‘Af en toe moet je als ploeg keuzes durven te maken’, zegt Michael Boogerd, zondag in de Amstel Gold Race slechts één van de speerpunten bij Rabobank.

Om vijf uur, stipt op tijd op de afspraak, komt Michael Boogerd (32) de lobby van het Hotel Van der Valk in Maastricht binnen. Hij heeft er net vier uur stevig de pees opgelegd in de Nederlands Limburgse heuvels. “Voluit gaan”, de ideale voorbereiding noemt hij het op de Amstel Gold Race en Luik-Bastenaken-Luik, wedstrijden waarin hij vorig seizoen telkens op de meest ondankbare plaats eindigde, de tweede.

De Rabobank-speerpunt staat vlijmscherp. En zo praat hij ook.

Je nam niet deel aan de Ronde van Vlaanderen, de koers die je zelf ‘de mooiste van het seizoen’ noemt.

Michael Boogerd : “Ja, het is een schitterende koers. Je moet die dan ook respecteren : een renner als ik mag die wedstrijd alleen rijden in optimale vorm. Daar kan je naartoe proberen te werken : je programma aanpassen, zorgen dat je superscherp bent op dat moment. Doe ik dat, dan kan ik een heel goeie Vlaanderen rijden, beter dan ik in het verleden al gedaan heb. Alleen : dan weet je ook honderd procent zeker dat je in de Amstel en in Luik minder zal zijn. Vlaanderen is maar één kans, Amstel en Luik zijn er twee. Bovendien mag je niet te veel rijden als je goed wil zijn in de Tour. Daarom heb ik de knoop doorgehakt en Vlaanderen laten schieten.”

Toch met een beetje pijn in het hart ?

“Met véél pijn in het hart zelfs. Maar ik ben een renner die koerst om te winnen of om in ieder geval altijd mee het koersverloop te bepalen. Als ik niet super ben, dan gaat dat niet in zo’n wedstrijd. En, zoals gezegd, was ik ook bang dat ik mezelf in de vingers zou snijden met het oog op de komende wedstrijden.”

Was het je eigen beslissing om de Ronde van Vlaanderen niet te rijden, of die van de ploeg ?

“Het is een totaalkeuze geweest, zeg maar. Als ik erop had gestaan om deel te nemen, dan had ik ook deelgenomen. De Ronde van Vlaanderen heeft nooit mijn voorbereiding naar de Amstel en Luik in de weg gestaan – dat bleek vorig jaar nog toen ik uitstekend was in die wedstrijden. Maar ik kon tussen Vlaanderen en Amstel nooit meer wat rijden, terwijl ik nu aan het Baskenland kon meedoen, wat zoveel betekent als vijf dagen extra competitie. Toen we de keuze maakten in november, konden we dat uiteraard niet zeggen, maar achteraf kwam dat me heel goed uit omdat ik wat koersachterstand had door een ziekte en een kleine blessure.”

Je zette je zinnen dus weer op de Amstel Gold Race en Luik-Bastenaken-Luik. Een voorkeur ?

“Het liefst zoals Rebellin vorig jaar, dat zou mooi zijn ( lacht). Maar neen, een voorkeur heb ik niet. Luik vond ik altijd de mooiste : de uitstraling, de oudste klassieker, het parcours. De laatste jaren is dat parcours een stuk minder lastig en rijden er in plaats van veertig, wel honderd man naar de Redoute. Die helling is dan ook niet langer scherprechter omdat iedereen nog fris zit. En zo kom je vaak met zestig man aan op Saint-Nicolas. Daarom is die koers voor mij enigszins gedevalueerd. Mijn hart neigt nu meer naar de Amstel, want die wedstrijd heeft nu een superzware finale. Kijk bijvoorbeeld naar de kopgroep twee jaar geleden – Vinokourov, Armstrong zat erbij, Rebellin, Bettini, Astarloa, Di Luca, Kessler : allemaal goeie renners. Luik zou heel mooi staan op mijn palmares, maar de Amstel is, denk ik, een zwaardere koers. Geworden. Vroeger vond ik het zo’n verschrikkelijke finale, hoewel ik hem in 1999 gewonnen heb. Met de aankomst op de Cauberg is het een schitterende koers geworden. Ook de entourage aan de eindstreep is prachtig.”

In de aanloop naar de Amstel Gold Race ga je altijd bijzonder diep op training. ‘Ik moet een slécht gevoel hebben om daarna een goed gevoel te krijgen’, liet je je in een eerder interview ontvallen. Wat bedoel je daar precies mee ?

“Ik weet precies welke versnelling ik moet duwen om goed te zijn. Het moet pijn doen. Dan kom ik vaak met een rotgevoel van de training af, maar ik weet dat ik het nodig heb om in de wedstrijd misschien net effe iets meer over te hebben.”

Uit zich dat ‘rotgevoel’ ook in zeuren en klagen ?

“Ik klaag altijd. Ik ben een echte klager. Op training ben ik altijd slecht, ik ben alleen maar goed in de wedstrijden. Om me te motiveren voor een training heb ik geen enkele moeite, maar ik kom nooit van de fiets dat ik zeg : ‘Zóó, nou heb ik getraind, zeg. Wat ben ik goed !’ Nooit.”

Ga je alleen trainen of in groep ?

“Meestal alleen. Omdat ik weet dat niemand die training kan volgen zoals ik dat doe, op een speciale manier.”

Wat bedoel je met ‘een speciale manier’ ?

“Vier uur aan een stuk geef ik echt álles. Als je dan iemand bij je hebt die net iets minder is of die het wat rustiger aan wil doen, moet je je daaraan aanpassen. Dat doe ik liever niet, ik wil voluit gaan omdat ik weet dat ik daaruit het hoogste rendement haal.”

Rabobank speelt met jezelf, Erik Dekker en Oscar Freire drie kopmannen uit in de Amstel Gold Race en Luik-Bastenaken-Luik. In onze Wielerspecial zegt de Nederlandse journalist Maarten Scholten : ‘Het frustreert Boogerd dat hij nooit aangewezen wordt als absolute kopman.’ Wel ?

“In het verleden wel, ja. Het is een paar keer gebeurd dat Dekker door omstandigheden geen voorjaar kon rijden en wij naar deze twee klassiekers afreisden met een ploeg waarvan ik in de wedstrijden voordien bewezen had dat niemand aan mij kon tippen qua vorm. Desondanks hebben ze nooit alleen mij uitgespeeld, er waren altijd twee of drie beschermde renners – Beat Zberg, Markus Zberg, Geert Verheyen zelfs. Ik weet dat als die renners zich volledig voor mij hadden ingezet, ik meer kans gemaakt zou hebben om te winnen. In 2003 had ik gewoon de Amstel moeten winnen, maar ik zat alleen en had niemand om het gat dicht te rijden naar Vinokourov. Die was voordien al gelost en ik won met twee vingers in de neus de sprint. Nu we met een Freire en een Dekker zitten, kan ik het kopmanschap niet alleen voor mij opeisen, maar toen wél. Ik kreeg vaak de kritiek van binnen de ploeg dat ik te nerveus was, maar dan dacht ik : ik heb wel jongens nodig die mij rustig kunnen houden. Als Beat Zberg ging aanvallen, volle bak mee op kop mocht rijden en dan in de finale gelost werd, dan werd ik inderdaad nerveus. Daar voelde ik mij niet goed bij.”

Het is een vaak gehoorde kritiek dat je te zenuwachtig bent in de wedstrijd.

“Voor dat soort koersen ben ik altijd nerveus, maar ik durf ook te wachten. Vorig jaar in Luik ben ik niet uit mijn hok gekomen voor Saint-Nicolas, in de Amstel heb ik niet bewogen voor de Eyserbosweg. Als het moet, kan ik mezelf dus wél wegsteken.”

Maar je hebt wel vertrouwen nodig.

“Precies. Ik kan tig voorbeelden geven van koersen die ik won, omdat ze puur alles op mij speelden : tweemaal een etappe gewonnen in Tirreno-Adriatico, de koninginnenrit, dat ze voor mij op kop rijden en ik het afmaak. In Valencia, tot twee keer toe. De Catalaanse week, waarbij ze van bij het begin zeiden : ‘We rijden voor Boogerd.’ Een zware rit in het Baskenland, met Pantani en Jalabert, doordat de ploeg alleen voor mij werkte die dag. In een wereldbekerwedstrijd hebben ze het nooit zo gespeeld, dan probeerden ze bij ons binnen de ploeg altijd te profiteren van andere teams, zo van : een mannetje meesturen, dan moeten we zelf niet achtervolgen. Terwijl bij Bartoli, bijvoorbeeld, er echt niemand meesprong. Ze bleven met zijn zevenen bij hem en als er iets rechtgezet moest worden, dan deden ze dat. En Bartoli maakte het af. Ik zeg niet dat ik het ook gekund zou hebben, maar het was het proberen een keer waard geweest.”

Het zal nu ook niet zo zijn als je met drie kopmannen van start gaat. Zijn er dan nog wel genoeg renners om jullie bij te staan ?

“Het wordt moeilijk. Het is geen etappekoers, waarin de verhoudingen snel duidelijk zijn. Als Freire in Tirreno twee ritten wint, is hij kopman, moeten wij werken omdat hij aan de leiding staat. Klaar uit. Nu heb je straks Freire, Dekker, Boogerd en dan heb je nog Kroon en Löwik, allebei renners die ook graag wíllen. Dat zijn er al vijf, dan heb je nog drie helpers misschien. Te veel kapiteins op één schip, daar heb ik soms moeite mee. Het gaat dan niet zozeer alleen om de kopmannen, want die kunnen elkaar bijstaan in de finale, maar vaak ook om de renners die net een niveau lager zitten. Die willen zich ook rustig houden om toch die 200-kilometergrens te passeren en daarna proberen aan te vallen. Dikwijls kan dat de koers voor de kopman op slot zetten. Daar heb ik wel eens angst voor. Maar het is nu eenmaal wat de Raboploeg met zich meebrengt : we beschikken over veel ambitieuze renners. En in Nederland hebben we niet de mentaliteit van Italië of Spanje. Kijk maar naar het WK vorig jaar, wat voor grote namen daar puur en alleen voor Freire reden : dat zou je in Nederland nooit en nooit zien. Kijk naar de vreugde van de ploeggenoten van Petacchi na Milaan-Sanremo – ze stonden allemaal te janken : dat zal je bij ons nooit meemaken. Misschien een paar vrienden die elkaar in de armen vliegen, maar een héle ploeg die uitbundig is ? Neen.”

Dat was zeker niet het geval na Luik-Bastenaken-Luik vorig seizoen. Erik Dekker was na afloop bijzonder kwaad op je. Hij beweerde dat jij aanviel op het moment dat hij zou aansluiten. Is dat ondertussen bijgelegd ?

“We hebben dat moéten bijleggen, want dat is geen goede basis om het nieuwe seizoen in te gaan. Ik had niet het idee dat ik iets verkeerds had gedaan en hij vond van wel. Dat hebben we proberen uit te praten, we hebben allebei ons zegje gedaan. Na het bekijken van de beelden dacht ik niet : hij heb gelijk, ik heb een stomme fout gemaakt. Dat is mijn gevoel nooit geweest. Hij ziet de beelden en denkt : daar had meer in gezeten. Tja, je moet dat van elkaar accepteren. We begrijpen elkaars mening, dus moet je daar een streep onder trekken.”

En dat lukt ?

“Dat zal wel moeten. We hebben nog geen grote koersen samen gereden, die komen er nu aan. ( Wikt zijn woorden.) We moeten er gewoon zien uit te komen.”

Beste vrienden zullen jullie nooit worden ?

“Neen, maar dat hoeft ook niet. Je kan wel goede collega’s zijn. Ik bedoel : ik heb weinig vrienden in het peloton, die streef ik ook niet na. Ik vind het wel fijn als iedereen mij waardeert en me aardig vindt om wie ik ben, maar échte vrienden, dat moet niet. De ploegleiding trekt een paar jongens aan, maar dat wil niet zeggen dat het dan vrienden worden. Dat is nonsens, die zoek je zelf. Kijk, verleden jaar was het zo dat wij allebei heel sterk reden. Dat kan je als ploegleiding niet uit de weg gaan. Als we nu in het voorjaar hadden gezegd : ‘Oké, Erik zet alles op Vlaanderen’, dan had ik me in de rol kunnen schikken van volledig in Eriks dienst te rijden. Ook in de manier waarop hij wil dat ik rijd. Dan vind ik : als je iets geeft aan iemand, dan kan je dat later een keer terugkrijgen. Zo had de ploegleiding daar volgens mij mee moeten omspringen. Misschien is dat een utopie of te romantisch, maar dat is mijn idee daarover. Maak een keuze : zet voor Erik alles op Vlaanderen, voor Michael alles op Amstel en dan zien we in Luik wel. Dat had gekund. Je moet dat ook durven als ploeg, ik denk dat dat werkt. Dan kom ik weer bij de voorbeelden van Fassa Bortolo in Milaan-Sanremo en de Spaanse ploeg op het WK. Valverde kan ook wereldkampioen worden, maar hij probéért het geeneens.”

Vorig seizoen werd je driemaal tweede in een wereldbekerklassieker en toch win je voor het eerst sinds 1995 geen enkele koers. Vreemd ?

“Ja, ik had verleden jaar gewoon een koers moeten winnen, een grote, dat had ik verdiend. Klaar uit. Dan kan je het negatieve laten overheersen, maar je kan ook het positieve eruithalen : ik heb drie schitterende koersen neergezet. Samen met het WK, samen met de E3 Prijs, samen met de Brabantse Pijl, een heel goede Tirreno gereden… Maar ja, je wordt afgerekend op je overwinningen. Je wil een grote koers winnen, want je weet dat je het kan. Het is wel frustie natuurlijk, maar het is nu eenmaal zo, ik was wereldtop in die koersen vorig jaar. Meer kan ik er niet over zeggen.”

Vind je zelf dat je fouten gemaakt hebt ?

“Nee, ik heb me zowel in de Amstel als in Luik kunnen inhouden tot in de finale. In de Amstel ben ik wel vol doorgereden met Rebellin, heb ik het gas vol opgedraaid, dat klopt. Dat durf ik best te zeggen – misschien heb ik op het vlakke ook wel harder doorgeduwd dan Rebellin. Dat is mijn enthousiasme, maar ik vind : in de finale van een grote koers moeten de sterkste renners op kop rijden. Ik hou er niet van als mindere goden gaan spelen voor de overwinning. De mensen verwachten ook van mij dat ik er volledig voor ga. Ik kon Bettini, Van Petegem en Kessler laten terugkomen en dan speculeren, maar ik moest een keuze maken en ik stond daarachter. Ook omdat ik dacht dat ik Rebellin aankon in de sprint op de Cauberg.”

De Nederlandse pers benadrukte na die twee tweede plaatsen in het voorjaar het ‘net niet’ en noemde je de ‘voorspelbare verliezer’.

“Nederland doet dat graag. Als je hen erop aanspreekt zeggen ze altijd : ‘We bedoelen het goed, we gunnen het je zo’, maar dat ik er toch wéér stond, dat schreven ze nergens. Dat steekt mij een beetje, maar goed : ze schrijven maar, ik doe mijn best. Als Kroon of Löwik tweede zou worden in de Amstel, dan is het iets nieuws en wordt er heel druk over geschreven in de positieve zin. Bij mij heeft het een negatieve inslag omdat ik al zo vaak als tweede eindigde. Ik vind het niet prettig, zou ook wel eens vanuit een ander oogpunt bekeken willen worden, maar ik moet daar nu eenmaal mee leven.”

Je noemde jezelf ooit ‘een be- roepstwijfelaar’. Heeft die twijfel je een nog mooiere carrière gekost ?

“Ik weet het niet. Je bent wie je bent, de aard van het beestje kan je niet veranderen. Mijn manier van leven, van doen, van twijfelen heeft mij wel op dit niveau gebracht. En niét het leper koersen. Ik ben niet leep, dat zit niet in m’n aard, ik ben recht voor de raap. Een timmerman moet niet gaan metselen. Je moet doen waar je goed in bent. Daarom blijf ik trouw aan mijn manier van koersen. Je moet verder met de positieve dingen.”

Na de Tour van 2000 had je het even moeilijk om die positieve zaken nog te zien.

“Veel druk, veel mensen die over je heen vallen… Ik heb wel behoorlijk diep gezeten, ja. Dat ging ook in stappen. In 99 is het zowat begonnen. De druk van het hele Nederlandse wielrennen kwam op mijn schouders terecht. Ik reed goed in het voorjaar, in het najaar én in de Tour : de verwachtingen lagen heel hoog. Altijd was Michael Boogerd in beeld, ik had nooit het gevoel dat ik het rustig aan kon doen. De ploeg deed er alles aan om de druk van me weg te houden – ze zeiden dan : ‘Laat die koers nou maar eens schieten, of rij niet mee voor het klassement’ -, maar ik wilde mezelf altijd bewijzen. Dat heeft me genekt, in combinatie met slechte kritieken. Daar kon ik niet mee omgaan, ik kon het geen plaats geven. Ik werd minder spontaan. Soms vind ik dat wel jammer, want in 1996 was ik een ander persoon. Nu voel ik me weer een aantal jaar goed en dan komen de goede dingen weer boven.”

“Dit is mijn vader, trouwens.” ( Vader Boogerd, een kranig ogende man, maar toch zichtbaar minder scherp afgetraind dan zijn zoon, schudt ons de hand en komt erbij zitten.)

Hoe heb je die mentaal mindere periode weer kunnen ombuigen ?

“Ik ben altijd blijven trainen, liet mijn hoofd niet volledig hangen. Ik bleef ook behoorlijk goed fietsen, had altijd nog wel goeie momenten. Ik heb geen superslechte jaren gehad.”

Je zit bij Rabobank sinds 1996, vanaf het begin. Kan je je voorstellen ooit nog voor een andere ploeg te rijden ?

“Die kans wordt steeds kleiner omdat je steeds verder in je carrière komt. Ik heb ooit op het punt gestaan – 97/98 – om de overstap te maken, omdat ik twee goede aanbiedingen had van grote ploegen, maar Rabobank heeft toen mijn contract opengebroken. Dan heb ik besloten om te blijven en daarna kreeg ik altijd een heel goed contract bij dit team en keek ik nooit verder. Of ik dat nu nog van plan ben ? Je weet nooit hoe het voorjaar loopt en hoe het binnen de ploeg reilt en zeilt. Eind april ga ik praten en dan merk ik wel hoe de sfeer is. Is dat een sfeer van : je wordt oud en de jonge jongens zijn op komst, of van : je bent jarenlang een van onze beste renners geweest ? Dat zal de insteek zijn van het gesprek.”

Is er veel veranderd sinds het vertrek van manager Jan Raas eind 2003 ?

“Ja, toch wel. Een ander management, andere ploegleiders : dat is sowieso verschillend. Concreet ? Kleine dingen, het krijgen van programma’s… Iedereen heeft een andere werkwijze. Kijk, Adri van Houwelingen is een andere renner geweest dan Erik Breukink, Frans Maassen was dan weer een ander type. Maassen was meer een renner van de Vlaamse koersen, hij probeert een renner altijd die kant op te duwen. Breukink was meer een renner van de etappekoersen en probeert je dan weer die kant op te duwen. Het is even wennen om daarmee om te gaan, dat scheelt.”

Zijn er met andere woorden nu meer meningen dan onder Raas, was er toen meer één vaste lijn ?

“Ja, voor mij was er toen meer een vaste lijn. Ik was toen minder aan het twijfelen over mijn programma dan nu. Maar niet dat dat nu negatief is of zo, hoor. Er zijn gewoon veel nieuwe jongens bijgekomen, van de oudere generatie schieten er niet zoveel meer over. Als ik vroeger zei : ‘Die renner wil ik erbij hebben in die klassieker’, dan gebeurde dat ook. Nu merk je vaak dat de ploegleiding daar vaak een eigen mening over heeft. Je had vroeger meer inbreng omdat er minder goede renners waren.

“Maar goed, veel zaken zijn ook wel gebleven zoals ze waren onder Raas, hoor. In die zin was ik heel blij met de keuze van Theo de Rooij als opvolger. Hij zat al van bij het begin bij de ploeg en regelde al heel veel. Zijn continuïteit gaf een hoop rust.”

Je rijdt al heel je carrière in Nederlandse loondienst, maar je woont al een hele tijd in België. Puur om fiscale redenen ?

“Daar is het wel om begonnen, maar ik had het er meteen naar mijn zin. Het eerste jaar dat ik er ging wonen, 1998, stond gelijk met mijn echte doorbraak aan de top. De jaren voordien woonde ik in een arbeiderswijkje in Den Haag, dan dachten de mensen : die gozer loopt elke ochtend met zijn fietsje de trap af en om drie uur is hij weer terug. Ik denk niet dat ze wisten wie ik was. In België was het groot nieuws dat ik er kwam wonen. Ik hou wel van de Belgische sfeer, ik ben er op mijn gemak.”

Zal wel, in de Rabo Wielergids geef je Westmalle Tripel op als favoriete drank !

“Dat vond ik ook al voordat ik in België kwam wonen, hoor ( lacht).”

Roel Van den broeck

‘Een héle ploeg die uitbundig is voor de zege van de kopman : dat zal je bij ons nooit meemaken.’

‘Luik zou heel mooi staan op mijn palmares, maar de Amstel is een zwaardere koers.’

‘Onder Raas was er meer een vaste lijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content