Veel vragen, korte antwoorden. En ontwijkend glimlachen, láchen zelfs. Tristan Peersman praat gedoseerd en soms in raadsels over een moeilijk moment in zijn carrière. Maar klagen ? Neen. ‘Ik doe mijn job graag. En ik ben graag bij Anderlecht.’

Soms komt hij thuis en werpt zijn vriendin hem een ‘Wat heb je nú weer gezegd ?’ voor de voeten, nadat ze een blik in de krant of op teletekst heeft geworpen. Tristan Peersman wordt het een beetje beu om de haverklap met zijn eigen woorden te worden geconfronteerd – of met wat ervan wordt gemaakt. “Ik ben daar niet gelukkig mee. Dus is het beter dat ik zwijg. Misschien ben ik een beetje naïef geweest.” Liever gaf hij dus geen interview, maar zie : twee uur later staat het bandje vol.

Moet je jezelf soms afremmen ?

Tristan Peersman : “Ik probeer altijd de waarheid te zeggen, de dingen zoals ik ze denk. Blijkbaar wordt dat niet altijd geapprecieerd. Soms botst het. Journalisten maken er een ander verhaal van dan ik verteld heb. Mensen vinden het ook nodig om daar achteraf commentaar op te geven. Dan is het beter dat ik niks meer zeg. Dan heb ik nergens meer last van.”

Na het eerste competitieduel, tegen Moeskroen, toen bleek dat je niet als titularis aan het seizoen begon, zei je : “Dan stop ik beter met voetballen.” Méénde je dat ?

“Dat is wat jij gelezen hebt.”

Je hebt het níet gezegd ?

“Ik heb het op een andere maniér gezegd : ik heb gezegd dat er zaken waren, manieren van doen, waarin ik mij niet kon vinden. En dat als het er toch zo aan toe moet gaan, ik er beter mee kan stoppen. Dat is niet zeggen dat ik er ook mee gá stoppen. Er zijn zaken gebeurd die ik hier niet kan vertellen. ( Zwijgt.) Ik heb alleen duidelijk willen maken dat ik mij daar niet in kon vinden.”

Het heeft wel de toon gezet voor de rest van het seizoen.

“Ik denk het wel, spijtig genoeg.”

Spijt van je woorden ?

“In die zin dat het niet is overgekomen zoals ik het had gewild. Misschien omdat ik er te weinig over kon of wilde zeggen, waardoor het wél goed zou zijn overgekomen. Ik kan hier echt niet verder op ingaan. Ik stel voor dat je een andere vraag stelt ( lacht).”

Je had beter gezwegen.

“Toen ik het zelf las en me in de plaats stelde van iemand die niet weet wat er binnenskamers gebeurt, dacht ik ook : het is een beetje overdreven. Alleen : ik wéét wat er is gebeurd. Dat maakt het anders.”

Ben je er in de spelersgroep op aangekeken ?

“Nee, helemaal niet. Ik heb een paar keer in de krant moeten lezen dat ik me afzonderde van de groep. Daar word ik ziek van : ik heb een heel goed contact met de groep.”

Heeft er iemand een fout gemaakt in heel de affaire ?

“Ik kan niet spreken voor andere mensen. Ieder moet voor zichzelf voor de spiegel gaan staan. Maar omdat niet iedereen de hele historie kent, denk ik nu : ik had beter gezwegen. Dus, bij deze : ik was verkeerd ( lacht).”

Ben je iemand die snel impulsief en emotioneel reageert ?

“( Zonder aarzelen.) Nee.”

Twee voorbeelden : als jonge snaak bij Beveren vloog je de scheidsrechter aan toen je tegen Club Brugge een vreemd doelpunt van Vital Borkelmans incasseerde, en met Emilio Ferrera ging je in de clinch toen hij een andere keeperstrainer meebracht.

“Ik vond gewoon dat ik gelijk had. Is dat impulsief ? Dat voorval met die scheidsrechter was trouwens iets anders. Borkelmans was weer tussen de lijnen gekomen zonder toestemming, waarna hij scoorde. We stonden met vijf, zes man rond de scheidsrechter, in het tumult krijg ik een duw in mijn rug, ik val voorover en bots tegen hem aan, maar hij zei dat ik hem had geduwd. Ben ik dan impulsief ?”

En Ferrera ?

René Cool was keeperstrainer bij Beveren. Hoeveel miljoenen heeft die man niet opgebracht voor de club, aan keeperstransfers alleen ? Peter Maes, Geert De Vlieger, Erwin Lemmens, ik : honderd miljoen frank ? Méér ? En dan komt er van de ene op de andere dag een trainer die zegt : ‘Sorry, met u kan ik niet werken : ontslagen !’ Ik was elf jaar toen ik bij Beveren begon. Van mijn vijftien jaar tot in de eerste ploeg heeft René mij opgeleid, ik heb veel aan hem te danken. In mijn ogen werd hij ten onrechte ontslagen. Daar heb ik op gereageerd. Dat was niet impulsief, noch in mijn eigen belang : ik heb gewoon iemand willen helpen.”

Train je nog met René Cool, buiten medeweten van Anderlecht ?

“( Verbaasd.) Nee. Ik heb mijn revalidatie uitsluitend op de club gedaan. Ik heb hier toch een keeperstrainer ?”

“Het lijkt me geen gezonde zaak om constant van doelman te wisselen”, zei je eerder. Bij veldspelers is het niet ongewoon dat je de ene week speelt en de andere week op de bank zit. Waarom kan dat niet bij doelmannen ?

“Omdat je een grote verantwoordelijkheid hebt als laatste man van de ploeg. Geen enkele doelman heeft concurrentie nodig om zich daar bewust van te zijn. Door die concurrentie krijg je extra druk.”

Maar geen positieve druk ?

“Dat hangt ervan af hoe je ermee omgaat.”

Heb jij nu het gevoel dat je honderd procent het vertrouwen hebt en de onbetwiste nummer één bent ?

“Nee. Ik denk dat Daniel ( Zitka, nvdr) en ik elkaar ongeveer waard zijn. Het is geen gemakkelijke situatie, er is niet echt een nummer één.”

Hoe is jullie relatie ?

“Goed, echt waar. Als mens kom ik goed overeen met Daniel. Hij heeft een goed karakter en ik ook – als mens toch, want er is een verschil tussen de mens en de topsporter. In het dagelijkse leven zouden wij goede vrienden kunnen zijn. Door de situatie hier op Anderlecht is het natuurlijk anders.”

Stond ik in jouw schoenen, ik wenste mijn concurrent minstens tien ingroeiende teennagels toe, want ík wil tussen die palen staan !

“Wat ben jij dan voor een slecht mens ! ( Lacht hard.) Ik denk zo niet. Ik ben zelf lang geblesseerd geweest, dus ik wens niemand een blessure toe.”

Een blunder dan ?

“Waarom zou ik ? Ik zou het heel erg vinden als iemand anders het mij zou toewensen. Ik vind het niet gezond om zo te denken. Tenslotte zijn we hier allemaal voor hetzelfde doel : kampioen spelen en zo ver mogelijk komen in de Champions League.”

Je bent iemand met een mening…

“Ik denk niet dat dat verkeerd is.”

… maar alles welbeschouwd heb je amper wedstrijden gespeeld op het hoogste niveau : niet eens dertig de laatste vijf seizoenen. Heb je niet wat snel een grote mond opgezet ?

“Dan citeer ik onze trainer, die zegt dat hij over twee evenwaardige keepers beschikt. Als ik na zestien matchen een evenwaardige keeper ben als Zitka… Dat heb ík toch niet gezegd ? Trouwens, wanneer heb je recht van spreken ? Ik was drie jaar geblesseerd. Dat is niemands fout, maar daardoor heb ik inderdaad niet veel gespeeld.”

Word je gemakkelijk aan het twijfelen gebracht ?

“Nee. Omdat ik ervaren heb dat de helft van wat geschreven wordt, niet juist is. Daar hecht ik dus weinig belang aan. Wat ik wel erg vind, is dat de mensen die het lezen, het ook blindelings geloven. Maar dat is iets anders dan denken : ik kan niks meer.”

Wat zet je wél aan het denken ?

“Commentaar van mijn ouders. Van mensen die het goed met mij voorhebben. Ik ben groot geworden met de kritiek van mijn vader. In die acht jaar bij Beveren, van mijn twaalf tot twintig jaar, heb ik in zijn ogen, denk ik, één goede wedstrijd gespeeld ( lacht). Ik heb dus leren leven met kritiek.”

Al wakker gelegen dit seizoen ?

“Ja. Vooral na de wedstrijd in Charleroi. Dat was een pijnlijk moment, daar heb ik wakker van gelegen omdat mensen er een verkeerd beeld door krijgen van mij.”

Je hebt drie jaar niet gevoetbald door een blessure die je opliep bij Beveren, kort nadat je voor Anderlecht had getekend. Is dat laatste niet je grote geluk geweest ? Anders was er vandaag wellicht geen sprake meer van Tristan Peersman.

“Ja, waarschijnlijk wel. Ik moet deze club erg dankbaar zijn. Dat weten ze ook allemaal : meneer Verschueren, me-neer Van Holsbeeck, meneer Collin, de voorzitter. Anderlecht was het beste wat mij toen kon overkomen. Natuurlijk heb ik hier ook moeilijke momenten gekend. Drie jaar geblesseerd zijn : dat is mentaal enorm moeilijk, of je nu bij Anderlecht zit of ergens anders. Maar het klopt dat ik bij Anderlecht een grotere zekerheid had dat alles weer in orde kwam. Qua medische begeleiding staat deze club toch een streepje voor op de andere clubs, denk ik.”

Dan kan ik me voorstellen dat niet iedereen op Anderlecht het fijn vond dat je zo om je heen schopte na Moeskroen.

“Niemand weet wat ik in die drie jaar heb meegemaakt. Mensen beseffen niet hoe hard ik aan mijn terugkeer heb moeten werken. Anders kom je nooit terug als je drie jaar niet hebt gevoetbald. Het is dus gemakkelijk praten : dan was hij geen profvoetballer meer geweest. Ik heb er zélf alles aan gedaan om profvoetballer te blijven.”

Hoe is je relatie met Hugo Broos ?

“Professioneel. Hij is de trainer. Hij neemt de beslissingen en ik kan me voorstellen dat dat bij Anderlecht niet zo gemakkelijk is. Hij heeft het niet altijd gemakkelijk gehad, maar heeft het wel altijd goed opgelost. Ik heb daar respect voor.”

Is er iets gebroken tussen jullie omdat hij aanvankelijk voor Zitka koos ?

“Nee, dat is een trainerskeuze. Maar dat wil niet zeggen dat ik er gelukkig mee moet zijn.”

“Straks heb ik twee doelmannen zonder vertrouwen”, zei hij toen de doelmannenkwestie nieuws bleef in de kranten. Is het nu niet zo ver ?

“Geen commentaar.”

Is het moeilijk, speler zijn van Anderlecht ?

“Het is móói. Ik doe mijn job graag, ik ben graag bij Anderlecht. Dit is mijn vijfde jaar hier : ik ken ondertussen het reilen en zeilen in de club.”

Na Moeskroen moest je bij de directie komen. Kan het kloppen dat daar is afgesproken dat ze in januari zouden bekijken of je hun doelman voor pakweg de volgende tien jaar bent, waarna ze je zouden uitlenen zodat je kon spelen ?

“Weet ik niet. Mijn contract loopt af in 2006. Normaal zouden we praten in oktober – nu dus ongeveer.”

Waarom loopt het niet voor Anderlecht dit seizoen ?

“Dat weet ik niet. Als zelfs de trainer het antwoord niet kent, hoe ik dan ?”

In de groep wordt geklaagd over het gebrek aan discipline bij de jonge spelers.

“Ik probeer me op mezelf te concentreren. Ik hou me niet bezig met de vraag : heeft Kompany zijn schoenen geknoopt of niet als hij het veld opstapt ? Vincent is een speciale gast met enorm veel kwaliteiten. Ik vind : laat hem met rust. Er wordt een beeld van die jongen gecreëerd dat hij hautain is, maar dat is hij helemáál niet.”

En – om maar eens een grote sprong te maken – met Jean-Marie Pfaff ? Enkele jaren geleden weigerde je een dubbelinterview met hem.

“Helemaal niet, en zeker niet met de mens Pfaff. Als ik De Pfaffs zie op tv, heb ik veel respect. Ik zou het zelf niet kunnen : mijn hele leven laten filmen, tot op het toilet toe. Maar als ik hem als vader, als grootvader, als mens bezig zie, dan heb ik groot respect. En als keeper is het respect nog groter. Vooral in Beveren hadden ze het moeilijk met dat interview.”

Wie was je idool vroeger ?

“Ik had er meer dan één. Ik ben in de goal gaan staan door Jean-Marie, daarna kwam Michel Preud’homme en ik had ook heel veel bewondering voor Peter Schmeichel, vooral wegens zijn uitstraling. Hij was niet de technische keeper, maar had wel dikwijls de bal.”

Wat is jouw stijl ?

“Gôh, meer een technische stijl. Als ik niet minstens gelijk met de aanvaller op de bal kan zijn, vind ik het absurd om tegen de grond te gaan. Je brengt een speler meer in de problemen door lang te wachten. Verder zie ik niet genoeg van mezelf om er een stijl op te plakken.”

Pas jij in het rijtje van grote Belgische doelmannen, de P’s’ : Piot-Pfaff-Preu- d’homme-Peersman ?

“Tijden zijn niet te vergelijken. In de tijd van Piot en Pfaff kon je nog zeggen : de bal komt, ik zie hem, ik vang hem. Maar nu ? Dat schot op het einde tegen Spanje : viér keer heb ik mijn vuisten moeten verplaatsen voor ik de bal erop kreeg. En dan nog vloog hij achter mij. Die bal was dus vier keer van richting veranderd ! Hij komt ook twee keer zo snel als vroeger. Toen had je nog de tijd om een sprongetje te maken alvorens hem klemvast te pakken. Nu keep je zuiver op reflex. Ik denk dat Preud’homme die overschakeling naar de nieuwe ballen nog net heeft meegemaakt. Nu heb je weer die Roteiro, waarmee we ook in Spanje speelden : een echte ramp ! Vreselijk. Keepen is niet meer hetzelfde vak als vroeger : het is moeilijker nu.”

Nu je ’t over Spanje hebt : wat wás dat na dertig seconden ?

“Dat veld was een soort zandbak : veel grind, met kleine steentjes, waarop de bal echt afremde. Toen we na de opwarming binnen waren, hebben die Spanjaarden het vlak voor de wedstrijd nog besproeid. Ik wist dat niet. Niemand had ons dat verteld, ik heb het pas na de wedstrijd vernomen. Bij die fase was het zelfs mijn bedoeling om de bal búiten de backlijn weg te koppen. Maar hij raakte de grond en kwam bijna uit aan de cornervlag. Als ik een fout maak, ben ik de eerste om het toe te geven. De rest van mijn match was in orde volgens mij. Als anderen hun beoordeling laten afhangen van die eerste dertig seconden : oké, van mij mag dat. Maar ik zie het anders.”

Van de zomer werd je voor het eerst vader. Privé-geluk in wat professioneel een moeilijke periode is. Verwarrend ?

“Vooral rustgevend. Als ik thuis met de kleine bezig ben, denk ik nog weinig aan voetbal. Vroeger was het : voetbal, voetbal, voetbal. Nu is er iets anders in de plaats gekomen, dat mij ook nodig heeft.”

Ben je een betere doelman of een betere papa ?

“Ik hoop : een betere papa. Maar mijn vaderschap is nog jong, de moeilijkste dingen moeten nog komen. Op vier maanden ben je nog geen goede papa, denk ik.”

door Jan Hauspie

‘Daniel heeft een goed karakter, ik ook. In het dagelijkse leven zouden wij goede vrienden kunnen zijn.’

‘Ik hou me niet bezig met de vraag : heeft Kompany zijn schoenen geknoopt ? Ik vind : laat hem met rust.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content