Eén miljoen mensen langs de weg, een rodeo van auto’s en motoren, zwoegende en zwetende renners : volgende zondag wordt de negentigste editie van de Ronde van Vlaanderen gereden. Het peloton krijgt ook dan weer zeventien venijnige bulten voor de wielen geschoven. Vijf betrokkenen over hun wedervaren op en rond Vlaanderens scherprechters.
De Oude Kwaremont
In 1994 komt de fotofinish eraan te pas om te bepalen wie zich de winnaar van de Ronde van Vlaanderen mag noemen. Gianni Bugno zet de spurt van (veel te) ver in, de intrinsiek veel snellere Johan Museeuw kiest het verkeerde wiel (dat van Andrei Tchmil) en strandt uiteindelijk op zeven millimeter. De Ronde van 1994 is echter niet alleen de Ronde die Museeuw nooit had mogen verliezen, het is ook de editie waarbij het voltallige peloton bijna blijft steken op de Oude Kwaremont dankzij een bezemwagen, een duo onvoorzichtige wielertoeristen en een paar slapende rijkswachters. Enkel het koelbloedige optreden van de organisatoren in de wedstrijd kan verhinderen dat de Rondekaravaan tot stilstand komt. Jacquis De Winne, een man met 25 jaar ervaring als karavaanbegeleider in de Ronde, zit op de eerste rij.
Jacquis De Winne : “We waren aan de voet van de Knokteberg toen we dankzij de helikopter te weten kwamen dat er problemen waren op de Oude Kwaremont. Ik gaf mijn chauffeur de opdracht om plankgas te geven, we bereikten net op tijd de voet van de Oude Kwaremont om de reclamekaravaan, die twintig minuten voor het peloton uitrijdt, tegen te houden. Ondertussen vernamen we dat er een bus in de gracht stak. Ik heb de politie de opdracht gegeven om geen enkel voertuig nog de Oude Kwaremont op te laten en begaf me ter plaatse om de situatie te beoordelen.
“Er rijden drie bezemwagens in de Ronde van Vlaanderen : een grote en twee kleine. De grote moet normaal gezien voor de bergzone alle opgevers opladen en doorrijden naar Meerbeke. In 1994 is dat niet gebeurd. De chauffeur van de grote bus is verkeerd gestuurd, de rijkswachters en de seingevers lieten hem de Oude Kwaremont oprijden. Daar moest hij uitwijken voor een paar wielertoeristen en sukkelde hij met twee achterwielen in de gracht, net op een heel smal stuk. Er konden enkel nog renners en motards door. De mannen van de tv hebben die bus goed gefilmd, ik denk niet dat die firma al ooit zoveel reclame gehad heeft ( lacht). Maar die chauffeur heeft achteraf goed onder zijn vijs gehad, hoor.”
Wat deed je toen je vaststelde dat er geen doorkomen meer aan was ?
“Het parcours liep dat jaar over de Kluisberg en Knokteberg, daarna de nieuwe Kwaremont naar beneden en vandaar de Oude Kwaremont op, we maakten een soort lus. We beslisten om alles wat achter de renners reed staande te houden in de Ronde Van Vlaanderenstraat. De renners maakten de lus over de Oude Kwaremont, de volgers sneden een stuk af en konden na de Oude Kwaremont hun posities weer innemen. De publiciteitskaravaan heb ik laten afsnijden tot na de Patersberg. In Zulzeke konden ze via de grote baan weer het parcours op en opnieuw voor het peloton plaatsnemen. Achteraf hebben we van de UCI felicitaties gehad over de manier waarop we het opgelost hebben. Het had een drama kunnen zijn.”
Maar je bleef koelbloedig.
“Op zulke momenten mag je niet twijfelen, dan is het alleen maar : gas geven, afsnijden en zorgen dat je er op tijd bent om het op te lossen. Vroeger was ik wel eens nerveus, maar dat leer je na al die jaren wel af. Er rijden tweehonderd auto’s mee in de Ronde van Vlaanderen : eerst heb je de publiciteitskaravaan, daarna de genodigden en journalisten, vervolgens de koersdirecteur en de rijkswacht, en daar vlak achter de renners zelf. Achter de renners volgen de sportdirecteurs, hun volgorde wordt de avond voordien bepaald door de UCI. Als karavaanbegeleider zit ik tussen de publiciteitskaravaan en de wedstrijd zelf. De reclamekaravaan rijdt twintig minuten voor de renners uit, vanaf Oudenaarde komt daar nog de dameswedstrijd bij. Zij rijden een uur voor de eliterenners uit.”
Je bent ook verantwoordelijk voor de seingevers op het parcours. Hoe coördineer je dat ?
“Drie maanden op voorhand schrijf ik de gemeenten aan, waarop zij ons een lijst van de kruispunten bezorgen. Ik zoek dan iemand ter plaatse die voor seingevers kan zorgen, zo’n vierhonderd in totaal. Het enige spijtige is dat de regelgeving voor seingevers van gemeente tot gemeente verschilt. In de ene gemeente moet je alleen de grootste kruispunten afzetten, in de andere moet je bijvoorbeeld ook een seingever zetten op de uitrit van een bedrijf dat op zondag dicht is. Weet je, eigenlijk heb je in de Ronde van Vlaanderen geen seingevers nodig : er staat zoveel volk langs de weg dat het publiek een natuurlijke afscherming vormt voor de renners.”
De Koppenberg
3 april 1977. Een gure voorjaarswind teistert de kasseien van de Koppenberg, die dat jaar voor de tweede keer beklommen wordt. Eddy Merckx hijst zich met een kleine voorsprong naar boven, achter hem heeft een selecte kopgroep de grootste moeite om de top fietsend te bereiken : Roger De Vlaeminck, Walter Planckaert, Eric De Vlaeminck, Walter Godefroot, Francesco Moser, Frans Verbeeck, Marc Demeyer en Freddy Maertens banen zich half zigzaggend, half klunend een weg naar boven tussen klemgereden motoren en volgwagens. Duizenden toeschouwers, opeengepakt op krap driehonderd meter taluds, gaan compleet uit de bol. Te midden van alle tumult krijgt Freddy Maertens een nieuwe fiets aangereikt, hoewel er van een mechanisch defect geen sprake is. De man in kwestie duwt Maertens nog een eindje de helling op, waardoor die alsnog als derde boven komt na De Vlaeminck. Beiden vinden even later aansluiting bij Merckx.
Het drietal blijft voorop, maar Jos Fabri van de KBWB brengt Maertens slecht nieuws : ‘Je doet niet meer mee voor de eerste plaats.’ Wanneer Merckx even later op de Varent moet lossen en ook De Vlaeminck sterretjes ziet, vindt Maertens er niets beters op dan – tegen fikse betaling – als derny te fungeren voor De Vlaeminck. Hij stoomt als een locomotief richting Meerbeke, met een stervende Roger De Vlaeminck in zijn wiel. Maertens spurt niet mee, De Vlaeminck durft te midden van een jouwend publiek geen zegegebaar maken voor zijn eerste en enige overwinning in de Ronde van Vlaanderen.
Walter Godefroot : “Maertens werd achteraf inderdaad gedeclasseerd wegens een onreglementaire wissel aan de voet van de Koppenberg. In die tijd moest je gedepanneerd worden vanuit de wagen en was een georganiseerde wissel langs de weg verboden. Nu zie je onderweg in Parijs-Roubaix of in de Ronde van Vlaanderen mechaniekers of personeel langs de kant van de weg staan met wielen of een fiets. Vroeger mocht je enkel van een neutrale toeschouwer een fiets of wiel nemen, niet van iemand van de ploeg. ‘Georganiseerde dienst’ was verboden. Ik vermoed dat Maertens de wissel had afgesproken om met een aangepaste versnelling of speciale tubes de Koppenberg op te rijden.”
Hield je van de Koppenberg ?
“Als je in de wielersport voet aan de grond moet zetten in een hindernis, mag je ervan uitgaan dat je fout bezig bent. Je moet ervan uitgaan dat heel het parcours minstens bereden kan worden. Daartegenover staan natuurlijk de drama’s. De heroïek. Er zijn naar mijn mening twee wedstrijden die op dat randje kunnen balanceren : Parijs-Roubaix en de Ronde van Vlaanderen. Net daarom spreken ze ook zo tot de verbeelding. De Koppenberg was op het randje, vooral dan de twintig meter die het steilste stuk vormen. Vroeger vond je daar tussen de kasseien gleuven van verscheidene centimeters. Op die kinderkoppen schoot je fiets weg, je kwam met je wiel in die gleuf terecht en patineerde. Voet aan de grond en het was loopkoers.”
Jij trainde al op de Koppenberg toen die nog niet in het parcours van de Ronde van Vlaanderen zat.
“Nu en dan trok ik naar de Vlaamse Ardennen om een beetje rond te rijden. Als ik dan een kasseibaantje zag, probeerde ik dat uit. Zo kwam ik als amateur op een dag op de Koppenberg terecht. Ik kende Paul Naudts goed, de man die destijds het parcours van de Ronde van Vlaanderen bouwde. ‘Paul,’ zei ik, ‘ik ken nog een helling, maar ik zal ze je pas verklappen als ik gestopt ben, want je bent in staat om ons erover te sturen.’ Even later schrijft de man die boven op de Koppenberg woont een brief naar de organisatie. Naudts belde me meteen op : ‘Walter, ik denk dat ik je helling gevonden heb.’ Toen heb ik wel eens stevig gevloekt ( lacht).”
Je won zelf de Ronde in 1968 en 1978. Waar ben je het meest trots op ?
“Och, trots. Ik had mijn job gedaan, ik was gelukkig dat ik goed afgewerkt had. Maar 78 gaf toch de meeste voldoening. In 68 reed ik nog in het Merckxtijdperk, dan was het moeilijk om als renner naam te maken. Bij mijn tweede overwinning reed Merckx niet meer en was ik zelf al 34. Plots kreeg ik een pak waardering die ik daarvoor nooit had. Zelfs van journalisten die ik niet zo sympathiek vond, kreeg ik spontane reacties die me wel verbaasden. Hoe zeggen ze dat ? Waardering komt na de dood.”
In de editie van 1969 viel je na de bevoorrading in Deerlijk en verloor je veel tijd. Je reed de hele dag in de achtervolging.
“Dat was de Ronde van Vlaanderen waarin Merckx zo ver voorop reed. Alles was in waaiers getrokken. Ik was in Deerlijk als laatste man weer vertrokken, tussen de auto’s door naar het laatste groepje gesukkeld. Ik zat in een verloren positie, maar ik ben altijd maar verder gereden van groepje naar groepje. Uiteindelijk kwam ik vijftien minuten na de winnaar op ik-weet-niet-meer-welke-plaats binnen. Een jaar later zat ik met Giancarlo Ferretti in de ploeg en die vertelde me dat hij een tijdje in mijn wiel gezeten heeft die dag. ’s Avonds had hij tegen zijn ploegmaat Gimondi gezegd : ‘Felice, jij wil Parijs-Roubaix winnen volgende zondag ? Wel, ik heb er vandaag eentje gezien, zo’n kleine met dikke benen. Als je die klopt, dan win je Parijs-Roubaix.’ En de week nadien won ik inderdaad Parijs-Roubaix ( lacht).”
De Tenbossestraat
Ongeacht alle onverkwikkelijke verhalen die de laatste jaren opdoken, zijn kenners het er nog steeds roerend over eens : wat Johan Museeuw op 5 april 1998 opvoerde in de Tenbossestraat, was een groots nummer. Even probeert Hendrik Van Dijck, maar zijn demarrage lijkt stil te staan wanneer Museeuw, in zijn eigen woorden, ‘drie tandjes groter schakelt en redelijk hard op de trappers stampt’. Een goede vriend uit Gistel heeft de dag voordien de Ronde voor wielertoeristen gewonnen en Museeuw ingefluisterd dat de wind na de Bosberg in het voordeel blaast. En dus besluit Museeuw om zijn medevluchters – onder meer Tchmil en Van Petegem – ter plaatse te laten en de laatste twee hellingen – Muur en Bosberg – solo af te werken. Wielergek Vlaanderen is het delirium nabij.
Patrick Lefevere : “Het zat nochtans niet mee die dag. In de Paddestraat was Johan lek gereden en vlak voor Mater viel hij. Kreeg hij nog miserie met zijn pedalen die niet goed aangespannen stonden, hoewel ik er na Harelbeke, waar we dezelfde problemen kenden, op gehamerd had dat het reservemateriaal goed afgesteld moest staan. In de Ronde van Vlaanderen valt dan je kopman, hij krijgt een reservefiets en blijkt dan niet in de pedalen te kunnen. Goed, nadat hij in zijn pedalen kon, begon Johan te klagen over pijn in zijn rug, dus gaven we hem pijnstillers. Tot overmaat van ramp ging Ballerini ( destijds ploegmaat van Museeuw bij Mapei, nvdr) in de eerste groep ook nog een beetje op kop rijden, want hij had niet gezien dat Johan gevallen was. Gelukkig hadden we tv in de auto en konden we hem meteen inlichten over de situatie, zodat Johan weer kon aansluiten.
“Ik zat in de eerste volgwagen, in de Tenbossestraat zag ik Johan plots over iedereen heen stormen. Dat was redelijk indrukwekkend. Gewaagd ook. De eerste keer dat hij op Tenbosse ging, in 1993, was het een complete verrassing, maar in 1998 wisten de concurrenten dat het daar kon gebeuren. Hij kreeg absoluut geen vrijgeleide.”
In 1993 zat Museeuw pas een paar maanden in je ploeg.
“Voor mij was dat de eerste grote klassieker dat ik als ploegleider alleen in de auto zat, met de grote baas van GB naast mij. Op Tenbosse rijdt Johan weg met Frans Maassen, een ploegmaat van Van Hooydonck die tussen de Muur en de Bosberg geen meter kop deed. Johan wist niet goed wat doen : hij lag twintig seconden voor en was op pad met iemand die niet overnam en die toch Frans Maassen heette. Toen heb ik gegokt en gezegd : ‘We gaan doorrijden. We riskeren het tot over de Bosberg en dan bekijken we de situatie.’ Na de Bosberg kreeg Maassen door dat hij toch maar beter kon meewerken. Johan maakte het af in de spurt en dat geeft natuurlijk een geweldige ontlading.”
Waarom telkens die aanval op Tenbosse ? Tot 1997 was het niet eens een officiële helling.
“Het voordeel van Tenbosse is dat je heel dicht bij de Muur zit. Zo dicht dat niemand de moed heeft om alles al te geven. De meesten willen zich een beetje sparen. Vaak denken ze ook : ‘Als we het een beetje binnen de perken houden, kan ik er op de Muur nog naartoe rijden. ‘ Vaak kunnen ze op de Muur zelf de kloof dan toch niet dichten.”
Wie ziet tijdens zo’n beslissende aanval het meest af : de renner of de ploegleider ?
“In zijn benen de renner, maar met de kop : de ploegleider, denk ik ( lacht). Ik was nogal het nerveuze type in de volgwagen, ja. Ik vind ook : eens je een aanval plaatst, heb je kleur bekend. Dan moet je er ook vol voor gaan. Je probeert je renner zoveel mogelijk aan te moedigen, maar je moet wel een beetje eerlijk blijven over zijn situatie : ze zijn niet dom, hé. Een beetje overdrijven in de positieve zin : acht seconden voorsprong worden er al snel tien. Of je zegt : ‘Ze vallen stil, ze aarzelen’, terwijl je ziet dat ze aan het ronddraaien zijn en hoopt dat ze zullen stilvallen.
“Tijdens de wedstrijd kan ik me ook geweldig kwaad maken op ploegmaats die het spel niet meespelen, zoals Ballerini in die Ronde van 98. Je kan als ploegmaat in de achtervolgende groep op twee manieren afstoppen : door mee te draaien en op het gepaste moment je benen stil te houden, of door je achteraan te zetten en te hopen dat ze je ploegmaat terughalen. Dat laatste is wat Ballerini deed.”
Hij eiste na de aankomst ook nogal nadrukkelijk het kopmanschap voor Parijs-Roubaix op een week later.
“Jaja, hij kwam met een groot bakkes over de streep : ‘Ik heb hier afgestopt, volgende week is het aan mij.’ Kijk, Ballerini heeft een paar mooie koersen gewonnen, maar hij had niet het recht om op die manier het kopmanschap op te eisen met iemand als Museeuw in de ploeg. Ondanks de overwinning van Museeuw heb ik niet nagelaten om Ballerini na de wedstrijd een serieuze uitbrander te geven. Dat was trouwens de laatste keer niet dat ik dat gedaan heb, Tafi heeft het ook eens mogen ondervinden, in Parijs-Roubaix 2000. Na de koers kan ik wel eens kattig zijn.”
Je staat bekend om je stuurmanskunsten in de volgwagen. Heb je een bepaalde tactiek ?
“Veel lawaai maken. Letterlijk en figuurlijk. Als je een slecht nummer hebt en naar voren geroepen wordt en je komt beleefd af, dan gaat er echt niemand opzij, hoor. Je moet een redelijke vaart ontwikkelen, constant toeteren en gas blijven geven. Je moet een beetje agressiviteit in je hebben. Er gebeuren wel eens wat ongevallen, zeker in grote rondes, waar na verloop de combinatie van hitte en vermoeidheid toeslaat. Autopech komt zelden voor : onze wagens worden heel goed gesoigneerd. Ze worden iedere dag gekuist, het onderhoud wordt veel vaker gedaan dan normaal, de banden worden regelmatig vervangen. Van Peugeot krijgen we bovendien ieder jaar een nieuw wagenpark.”
De Muur – Kapelmuur
Misschien had hij wel drie keer de Ronde kunnen winnen, maar voor Eddy Planckaert blijft het bij die ene keer in 1988, wanneer hij Phil Anderson klopt in de spurt. In 1982 is Planckaert er voor het eerst dicht bij. Na de Muur is het groepje met favorieten – Moser, Pollentier, Pevenage en Planckaert – ervan overtuigd dat alle vroege vluchters opgeraapt zijn. Pas bij het ingaan van de plaatselijke ronde, die toen nog in Meerbeke moest worden afgelegd, verneemt het groepje dat ene Réné Martens nog voorop rijdt. Pollentier, Pevenage en Planckaert demarreren, maar omdat de snelle Pevenage zich gedeisd houdt, besluit Planckaert dat ook te doen. Het groepje strandt op twintig seconden van Martens.
Vier jaar later verkeert Eddy in supervorm in de Ronde van Vlaanderen : hij heeft de E3-Prijs Harelbeke gewonnen en vier van de vijf ritten in de Catalaanse Week. Op de Koppenberg vormt zich een kopgroep van dertig renners, Planckaert springt gezwind mee. In Brakel vertrekt Steve Bauer, Eddy Planckaert volgt moeiteloos zijn wiel. Op dertig kilometer van de aankomst weet de snelle Planckaert zich al zo goed als zegezeker. In zijn hoofd ziet hij zichzelf de trage Bauer al met fietslengten verslaan in Meerbeke. De euforie maakt zich van hem meester, tot broer en ploegleider Walter even voor Geraardsbergen naast hem komt rijden.
Walter Planckaert : “Eddy was de beste man in koers en dat toonde hij ook. Hij was veel te geweldig : op kop rijden, demarreren, gaatjes dichtrijden, terwijl de voorsprong groot genoeg was. Eddy dacht dat hem niks kon gebeuren, hij was toch de snelste. Een stuk voor de Muur ben ik bij hem gegaan : ‘Eddy, pas toch op, de Muur moet nog komen.’ Op de een of andere manier is dat in zijn benen geslegen. Op de Muur versnelde Bauer en parkeerde Eddy. Uiteindelijk werd Bauer nog ingehaald door Sean Kelly, Adrie van der Poel en Philippe Vandenbrande. Van der Poel won in de spurt. Ik denk dat Eddy wel wist dat ik gelijk had toen ik hem waarschuwde, maar ik vrees dat hij mij dat in zijn binnenste wel verweten heeft.”
‘Op de Muur kun je de winnaar herkennen’, zei je ooit.
“De Muur, dat is het voorgeborchte van de aankomst, het cruciale punt in de wedstrijd. Wie hier niet mee is, kan de Ronde van Vlaanderen vergeten. Net als op de Koppenberg moet je hier bij de eerste vijf opdraaien, anders zit je te ver achteraan. Hellingen als de Muur of de Koppenberg moet je helemaal van buiten kennen. Toen ik in 1976 de Ronde van Vlaanderen won, zat de Koppenberg er voor het eerst in. Die ben ik toen verscheidene keren gaan verkennen omdat ik wist dat die helling cruciaal zou zijn. Ik ben er als tweede of derde opgedraaid en ik kwam als tweede boven. Daar ontstond toen de beslissende ontsnapping met Moser, Demeyer, Roger De Vlaeminck en Maertens. Op vier kilometer van het einde sprong Moser weg met mij en Demeyer in het wiel. Ik won de spurt makkelijk.”
Is de Muur de moeilijkste helling van de Ronde ?
“De Muur is iets minder moeilijk dan de Koppenberg omdat je er meestal met een klein groepje toekomt en niet moet zitten wringen. Je kan die klim niet indelen, gewoon volle petrol naar boven rijden is de boodschap. Nu de kasseien heraangelegd zijn gaat het, maar vroeger kon je niet eender waar rijden. Een halve meter naar links of naar rechts bepaalde of je al dan niet met de eersten mee boven kwam. Op de Muur wist ik destijds iedere slechte steen liggen. Wie pech heeft op de Muur, is er meestal aan voor de moeite, want er mogen geen volgwagens over. Ploegleiders worden omgeleid en kunnen de renners pas opwachten in de afdaling.”
Hoe vervelend is dat als ploegleider dat je niet bij je renner mag op zo’n cruciaal punt ?
“Dat valt mee, hoor. Als je achter de grote groep zit, hangt alles meestal op één lint en zit je er met je volgwagen toch te ver af om iets zinnigs uit te richten. Het is alleen maar nuttig om vlak achter je renners te hangen als ze met twee of drie vooruit zitten, maar ook dat mag niet meer.”
Waarom eigenlijk ?
“Als de Muur nat ligt, beginnen de auto’s te patineren ( slippen, nvdr) en dan is het gedaan. Idem op de Koppenberg. Of de Taaienberg, dat is ook zo’n rotzak. Die hellingen zijn zo steil dat je niet meer kan vertrekken eens je stilstaat. Je wielen beginnen als een gek rond te draaien, je embrayage verbrandt gewoon. De enige remedie is dan dat het publiek je op gang duwt. De meeste ploegleiders weten wel hoe ze zo’n helling moeten oprijden, maar je hebt er altijd die onervaren zijn en blokkeren. De kunst is dan om zoveel afstand te houden dat je altijd stilletjes kan blijven rijden. Maar dan heb je natuurlijk altijd mensen uit het publiek die nog snel voor je wagen doorlopen en waar je voor moet stoppen. Ah ja, je kan ze toch moeilijk omver rijden ?”
De Bosberg
2 april 1989. Eigenlijk wil Edwig Van Hooydonck die dag al aanvallen op de Muur, maar ploegleider Jan Raas waarschuwt zijn 22-jarige pupil : ‘Hou je maar in tot aan de Bosberg, dan heb je tijd genoeg.’ Op de Berendries raakt Van Hooydonck vooruit met een groep van zeven, op de Muur probeert Dag-Otto Lauritzen, maar Van Hooydonck countert moeiteloos. Even later, op de Bosberg, ontdekt wielerminnend België waar die lange Kempenaar toe in staat is. De lange, smalle bovenbeven fungeren als perfecte hefbomen wanneer Van Hooydonck zich in zijn geheel eigen stijl de Bosberg op wentelt. Hij rijdt zo’n drie kilometer per uur sneller dan de arme Lauritzen. Dertien kilometer later rijdt Van Hooydonck met een hulpeloos gebaar over de eindstreep en even later zet hij het op het podium op een onbedaarlijk huilen. Het publiek omarmt zijn nieuwe lieveling.
In 1991 staat Van Hooydonck bij de start van de Ronde één tegen één bij de bookmakers, maar dat deert de topfavoriet niet. De overdonderde knaap van weleer is nu een zelfbewuste man van 24. Net als twee jaar eerder haalt hij vernietigend uit op zijn geliefde bult, wat hem ten eeuwigen dage de bijnaam Eddy Bosberg oplevert.
Edwig Van Hooydonck : “Die laatste keer blijft me het meest bij, sportief gezien was dat een van de hoogtepunten in mijn carrière. Omdat ik toen topfavoriet was en iedereen een aanval van mij verwachtte. Er zaten ook heel grote renners bij : Rolf Sørensen, Rolf Gölz en Johan Museeuw. Ik dacht dat ik weinig kans maakte, want Sørensen en Gölz waren ploegmaats. Gölz reed het jaar voordien nog bij ons in de ploeg en hij was niet in grote vriendschap vertrokken. Al wie een Bucklertrui droeg, was zo’n beetje de vijand, zeg maar.
“Groot was mijn verbazing dan ook toen Gölz op een bepaald moment naast me kwam rijden en me meedeelde : ‘Ik heb schrik van u op de Bosberg.’ Toen dacht ik : ‘ Tiens, tiens.’ ( lacht) Het klinkt stom, maar ik kreeg plots weer heel veel moral. Ik vond het wel raar dat Gölz zoiets kwam zeggen, maar ik stelde vast dat hij constant mijn wiel zocht, ik mocht absoluut niet vertrekken op de Bosberg. Als je dan even later iemand van dat kaliber uit je wiel kan rijden, dan geeft dat een heel grote voldoening.”
Wist jij op voorhand waar je precies je beslissende demarrage zou plaatsen ?
“Aan een bepaalde elektriciteitspaal, op iets meer dan twee derde van de top. Daar wist ik dat ik kon volhouden tot boven. De Bosberg is een mooie helling : een brede weg naar boven, zonder bochten, kasseien, niet te steil, maar na 245 kilometer wel een heel vervelend bergske. Die helling was eigenlijk voor mij gemaakt.”
Wanneer besefte je : dit is mijn helling ?
“In de winter van 1988 op 1989 had ik een parcours uitgestippeld : Bosberg-Muur-Bosberg-Muur-Bosberg-Muur. Twee á drie keer per week deed ik zo zes rondjes. Ik had in 1987 als eerstejaarsprof een goed seizoen gemaakt, maar de echte supervorm ontbrak. Als er op de hellingen volop gedemarreerd werd, kwam ik te kort. Dokter Claes uit Herentals is toen met mij naar de Vlaamse Ardennen getrokken en heeft daar een trainingsparcours voor mij uitgestippeld.”
De Bosberg was in jouw tijd ook al de allerlaatste helling van de dag. Hoe kom je die eerste 245 kilometer door ?
“Het was niet zo dat ik een hele wedstrijd alleen maar naar die ene helling toe leefde. Bij het vertrek moet je oppassen voor waaiers. Dan komt de Kwaremont en wil je vooral recht blijven tussen het gewriemel. En na de Kwaremont denk je : ik wil de finale halen met een kopgroepke. Ik was wel altijd ver-schrik-ke-lijk zenuwachtig bij de start, één grote stressbom. Slecht slapen, heel krikkel staan, piekeren over het verloop van de wedstrijd. Daar kon ik weken op voorhand al mee bezig zijn : welk weer zal het zijn ? Zal ik niet vallen ?”
Je hebt ooit gezegd dat je claustrofobie had in het peloton, het gevoel dat je in een lift zat waar je niet uit kon.
“Dat komt door mijn verleden als jeugdrenner : daar demarreerde ik altijd bij de start en reed ik de rest van de wedstrijd alleen voorop. Daardoor heb ik nooit in een peloton leren rijden. Als liefhebber wist ik al dat het mijn specialiteit niet zou zijn. De kunst bestaat erin om op de tweede rij te rijden. Museeuw was daar een meester in : voor de Kwaremont zag je hem nooit, maar hij draaide er wel altijd als eerste op. Zelf vond ik dat verschrikkelijk, dat zwaaien en kwakken in de aanloop van de hellingen. Eens het kaf van het koren gescheiden was in de bergzone, voelde ik me veel beter.”
Ben je ooit hard gevallen ?
“Neen, ik heb in mijn hele carrière nooit iets gebroken, maar ik speelde ook altijd op veilig. Als ik niet het gevoel had dat ik de situatie in de hand had, dan voelde ik me heel slecht. Daar verspil je heel veel energie mee. Als je ooit het verschil in energieverbruik tijdens de Ronde tussen Museeuw en mij had kunnen meten, dan zou je schrikken. Museeuw zat altijd goed verscholen, ik reed vaak met mijn neus in de wind. Voor de Kwaremont zorgden de ploegmaats wel goed voor mij, maar ze waren ook vaak kwaad op mij omdat ik hun wiel kwijtspeelde.”
Wat dacht je vorig jaar toen je Boonen op jouw berg zag uithalen ?
“Hij ging weg boven op de Bosberg na een aanval van Van Petegem. Er zijn weinig renners die kunnen wat hij kan. Zo worden ze maar om de twintig, dertig jaar geboren. Ik heb respect voor Boonen, net als voor iedereen die koerst trouwens, want het is het zwaarste beroep ter wereld. Als ik ze zie rijden in de regen, dan denk ik : er zijn toch plezantere dingen ( lacht).”
Hoe groot acht jij de kans dat iemand anders dan Tom Boonen dit jaar de Ronde van Vlaanderen wint ?
“Dat moet je aan Bettini vragen, denk ik. Hij zal het grootste gevaar zijn voor Tom Boonen. Als Bettini ergens demarreert waar je het niet verwacht, dan zit Boonen gevangen in het ploegspel. Het zal heel moeilijk zijn om die twee samen te laten rijden.”
LOES GEUENS