Hij is meer een leider geworden, maar op zijn dertigste blijft André Greipel de man die hij altijd geweest is: een minzame, tot leven gewekte granietblok met een enorme stielliefde. En met de (voorzichtige) hoop om ooit, het liefst zondag al, Milaan-Sanremo te winnen. Een gesprek aan de hand van vijf quotes.

‘Ik besef dat ik mijn persoonlijkheid een beetje zal moeten veranderen als ik een invloed op dit team wil hebben.’ (André Greipel, 15 januari 2011, Het Nieuwsblad)

“Ik zal niet rap op iemand afstappen en vragen: ‘Hey, how are you?’ En als een vreemde mij aanspreekt, vertel ik ook niet meteen mijn levensverhaal. Op dat vlak ben ik vrij timide. In mijn eerste jaar bij Lotto, in een grotendeels nieuwe omgeving, wierp ik me dus niet meteen op als ‘de leider’. Bovendien had je er ook nog Philippe Gilbert: een fantastische renner, maar ook dominant en vrij egoïstisch, waardoor hij veel aandacht naar zich toe trok en ik me sowieso minder als een kopman kon profileren.

“Zijn vertrek heeft een leemte gelaten die ik kon invullen. En, belangrijker: ik voel me in deze ploeg nu volledig op mijn gemak. Marcel Sieberg, Jürgen Roelandts, Greg Henderson: dat zijn echte vrienden geworden. Een band die ik nochtans nooit bewust gecreëerd heb. Zoiets groeit vanzelf als je het hele jaar met elkaar optrekt en – niet te vergeten – de successen opstapelt. Niet dat mijn karakter veel veranderd is, maar ik kom wel gemakkelijker uit mijn comfortzone en doe wat niet in mijn aard ligt: tijdens een teammeeting mijn mening zeggen over hoe we de sprint moeten aanpakken, of achteraf op tafel kloppen als er iets verkeerd gelopen is.

“Voor een sprinter, die sterk afhankelijk is van zijn ploegmaats, is die vertrouwensband met zijn ploegmaats heel belangrijk. Want dan pas ga je voor elkaar door het vuur en kun je in de laatste kilometers dat kleine beetje extra geven. Plus: als je elkaar privé goed kent, kun je ook beter inschatten hoe je een collega moet benaderen of waarom hij een slechte dag heeft.

“Na een zege benadruk ik ook altijd het teamwork. In mijn beginjaren als prof, toen ik zélf de sprint moest aantrekken of op een vluchtersgroep moest jagen, heb ik ondervonden hoeveel deugd een schouderklop of een geschenkje van de kopman doet. Ik voel me daarom nooit te goed om zelf eens bidons bij de teamwagen op te halen. Elke leider hoort dat soms te doen. Ook zo dwing je respect af, niet alleen met zeges of je mond.”

‘Als ik foto’s zou posten van mijn laatste trainingsdagen, zouden sommigen van jullie denken dat ik gek ben. Maar ik kan alleen zeggen: Ilove my sport.’ (André Greipel, 16 februari 2013, Twitter)

“Ik had die week gekozen om in Zwitserland te blijven (Greipel woont aan de Bodensee, nvdr), na een hele maand uithuizigheid. Qua weer een flinke tegenvaller: min twee graden, zware sneeuwval, auto’s die met moeite op de weg bleven… Toch trok ik elke dag dik ingeduffeld vier uur op pad met mijn cyclocrossfiets. Gelukkig heb ik ervaring als veldrijder en qua gevoelstemperatuur had ik al erger meegemaakt. Afgelopen winter ben ik zelfs eens half onderkoeld en bijna huilend thuisgekomen. Ik kon mijn handen amper bewegen, mijn vrouw moest mijn kleren uittrekken en me onder de douche stoppen.

“Dan flitst er wel even door je hoofd: waar ben je in godsnaam mee bezig? Anderzijds heb ik, om relaxed en gerustgesteld naar een belangrijke koers te vertrekken, zulke spartaanse trainingen nodig. Er zijn dagen waarop ik ’s morgens door het venster kijk en weinig zin heb om me vier, vijf uur af te beulen in de sneeuw of de regen. Maar ik haat trainingen op de rollen, dus vertrek ik toch. Vaak ook met het idee: als kind was je blij dat je in de sneeuw kón spelen, niet klagen dus. (lacht)

“Bovendien wijk ik in belangrijke trainingsperiodes geen millimeter af van mijn schema. Soms ben ik zelfs een beetje té strikt, want half bevroren thuiskomen is niet echt gezond. Aan de andere kant staalt dat mijn karakter. Als het tijdens een koers slecht weer is, dan denk ik terug aan zo’n training: ach, dit is niets, ik heb toen veel meer afgezien.

“Gelukkig zijn zulke dagen een uitzondering. Meestal amuseer ik me zelfs en ben ik na vijf uur afzien heel gelukkig. Fietsen is het liefste wat ik doe. Met mijn vaste trainingsgroep – Bert Grabsch, Patrick Gretsch, Marcus Burghardt – maar even vaak alleen. Het geeft me een gevoel van vrijheid, een gelegenheid om mijn hoofd leeg te maken of om na te denken: over mijn carrière, over de opvoeding van mijn twee dochters…

“Na al die jaren als prof weet ik nu ook hoe ik het best moet trainen. Als jeugdrenner had ik die kennis nog niet en wilde ik elke dag mijn limieten verleggen. Altijd maar sneller en sneller. Ik chronometreerde zelfs mijn tijd van thuis tot aan de school. Telkens een gevecht tegen mezelf. Op den duur nam ik zelfs binnenwegen om mijn record te kunnen verbeteren en reed ik dwars doorheen het kerkhof naar school.” (lacht)

‘André is als sprinter absolute wereldtop. Zelfs Mark Cavendish zal het in een man-tegen-manduel moeilijk krijgen tegen hem.’ (Jürgen Roelandts, 25 mei 2012, Sport/Voetbalmagazine)

“Gezien mijn immense kracht (zie kader, nvdr) beweren velen dat ik onklopbaar ben mocht je alle snelle mannen naast elkaar, in een rechte lijn, laten sprinten. Dat durf ik niet te zeggen. Tussen de topsprinters is het verschil echt miniem. Vooral het treintje maakt tegenwoordig het verschil. En daarvoor hebben we bij Lotto-Belisol op elke positie nu de beste renner: van Sieberg over Roelandts tot Henderson als laatste man. Die wagonnetjes zijn perfect afgesteld en dat geeft me veel vertrouwen. Als Greg me kan afzetten op 200 à 150 meter voor de finish en ik voel dat ik power in de benen heb, dan ben ik ervan overtuigd dat ik zal winnen. Want na zo’n supersnelle lead-out weet ik zeker dat de renners in mijn achterwiel flink aan het afzien zijn, en dat er me dan nog weinig sprinters kunnen voorbijrijden.

“Loopt er iets mis in de sprintvoorbereiding of moet ik het zonder sprinttrein doen, dan is mijn zelfvertrouwen automatisch minder groot, in tegenstelling tot de adrenaline die door mijn lijf stroomt. Want dan moet ik zelf voor mijn positie vechten, veel meer nadenken – in welk gat kan ik duiken? – en meer mijn instinct volgen.

“Vaak een kwestie van geluk, want plots kun je ingesloten raken. Oké, sommige gekken maken dan zelf ruimte met hun ellebogen, maar meer dan berekende risico’s neem ik niet. Ik wil niet mijn leven, noch dat van anderen, riskeren om toch een positie op te schuiven. Een massasprint ís een gevecht, maar bepaalde renners denken echt dat ze in een boksring staan.

“In de Ronde van Polen was er een aantal jaar geleden een rit waarin het peloton in de stevig dalende slotkilometer met 85 kilometer per uur naar de finish stormde. Daar heb ik geweigerd om te sprinten. Ik ben niet gek. Ik heb twee kinderen, er is nog een leven ná het wielrennen, hé. Niet dat ik tijdens een sprint bewust aan de risico’s denk of dat de gedachte om te crashen me bang maakt, want dan zou ik me in geen enkele sprint mengen. Maar full gas agressief zal ik nooit worden.

“Eén zaak is wel veranderd: vroeger was ik in mijn hoofd te gefocust op winnen. Het probleem is dat je jezelf dan te veel onder druk zet en je niet meer helder denkt omdat er slechts één alternatief is: verliezen. Mental coach Koen Gonnissen (die onder meer Kim Clijsters begeleidde, nvdr) heeft me geleerd om die dwangmatige gedachte door een ander beeld te vervangen: de overtuiging dat ik de snelste ben, dat niemand me kan kloppen. Zodra je dat beseft, ben je meer relaxed, waardoor je meer oog voor de sprint op zich hebt, het proces náár de zege. Zo reageer je, vanuit je intuïtie, ook makkelijker als er in de sprintvoorbereiding iets verkeerd loopt en ga je niet forceren.

“De stelling dat ik niet kan winnen zonder treintje klopt dus niet. Ja, ik voel me comfortabeler mét, maar ik heb al bewezen dat ik het ook alleen kan – zoals vorig jaar in de Tourrit naar Le Cap d’Agde, toen mijn ploegmaats al hun krachten hadden opgebruikt om een vluchtersgroep bij te halen. Daar heb ik mezelf wel verrast: niet omdat ik op instinct de sprint won, wél omdat ik een moeilijke klim op vijftien kilometer van de streep overleefd had. Nooit gedacht dat ik zoiets kon. Op dat vlak twijfel ik soms nog te veel. Meestal geloof ik het pas als ik het effectief gedaan heb, terwijl ik op voorhand meer in mezelf zou moeten geloven.

“De overtuiging dat ik kan winnen, moet in sommige races nog even sterk worden als mijn benen. Moeilijk om te leren, want ik ben geen dromer. Natuurlijk zou ik doodgraag Milaan-Sanremo op mijn erelijst zetten, maar als je door omstandigheden nog niet over de Poggio geraakt bent (zie volgende quote, nvdr) en nog niet hebt kunnen sprinten, dan kan ik dat vooraf moeilijk visualiseren.”

‘Als alle omstandigheden meezitten, kan Greipel in Sanremo winnen.’ (Marc Sergeant, 13 februari 2013, Sport/Voetbalmagazine)

“Al jaren staat die koers hoog op mijn verlanglijst. Twintig ‘gewone’ ritzeges inruilen voor één Milaan-Sanremo? Deal! Een triomf in zo’n monument maakt je palmares, hé. Dat onthouden de mensen meer dan x zeges in de Tour Down Under. Helaas heb ik in Sanremo nog nooit een echte kans op winst gehad. Bij HTC-Columbia mocht ik door het veto van Mark Cavendish zelfs nooit starten. Zeker in 2010, toen ik al zes zeges op zak had en in bloedvorm stak terwijl Mark in een vormdip zat, was dat een ferme opdoffer. Ik kreeg het zelfs niet over mijn hart om de wedstrijd op tv te volgen en ben met mijn gezin naar de zoo getrokken.

“Pas in 2011 – ik was al 28 – reed ik mijn eerste Sanremo, maar ik moest werken voor Gilbert en op de Poggio was mijn pijp uit. Hoewel ik toen Tirreno-Adriatico gemist had door een stomme val tijdens de verkenning van de ploegentijdrit, voelde ik toen wél dat de Primavera me heel goed lag. Een race voor sprinters met inhoud die een klim kunnen overleven. En die kwaliteiten heb ik, ook omdat Le Manie, de Capi, de Cipressa en de Poggio lopers zijn die je vooral op de power, met een relatief grote versnelling, op kunt knallen. Vorig jaar ben ik op Le Manie zelfs als vijfde bovengekomen, terwijl Cavendish daar al moest lossen. Ik voelde me super. Helaas zat ik in het wiel van Gilbert toen die viel op de Cipressa. Koers voorbij…

“Die ervaringen leerden me echter dat ik deze klassieker – misschien – kan winnen: ik ben op het toppunt van mijn carrière, ik weet na twee deelnames waar ik plankgas moet geven om later energie te sparen, ik heb de laatste weken hard getraind op uithouding en intervals bergop, én ik heb een superploeg in steun. Alleen is er nog die twijfel: kán ik wel de Poggio overleven?

“Zondag met steun van Jürgen Roelandts? Als hij Peter Sagan en co daar kan volgen en ik moet passen, dan moet hij niet wachten. En die kans bestaat, want Jürgen rijdt dit jaar héél goed bergop. Raak ik echter met de beteren over de top en draait het uit op een sprint, dan zal hij mijn kaart wel trekken. Zoals ik hem gerust wil helpen in Parijs-Roubaix. Nog zo’n koers waarin ik ooit hoop te schitteren. Winnen wordt moeilijk, maar top tien is wel haalbaar: in 2011 was ik mee in de vroege vlucht met Johan Vansummeren en eindigde ik als 21e nadat ik op de voorlaatste kasseistrook lek reed. Ook in die koers zit er dus meer in.

“Nog dromen? Op lange termijn: het WK 2016 in Qatar – op mijn 34e zal ik, of hoop ik toch, nog niet versleten zijn. Op kortere termijn: al dan niet met de groene trui op de Champs-Elysées winnen, want ik zou graag eens op het eindpodium van de Tour staan. En zo ook Cavendish’ zegereeks in Parijs afbreken? Ach, een leuke bijkomstigheid…” (lacht) ?

DOOR JONAS CRETEUR – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Ik heb spartaanse trainingen nodig.”

“De overtuiging dat ik kan winnen, moet in sommige races nog even sterk worden als mijn benen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content