zappen. Je zet niet zomaar alles uit je hoofd. Ik heb het twee maanden heel zwaar gehad. Niet depressief geweest, maar er kort tegen gezeten. Had je me vroeger verteld dat ik dit ooit zou krijgen, ik dé extrovert, ik zou je niet geloofd hebben. Ik weet nu ook dat het niets met leeftijd te maken heeft: veel jonge mensen krijgen het.

“De natuur heeft me er mee weer bovenop geholpen. Vooral wandelen in de natuur. Ik ben een beetje beginnen joggen ook, een keer of drie per week, anderhalf uur. Soms is het niet meer dan stevig doorstappen. Ik ben blij dat ik er zonder veel medicatie door ben gekomen, maar ik hoop ook dat ik eruit heb geleerd: een burn-out is gevaarlijk om terug te krijgen.”

U was pas vertrokken bij de nationale ploeg of u ging al bij Lokeren aan de slag. Waarom zo snel?

“Lokeren had me voorgesteld om technisch directeur te worden. Maar toen vertrok Muslin en ineens lag de trainerspositie open. Ik ben erin getuimeld. Het was mijn eigen beslissing, ik moet dus niemand met de vinger wijzen, maar ik had het beter niet gedaan. Bovendien was het in mijn eigen stad. Ik ben er tegenaan gegaan als een vliegtuig en ik ben gecrasht.

“Ik ken mijn lichaam nu en maak dit liever niet nog eens mee. Daarom ben ik graag technisch directeur van Germinal Beerschot geweest. Je hebt minder druk rond de wedstrijden dan als trainer. Een trainer moet met zijn ploeg bezig zijn, met zijn staf, het publiek, de pers en ook nog eens met zichzelf. Als dan de resultaten niet goed zijn, moet je oppassen.”

De wind van voor

Hoe kijkt u terug op twee jaar op het Kiel?

“Germinal Beerschot heeft mij de kans gegeven een nieuwe start te nemen in een andere job. Dat was op dat moment ideaal voor mij. Vooral het goede contact met de technische staf heeft me veel voldoening gegeven. Ik was belangrijk voor Van Veldhoven en de mensen rond hem, zoals ik dat daarvoor ook was voor Brys, wat men daarover ook beweert. Een trainer heeft nood aan een klankbord. Ik denk dat ik dat ben geweest voor allebei, zonder dat ik ook maar de geringste ambitie had om het van hen over te nemen. Maar uiteindelijk voelde ik me beknot: Jos Verhaegen en Herman Kesters zijn mensen die graag zelf beslissen.”

Zij hadden niet het gevoel dat u een meerwaarde betekende.

“Dat kan zijn, maar ik heb het gevoel dat ik niet te duur was en wel degelijk iets kon brengen. Alleen hebben ze mij te weinig gebruikt. Ik heb dikwijls gezegd: als jullie een project hebben, zeg het mij. Ik had mijn naambekendheid graag ten dienste van de club gesteld.

“Met mij is nu ook de schakel tussen het bestuur en de trainer verdwenen. Ik pareerde veel kritiek. Omdat ik een voetbalman ben, kan ik de beslissingen van een trainer beter beoordelen en toelichten bij het bestuur. Nu krijgt Van Veldhoven de wind rechtstreeks van voor.

“Ik mis voetbalknowhow in veel clubs. Belgische clubs zijn niet rijp voor een technisch directeur. Het liefst doen ze alles zelf, al moet ik daar wel bij zeggen dat Jos Verhaeghen vroeger bij Germinal Ekeren en nadien bij Beerschot vaak uitstekende transfers heeft gedaan. Vooral voor aanvallers had hij een neus: Dagano, Sonck, Dosunmu, Kpaka en Sterchele zijn er allemaal topschutter geworden.”

Men vroeg zich op het Kiel af wat u eigenlijk deed. U scoutte, maar bezorgde amper een verslag en behalve Toufik Zerara werd niemand op uw voorspraak aangeworven.

“Veel bestuursleden weten niet wat er achter de schermen bij deze job allemaal komt kijken. Misschien hadden zij iets anders verwacht, maar in de transfers legden zij graag zelf de accenten. Ik heb namen naar voor geschoven die zij hebben afgeketst, zoals Lamah en Mbokani in de periode dat die met de reserven speelden en dus nog haalbaar waren. Ik heb ook zwaar gelobbyd voor Gervinho(ex-Beveren, nvdr), maar die besliste uiteindelijk zelf om niet naar België terug te keren.

“We hadden aan de basis een verschil van visie. Jos Verhaegen en zijn bestuur denken eerst en vooral aan de financiën. Die moeten gezond zijn, dat is logisch. Maar ik vind dat Germinal Beerschot, in een stad als Antwerpen, de ambitie moet hebben om door te groeien naar de top vijf, zoals Genk dat heeft gedaan. Dat betekent dat je je dragende spelers moet proberen te houden. In Genk was er ook elk jaar vraag naar Strupar, Oulare en Gudjonsson, maar we hielden ze. Trouwens, met Vanden-bergh, Haroun en hebben ze nu toch ook serieus geïnvesteerd? Maar wel allemaal spelers voor de trechter. Niets bui-tenom. Niet gemakkelijk voor Van Veld-hoven, hoor.”

Had Beerschot Losada mogen laten gaan?

“Ik moet zeggen: de vader van Losada heeft bijzonder scherp onderhandeld na zijn eerste seizoen. Het was kiezen of delen: als we geen toegevingen deden, had hij zijn contract vorig jaar al niet getekend. Hij was een type om op het Kiel te houden, maar door die clausules was dat moeilijk geworden. Het is zeker niet zo dat ik of de club hem bij Anderlecht hebben aangeprezen.”

Zout op de patatten

Hebt u mee onderhandeld met Anderlecht over zijn transfer?

“Nee. Wel over die van Sterchele.”

Hebt u ondertussen nog te maken gehad met Anderlecht?

“Nee.”

U hebt er eind vorig seizoen Trond Sollied voorgesteld als trainer.

(rolt verbaasd met de ogen en zwijgt) “Ik ga hier geen ja en geen neen op zeggen.”

Volgens Ariël Jacobs werd hij hierover ingelicht door Anderlecht op een moment dat hij zijn contract als hoofdtrainer nog niet had verlengd.

“Ik ben geen makelaar, hé! Sollied is een vriend. Er wordt zoveel gezegd. Contacten kunnen altijd worden gelegd, maar ik ben géén makelaar.”

U hebt Philippe Collin toen gezegd dat Sollied Heerenveen direct liet staan als Anderlecht hem wilde.

(protesteert) Nee, dat is té: zo is het niet gegaan. Sollied was met verschillende ploegen bezig en ik denk dat hij persoonlijk zwaar geïnteresseerd was in Anderlecht. Meer kan ik er niet over zeggen. Als je zoveel jaar op Anderlecht hebt gewerkt, praat je soms met mensen. En dan kan het gebeuren dat je zegt: díe is ook nog vrij. Dat is het metier, collega’s onder elkaar. Je denkt toch niet dat er over geld is gepraat?

“Mijn band met Anderlecht is altijd goed gebleven. Ik zie Philippe Collin nog geregeld, hij is een vriend. Maar je denkt toch niet dat ik makelaar ga spelen voor een trainer? Daar zou ik me nooit voor laten gebruiken. Ik heb er nota bene zelf nooit een gehad. Het vak zegt me trouwens niks: in België alleen verdien je het zout op je patatten niet. En als het erop aankomt, gaan je spelers toch op een ander. Ooit heeft een voorzitter mij gezegd: spelers zijn hoeren. Sommige wel.”

Sommige trainers misschien ook.

“Trainer zijn is een vak. Een trainer moet zichzelf blijven en ik heb altijd mijn goesting gedaan. Straf, hé?”

Waarom vraagt Sollied u om zijn naam op Anderlecht te laten vallen?

“Maar Sollied hééft dat niet gevraagd! Zijn naam is gevallen in een gesprek met Philippe Collin, maar ik heb hem níet voorgesteld. Dan is Jacobs slecht ingelicht. Trouwens, Sollied maakt zich niet druk of hij bij Anderlecht trainer is of ergens anders. Als je het hebt over iemand die kan relativeren: wel, hij kan het.”

Hebt u gedacht nog iets voor Anderlecht te kunnen betekenen, als technisch directeur of scout? Of wie weet als trainer?

“Nee, niet direct. Ik heb mijn tijd gehad op Anderlecht. De voetbalwereld is een wereld van vraag en aanbod: als Anderlecht in mij geïnteresseerd is, vinden ze mij wel.”

U noemt Sollied een vriend. Hoezo?

“Vergeet niet dat Sollied bij Club Brugge zat toen ik trainer was van Anderlecht. Ik ken hem dus al lang. En ik ken zijn hulptrainer, Chris Van Puyvelde, heel goed. Chris was derde of vierde trainer van Sint-Niklaas toen ik hem, lang geleden, als scout naar Lokeren haalde. En nu is hij de vertrouwensman van Sollied.

“In die drie seizoenen ben ik twee keer gaan winnen op Brugge: 0-2 en 0-1. Het derde jaar kreeg Sandy Martens de vallende ziekte, boem, penalty en we verliezen met 1-0. Terwijl wij wél een penalty verdienden! We speelden een minder seizoen, maar als we daar winnen, doen we ook in mijn derde jaar mee voor de titel. Rond al die rechtstreekse duels wilden de kranten ons altijd samen interviewen. We hebben dikwijls op restaurant gezeten (lacht). Trond eet en drinkt graag, ik ook. Ik heb daar heel goede herinneringen aan. Zo had VTM eens een hotel afgehuurd in Deinze. We moesten over een rode loper lopen met een glas champagne, en nog eens, en nog eens … Dan het voorgerecht en de rest. Naarmate die reportage vorderde, werd het gesprek steeds pittiger. Ik heb een week later niet meer durven te kijken.

“Sollied was no-nonsense. Naturel. Daar hou ik van. Misschien omdat ik het zelf ook een beetje ben.”

Auto aan de kant

Met de Rode Duivels gaat het weer beter. Begrijpt u waarom René Vandereycken het nu nodig vond kritiek op u te uiten?

“Eigenlijk niet, nee. Ieder zijn karakter, zeker? Ik zal nooit vergeten dat Vander-eycken de eerste was om mij proficiat te wensen toen ik met Genk mijn eerste beker won. Ik weet niet of ik al thuis was, maar mijn vrouw heeft toen de telefoon opgenomen. Ik ben zeker: als je met René iets gaat eten, is hij een joviale man.

“Hij sprak over zijn voorgangers, met ‘s’: ik moet me dus niet alleen aangesproken voelen. Ik zat in de auto toen ik het hem op de radio hoorde zeggen. Ik heb me aan de kant gezet en heb direct de VRT gebeld. Heel impulsief. Voor hetzelfde geld zet ik de radio af. Nu dus niet, de ene dag is de andere niet. Maar ik wil geen polemiek hierover. Daar is het te onnozel voor.”

Maar het raakte u. Waarom?

“Omdat het niet klopte wat hij zei. De verjonging was bij mij al volop bezig. Hij ís niet van nul moeten beginnen. Voor het EK 2004 hadden wij ook al een zogenaamde gouden driehoek en Sonck scoorde toen ook aan de lopende band. In de eindafrekening kwamen we maar één punt tekort. Voor de WK-kwalificatie startten we vervolgens met 1-1 in Litouwen en we zijn achter de feiten beginnen aanlopen. Ons grote probleem daar was dat Sonck geblesseerd was en onder Koeman op de bank zat bij Ajax. Buffel? Hetzelfde: geblesseerd en onder Gullit op de bank bij Feye-noord. Emile Mpenza? Ambras met Standard en de bond, en geblesseerd ook. Dát was mijn probleem: mijn aanval was onthoofd. En dan dat van die primeurs … Is het amateuristisch als je goed omgaat met de pers? Ik ben altijd onafhankelijk gebleven.”

Vandereycken heeft nooit begrepen hoe een trainer over wie hij in Genk de wildste verhalen hoorde, ooit aan het hoofd van de nationale ploeg is aangesteld.

“Weet je wat ik wél weet? Dat Genk veel prijzen heeft gewonnen met Anthuenis. En veel geld verdiend. Bijna al mijn spelers zijn international geworden. En ik heb ze niet opgeroepen, hé. Of hadden we toen ook al een slechte bondscoach?”

Geen enkele van die spelers heeft na Genk nog hoge toppen gescheerd.

“Hola, maar nú maak je Anthuenis een compliment. Een zwáár compliment!” S

door jan hauspie

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content