De jeugdwerking van KRC Genk leverde weer een kroonjuweeltje aan de eerste ploeg: Kevin De Bruyne. Een groot talent met een eigen karakter, Gentse roots en een vleugje Burundi en Engeland.

Nukkig en gesloten karakter, zeker vroeger, zo wordt over hem gezegd, maar tijdens het interview laat Kevin De Bruyne, hoewel pas achttien, zich kennen als aangenaam en zelfs guitig in de conversatie. Hij is wat Steven Defour vóór hem was bij Genk: een speler die het verschil kan maken. Eentje om hopelijk nog jaren plezier aan te beleven.

Je staat aan de rand van de Grote Doorbraak, Kevin. Hoe voelt dat?

Kevin De Bruyne: “Ik voel me niet speciaal beter. Ik ben iemand die daar nuchter onder blijft. Je mag de mensen niet vergeten die je dingen hebben bijgeleerd en je moet niet de grote man gaan uithangen omdat je nu misschien een beetje een doorbraak kent. Ik blijf gewoon mezelf.

“In de eerste ronde was het misschien wat moeilijk om door te breken, maar dat had ook met de ploeg te maken: nu draait het en daarvoor draaide het niet. Maar in de jeugd ging het heel goed: makkelijk en veel gescoord. Ik speelde hier toen juist achter de spitsen, een beetje als spelverdeler, maar nu sta ik meer op de flank.”

Bij AA Gent ben je wel begonnen als spits.

“Ja, maar vroeger was ik veel sneller dan nu. Een klein mannetje, veel explosiever. Dan was het gemakkelijk om in de spits te staan. Die explosiviteit is verdwenen door een paar groeischeuten die ik gekregen heb. Ik was toen ik hier kwam heel klein, een van de kleinsten van de ploeg; uiteindelijk werd ik een van de groteren. Maar mijn snelheid wordt beter met de tijd, het komt wel wat terug.”

Je hebt ondertussen andere kwaliteiten ontwikkeld: een verre pass, overzicht, doelgerichtheid …

“Op die passes en dat schot heb ik altijd getraind. Ik had vroeger niet zo veel kracht in mijn benen, dat komt wel met de jaren, maar die trainingen lonen nu toch ook. Toen ik bij Genk kwam en de eerste keer fitness- en stabiliteitsoefeningen moest doen, wist ik niet wat ik zag. Ik had bij Gent nooit iets anders gedaan dan gewoon trainen. Ik ben nu een stuk leniger geworden dan vroeger, want dat was altijd een van mijn mindere punten. Alles doet veel minder pijn, ik raak minder snel geblesseerd en ik voel het ook tijdens het voetballen. Je loopt wat losser. Ook bij het lopen bengelde ik altijd achteraan, terwijl ik nu toch een redelijk goede fysiek heb, denk ik.”

Wim De Coninck was heel positief over je eerste wedstrijden. Hij zei: ‘Als Kevin De Bruyne invalt, gebeurt er altijd iets.’

“Maar dat moet je met een korreltje zout nemen: zijn broer is de buurman van mijn ouders. Met hemzelf heb ik geen contact, soms wel eens met zijn broer, als ik bij mijn ouders thuis ben.”

Het is overigens wel vreemd om iemand uit het Gentse met een Limburgs accent te horen praten.

( lacht) “Tja, als je hier al zolang bent en naar school gegaan bent, neem je de taal op den duur toch een beetje over. Ik zit al sinds mijn veertiende in Genk. Ik heb gekozen voor wat mij het best zou liggen qua voetbal: Genk bood een goede combinatie van voetbal en school en het was een voetbalgerichte ploeg, geen fysieke.

“Ik heb vooraf altijd gezegd: ik doe dit, dit en dit. Ik ging eerst twee jaar Latijn studeren, dan vier jaar Topsportschool en op mijn achttiende zou ik stoppen en voluit voor profvoetbal gaan. En dat heb ik gedaan. Ik dacht: als je hoog begint, kun je later nog altijd naar beneden gaan. Alleen die transfer naar Genk had ik niet voorzien.” ( lacht)

Stage bij Arsenal

Over de nationaliteit van je moeder verschillen de meningen nogal. Is ze nu een Engelse of niet?

“Meer een Engelse toch wel, ja. Dat is een lang verhaal. Mijn grootouders zijn van de kanten van Evergem en Gent en mijn grootvader moest voor zijn werk naar Burundi. Daar is mijn moeder geboren. Later zijn ze door de oorlog in Burundi even naar Ivoorkust moeten vluchten. Daarna zijn ze voor mijn grootvaders’ werk naar Engeland verhuisd, waar ze zeventien jaar gewoond hebben en zij school heeft gelopen in het Engels en Frans. Ze kon eigenlijk geen Nederlands. Omdat ze af en toe nog naar België kwamen, heeft ze hier uiteindelijk mijn vader leren kennen. Maar ze voelt zich eigenlijk meer Engelse dan Belgische. Mijn grootouders en een van haar broers wonen nog altijd in Engeland, haar andere broer en een zus wonen in Parijs. Mijn ma praat Engels tegen mij, maar ik antwoord altijd in het Nederlands. Maar mijn Frans is beter. Vroeger zat met Kerstmis de hele familie aan tafel en dan werd er Engels, Frans en Nederlands gesproken. Daar pik je als kind wel een en ander van op.

“Mijn grootouders kijken nu naar matchen van mij op de computer in Engeland. Krantenartikels, stukken in tijdschriften, het wordt allemaal opgestuurd en bijgehouden. En tegenwoordig zijn er veel artikels.” ( lacht)

Heb je je interesse in het voetbal van je moeder meegekregen?

“Bij ons was er maar één voetbalploeg in de familie: Liverpool. Als we hadden gekund, zouden we er al naar gaan kijken zijn. Vroeger keken we thuis altijd naar Match of the Day. Vroeger hing mijn kamer ook vol met dingen van Liverpool. Dan kregen we van mijn grootouders de catalogus toegestuurd en konden we voor Kerstmis uitkiezen. Met ouder worden verdwijnt dat wat en bovendien zit je nu zelf zo in het voetbal dat je het niet meer zo echt volgt. Maar Engels voetbal is voor mij nog altijd hét voetbal. Topvoetbal.”

Klopt het dat je ooit stage gelopen hebt op Arsenal?

“Ja, in de Mercator Cup bij Gent hebben we tegen Arsenal gespeeld. Omdat mijn ma Engelse is, moest ze die ploeg overal begeleiden. Ze wisten dat ik bij AA Gent speelde en we hadden ertegen gevoetbald. Ik had een redelijk goed toernooi gespeeld en ze zeiden dat ik wel eens mee mocht komen trainen als ik vakantie had. Dat heb ik dus een week gedaan, getraind en een toernooi meegespeeld. Heel leuk. Ze hebben niet echt gezegd of ik wel of niet mocht komen, maar ze beseften wel dat het voor een tienjarige nogal ver was. Maar dat complex was enorm. Schitterend.”

Is het een ambitie om daar over een paar jaar te voetballen?

“Mijn ambitie is gewoon om zover mogelijk te raken en te zien waar mijn limiet ligt. Ik wil niet echt in België blijven. Je moet proberen zover mogelijk te komen. Dat hoeft niet per se Engeland te zijn, Spanje of Duitsland is ook goed. ( grijnst) Als daar je limiet ligt, moet je daar maar voetballen. Maar wel zover mogelijk.”

Maar de Engelse manier van voetballen sluit wel aan bij jouw stijl: doelgericht en geen gepingel.

“Misschien wel, ja. Ik ben soms wel wat te overhaast. Ik wil altijd vooruit, altijd gáán, terwijl je soms ook eens voorzichtig moet blijven en de bal bijhouden. Maar dat is niet echt mijn stijl. Ik ga er altíjd voor. Ik vind: je moet niet rond de pot draaien. Ook in de omgang met mensen niet. Ook al is het slecht, ik heb liever dat ze het recht in mijn gezicht zeggen.”

Hoe je daar dan mee omgaat, daarover doen veel verhalen de ronde. Je bent niet de gemakkelijkste, zeggen ze.

“Misschien niet de gemakkelijkste omdat ik mijn mening durf zeggen en dat is niet de gewoonte in België. Op dat vlak ben ik meer het Nederlandse type. Rechttoe rechtaan.”

Maar dat heeft je al veel miserie met trainers opgeleverd.

“Mwa, veel problemen heb ik nog niet gehad. Ik denk dat sommige mensen mij soms te snel veroordeeld hebben, terwijl ze mij eigenlijk nog niet kenden. Ze kijken je de eerste keer dat ze je tegenkomen al vies aan, je voelt direct dat ze het niet voor je hebben, terwijl je zelf niks tegenover hen hebt gedaan.”

Over wie heb je het?

“Ik ga geen namen noemen, want anders komen er problemen.” ( grijnst)

Je hebt het onder anderen over je laatste trainer bij AA Gent, met wie het absoluut niet klikte, wat een ernstige factor is geweest in je beslissing om naar Genk te komen.

“Ja. Als men zegt dat je niet goed bezig bent, terwijl je iedereen van het kastje naar de muur speelt … De ploeg draaide niet, we stonden laatste, maar ik scoorde misschien twintig van de dertig goals. Als ze dan horen dat je ergens anders hebt getekend, willen ze meteen van alles proberen. Maar mijn besluit stond vast. Vanaf dan begonnen sommige trainers ineens met een Limburgs accent tegen mij te praten om mij te plagen. Tja. Op een bepaald moment heb ik gezegd: hier eindigt Gent voor mij, ik kan hier niet genoeg leren, wat ik op een ander wel kan. In het begin dat ik in de jeugd zat bij Gent was Jan Boskamp daar trouwens nog, met Jan Van Troos en Charly Musonda.”

Jan Van Troos had je opgemerkt bij Drongen. Je was hem naar verluidt opgevallen omdat je op een compleet modderveld als enige toch voetballend overeind wist te blijven.

“Dat was een provinciaal ploegje, er werd met zes of acht ploegen op één veld getraind, dus tegen het midden van het seizoen lag alles omgeploegd. ( lacht) Maar ja, als ‘klein manneke’ maakt dat allemaal niet uit.”

Doet het je nog iets dat je als Gentenaar niet bij Gent bent doorgebroken?

“Och, ik heb zes jaar bij Gent gespeeld en ik zit nu al aan vijf bij Genk, dus … Met mijn Gentse uitspraak plagen de mannen mij hier nog wel eens, maar dan plaag ik ze gewoon terug. Ik laat niet op mijn kop zitten. Als je dat doet in deze wereld, word je zot in je eigen kop.”

‘Zaag eens op iemand anders’

In Genk omschrijven ze je als een stille in de kleedkamer, maar, zeggen ze erbij, je ziet hem nu gelukkig wel al wat vaker lachen.

“Ik ben gesloten van karakter, ja. Ik ga niet alles tegen iedereen vertellen. Maar op het veld ben ik een tweede persoon, dan ben ik anders dan in het leven.

“Als kind van veertien alleen van huis weg moeten, is eenzaam, maar je leert wel zelfstandig te worden, want ik werd thuis heel goed beschermd door mijn ouders. Je moest als je met een probleem zat ineens alles gaan vragen. Er zijn zeker tranen gelaten, maar opgeven zit er bij mij gelukkig niet in. ( grijnst) De eerste twee jaar heb ik een aanpassingsperiode nodig gehad. In het derde jaar ben ik wat opengebloeid. Veel mensen onderschatten wat het is om als veertienjarige op internaat te moeten. Ik had geluk dat er nog een andere speler van Genk zat, van een paar leeftijdscategorieën hoger, want anders was ik misschien teruggekeerd naar Gent. Maar op zondagavond wou ik wel altijd weer vertrekken naar Genk, het voetbalplezier is altijd gebleven.”

Op het internaat waar je eerst zat, lukte het niet zo goed: af en toe moesten ze van de club eens langskomen omdat het niet ging. Ook bij het eerste gastgezin waarin je werd ondergebracht, klikte het niet. Waarom ben je nu bij je derde onderkomen wel gelukkig?

“In zo’n internaat zitten meestal probleemgevallen waar je niet echt veel contact mee kon zoeken. Van de woede-uitbarstingen van sommige jongens werd je echt bang. Sommigen hadden ADHD, jongens van vijftien die kwaad werden en door twee begeleiders vastgehouden moesten worden. Het was moeilijk. Er zaten ook veel jongens die door hun ouders werden weggedaan om ervan af te zijn. Als voetballer leefde je er wat ’tussen’. Je moest om negen uur gaan slapen, maar soms kon ik daar maar om vijf voor negen zijn. Dan mocht ik nog snel eten, maar aan je dag had je niets gehad.

“In dat eerste gastgezin was ik heel blij, maar na twee jaar kreeg ik te horen dat ik weg moest. Te gesloten tegenover de familie, kreeg ik te horen. Ik loste te weinig, maar dat is gewoon mijn karakter. Wat ze vervolgens tegenover mijn ouders hebben gedaan, vond ik onaanvaardbaar. In de paasvakantie ging mijn moeder soms helpen bij haar ouders in Engeland omdat die al heel oud zijn en dan kreeg ze te horen dat ze mij niet goed opvoedde. Mijn moeder is in tranen uitgebarsten, ze kon dat niet begrijpen. Vanaf het moment dat ik wist dat ik daar niet meer mocht komen, heb ik twee dagen niet meer gesproken. Willy Mraz en zijn familie waren de enigen die nog in mij geloofden. Schitterende mensen. Ik heb mij toen voorgenomen om wraak te nemen op voetbalgebied. In het begin speelde ik op adrenaline en dat is goed uitgedraaid.”

Wraak lijkt wel vaker een drijfveer voor jou. In Gent kennen ze het verhaal dat je voor een jeugdwedstrijd het vertikte om je op te warmen, als straf op de bank moest zitten, maar vervolgens na je invalbeurt wel alle zes de doelpunten scoorde.

“Dat verhaal herinner ik me zelf niet meer. ( lacht) Maar als ik kwaad ben, kan ik wel agressief spelen, misschien randje-erover. Je ziet op het veld wanneer ik kwaad ben en wanneer niet. Misschien toon ik soms wat te veel emoties, maar dat is gewoon mijn spel.”

In hoeverre ben je ermee bezig om te proberen afstand te nemen van die emoties?

“Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar niet zo veel aan gewerkt heb. Mensen denken dat misschien, maar in mijn hoofd ben ik nog altijd dezelfde. Misschien alleen wat ouder en rijper, waardoor ik wat meer nadenk. Ik hou meer mijn mond, maar fair is fair. Iedereen moet gelijk behandeld worden. ( lachje) Als mensen je als talent zien, zitten ze meer op je te vitten. Waarom dan niet bij die andere jongens? Iedereen kan leren als hij jong is.”

Iemand van Genk vertelde me: het grootste werkpunt voor Kevin is dat hij moet leren beseffen dat iedereen het beste voorheeft met hem en dat dingen niet worden gedaan om hem te treiteren.

“Als kind dacht ik altijd: waarom ik? Ik doe toch ook maar mijn best? Het kan niet altijd lukken. Toen dacht ik soms wel: zaag eens op iemand anders.”

En nu?

“Ik ben voor een groot stuk veranderd door zelfstandiger te worden. Nu hoef ik niet altijd mijn ouders dingen te vragen, ik weet zelf hoe ik moet reageren. Maar het zal er altijd wel voor een stuk in blijven. Op het veld geef ik liever 70 minuten 110 dan 90 minuten 90 procent. Dan ben ik zelf niet blij na mijn wedstrijd, ook al scoor ik misschien drie keer. Vroeger kon ik helemaal niet tegen mijn verlies, maar nu lukt dat toch al beter. We hebben verloren, oké, volgende keer beter.”

Prins Harry

Er zijn opnames bekend van AVS, de Oost-Vlaamse regionale televisie, waar je als jeugdspelertje naar het schijnt een interview geeft alsof je een eersteklassespeler bent. Blijkbaar totaal niet onder de indruk en zeker van je stuk.

( lacht) “Ik heb dat thuis nog op video staan. Het was bij de tien- of elfjarigen en we speelden de finale van de beker van België met Gent toevallig tegen Genk. We hebben die gewonnen en ik scoorde vier keer. Ik kijk er zelf eigenlijk niet graag naar, want het is gek om jezelf een interview te zien geven. ( lacht) Maar mijn ouders waren er heel content mee. Ik wil altijd wel uitleg geven aan de pers, maar ze moeten mij niet zeggen: kom hier, zeg iets. Want dan kom ik niet.

“Ik ben blij dat er mensen zijn die nu zeggen dat ik niet veranderd ben en niet de sterallures heb van een vedette, want ik wíl ook niet de ster uithangen. Ik wil mij gewoon nog altijd met vrienden kunnen amuseren. Van sommigen heb ik al gehoord dat ik arrogant zou zijn, maar zo wil ik absoluut niet overkomen.”

Onlangs liet je in een kranteninterview optekenen dat op de bank zitten niets voor jou is. Voor een achttienjarige is dat wel een straffe uitspraak.

“Ik bedoelde niet dat ik móét spelen, ik kán het gewoon niet, op de bank zitten. Toen ik hier vier weken op de bank zat bij de eerste ploeg, dacht ik: laat mij dan toch bij de beloften matchen spelen! Ik heb vorig seizoen meer dan vijftig matchen gespeeld, dat vind ik schitterend. Maar dat ik móét spelen, ga ik niet zeggen. Als de trainer mij niet laat spelen, heeft hij daar waarschijnlijk een reden voor en daar moet je je bij neerleggen.”

Heb je bij Genk collectiever leren denken?

“Dat ik individueel speel, klopt niet. Maar als ik vroeger kwaad was, liep ik soms wel eens wat minder. ( grijnst) Maar dat is helemaal uitgewerkt. Ik probeer nu voor het team te werken. Mijn conditie is ondertussen ook veel beter. Ik weet wat ik kan en wat niet. Aanvallend kan ik ploegen iets bijbrengen, maar verdedigend moet ik nog een heel stuk beter worden en kan ik van sommige spelers nog heel veel leren. Nu maakt het mij niet uit waar ik speel, áls ik maar kan spelen. Niet veel achttienjarigen kunnen zeggen dat ze op het randje zitten van spelen of niet-spelen.”

Hoe lang gaat het duren voor jij de vrije trappen neemt?

“Dat is nu niet het belangrijkste. Er staan wel betere vrijetrapspecialisten in de ploeg dan ik.”

In verband daarmee toch nog één anekdote: de jeugd van AA Gent tegen Moeskroen, jij eist een vrije trap uit een moeilijke hoek op, hoewel daar vooraf anderen voor aangeduid zijn, je scoort wonderbaarlijk, je krijgt tijdens de rust ongelooflijk onder je voeten van de trainer omdat je de ploegafspraken geschonden hebt, maar in de tweede helft lijd je niet onder die kritiek, want je speelt sterk en scoort zelfs het enige andere doelpunt.

“Kan zijn, ja, maar ik dacht eerder dat het in een toernooi tegen Bayer Leverkusen was. Heb ik ook nog op video staan. Tja, als ik zeker ben van iets, waarom niet? Als de bal binnen zit, zit hij toch binnen? Daar gaat het toch om in het voetbal? Als hij eens niet binnen gaat, is het ook mijn eigen schuld en dan moet je de kritiek maar accepteren.”

Hoe ziet je verdere carrière eruit?

“Als je hier drie, vier jaar basisspeler kunt zijn en echt goed speelt, ben je misschien klaar voor een volgende stap, naar Nederland of zo, waar je nog beter kunt evolueren. Waar ik uitkom maakt niet uit, als het maar zo hoog mogelijk is. Wat Fellaini deed, van Standard naar Everton gaan, is een grote stap, maar Everton is ook niet toptoptop. Ik zie dat meer op het niveau van Ajax. Ajax, Inter, AC, Barça, Real, dat zijn de echte toppers, vind ik. Raar als doel misschien, ja, maar je kunt maar proberen.”

Je hebt wel een hoofd voor Engels voetbal. Paul Scholes-achtig.

“Sommigen zeggen dat ik op Prins Harry lijk.” ( lacht)

Dan ben je zéker gemaakt voor het Engels voetbal.

“Hopelijk.”

door raoul de groote

Bij ons was er maar één voetbalploeg in de familie: Liverpool.

Veel mensen onderschatten wat het is om als veertienjarige op internaat te moeten.

Waar ik uitkom maakt niet uit, als het maar zo hoog mogelijk is.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content