Misschien móét een mens wel gestoord zijn om in het putje van de winter enkeldiep door de modder te baggeren. Een fietstocht door de geschiedenis van het veldrijden aan de hand van enkele onvergetelijke Belgen.

Kremlin-Bicêtre, een onooglijk dorpje in de buurt van Parijs, 16 maart 1902. In het kreupelwoud verzamelen enkele honderden buurtbewoners om het allereerste Franse kampioenschap cross cyclo-pédestre te aanschouwen. Die benaming is letterlijk te nemen, want in de pioniersjaren van het veldrijden dienen de deelnemers evenveel met de fiets in de nek door modder en mul zand te ploeteren als op de pedalen te trappen. De winnaar van dat allereerste kampioenschap is ene Fernand De Baeder, van wie later niets meer wordt vernomen.

Ondanks het erg matige succes van zijn kampioenschap wil Daniel Gousseau, algemeen secretaris van de Franse Wielerunie, de cross cyclo-pédestre aan de man brengen. Hij vindt steun bij sportkrant L’Auto en… het Franse ministerie voor Landsverdediging, waar enkele kabinetsleden het praktische nut van de nieuwe discipline inzien. Soldaten die zich behendig per fiets en te voet door bos en veld bewegen, konden in de komende jaren wel eens goed van pas komen.

Tot de Eerste Wereldoorlog worden her en der te lande crossen georganiseerd en raken meer en meer wegrenners geïnteresseerd die tijdens de winter hun conditie willen onderhouden. De eerste heerser van de cross is dan ook een wegrenner : Eugène Christophe – die arme drommel die in de Tour van 1913 eigenhandig zijn gebroken voorvork aan elkaar moest smeden op de Tourmalet en zo de Tour verloor – wint alle kampioenschappen tussen 1909 en 1914. België organiseert in 1910 de eerste nationale veldrit, die gewonnen wordt door de latere drievoudige Tourwinnaar Philippe Thys. Ook Zwitserland organiseert vanaf 1912 zijn eerste nationale kampioenschap, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog valt zowat alle sportieve activiteit stil.

In 1924 wordt de draad weer opgepikt met het allereerste Critérium international de cross cyclo-pédestre in Suresnes, een voorstad van Parijs. Een twintigtal Franse, Belgische en Zwitserse renners strijdt op een parcours van twintig kilometer lang om de eer, de Fransman Gaston Degy haalt het met een minuut voorsprong op de Belgische specialist Henri Moerenhout. Die zal een jaar later als eerste landgenoot het internationale criterium winnen. In de daaropvolgende jaren overheersen vooral de Fransen de cross-country cyclo-pédestre, zoals de discipline intussen wordt genoemd. In de vroege jaren dertig weten de Belgen Sylveer Maes en Maurice Seynaeve de lange Franse reeks even te doorbreken.

Een glas porto

Na de oorlog nemen Tourwinnaar Jean Robic en cross-specialist Roger Rondeaux het heft weer in handen. In 1950 verovert Robic de regenboogtrui op het allereerste officiële WK, waar naast de traditionele landen ook Italië, Spanje en Polen present geven. Robic heeft zich op geheel eigen wijze voorbereid : “De week voor de koers heb ik mijn eigen methode gebruikt. Zij is gebaseerd op rust. Ik heb dinsdag vijftig kilometer gefietst en de daaropvolgende dagen ben ik op de omloop gaan wandelen. Toen ik deze ochtend opstond, voelde ik me een beetje loom, maar na een glas porto was ik weer kiplekker. Een echte tactiek heb ik niet. Ik heb wel besloten om er vlug vandoor te gaan en niet dezelfde blunder te begaan als in 1949, toen ik al van bij de start tegen een te grote achterstand moest aankijken. Ik weet ook verdomd goed wie de te kloppen man is : mijn goede vriend Rondeaux.”

Die goede vriend Rondeaux zal de komende drie WK’s op zijn naam schrijven en wordt vervolgens afgelost door zijn landgenoot André Dufraisse, die vijf opeenvolgende wereldtitels wint. Daarna is het de beurt aan de Italiaan Renato Longo, die zeven jaar lang de koek deelt met de Duitser Rolf Wolfshohl. Ondanks aanwezigheid vanaf de prille beginjaren en groeiende belangstelling in eigen land komen de Belgen er op de wereldkampioenschappen niet aan te pas. Firmin Van Kerrebroeck, de latere mentor van Eric De Vlaeminck, weet in 1957 een zilveren plak te behalen, Roger De Clercq, oom van drievoudig wereldkampioen Mario De Clercq, is er in 1964 heel dicht bij. Het is echter zestien jaar wachten op de eerste echte Belgische wereldtitel.

Het mirakel

In Beasain, een dorp in het Spaanse Baskenland waar het eind januari 1966 al naar de lente ruikt, staart Roger De Clercq voor zich uit. Door een aantal gepeperde uitspraken in de pers over het aanstormende talent Eric De Vlaeminck heeft hij zichzelf een retourtje België bezorgd. De wielerbond heeft zopas beslist om alles op dat twintigjarige lefgozertje te zetten van wie iedereen zegt dat hij over modder kan zweven. Twee dagen later kijkt De Clercq samen met de rest van de wereld verbaasd toe hoe De Vlaeminck met zijn technisch vernuft de wereldtitel cyclocross wegkaapt voor de neus van ervaren rotten Longo en Wolfshohl, dan samen al goed voor zeven wereldtitels. Ook dan al waait stof spontaan op wanneer Eric De Vlaeminck ergens neerstrijkt.

Tien jaar lang zal de man die samen met broer Roger opgroeide in een woonwagen in Eeklo het veldrijden domineren. “Eric De Vlaeminck was op elk vlak een natuurtalent”, zegt Marc Van Landeghem, journalist en groot liefhebber annex kenner van de cyclocross. “Als je een balk van twintig meter lang en drie centimeter voor zijn neus legde, dan reed hij daarover met zijn fiets alsof het niets was. Zo gegoten, zo één was hij met zijn fiets. En De Vlaeminck deed niet alleen dingen die een ander niet kon, hij zag ook details die een ander niet zag.”

Tussen 1966 en 1973 verliest De Vlaeminck slechts één wereldkampioenschap. Hij domineert in die mate dat het saai wordt. “Van crossen zie ik niet af, ik rij voor vijftig procent op mijn klasse”, pocht hij in 1971, een jaar waarin hij 32 van 34 wedstrijden wint. Naast het veld is De Vlaeminck ook bijzonder actief op de weg en de piste, soms werkt hij ’s middags een veldcross en ’s avonds een pistenummer af. Het geld stroomt vlot binnen, maar in de loop van 1971 beginnen het succes en de drukke agenda hun tol te eisen. De Vlaeminck kan de dood van zijn vriend Jean-Pierre Monseré niet verwerken en raakt hoe langer hoe meer verstrikt in een web van privéproblemen, doping, drugs en drank.

Bij het begin van het seizoen 1972/73 slaagt De Vlaeminck er niet eens in om een cross uit te rijden, maar met de steun van broer Roger weet hij zich voldoende te herpakken om een selectie af te dwingen voor het WK in Londen. Daar zal zich op 25 februari 1973 het mirakel van Crystal Palace voltrekken. De Vlaeminck weet in het spoor te blijven van zijn grote rivaal Albert Van Damme en de oude rot Rolf Wolshohl en haalt met een ultiem krachtsexploot zijn zevende wereldtitel binnen. De podiumfoto toont het pafferige gezicht van een nachtraaf. Op zijn 28ste heeft Erik De Vlaeminck mentaal al afscheid genomen van zijn sport.

Bitterzoete zege

Eén jaar later slaagt die andere Belg, Albert Van Damme, er bij zijn veertiende deelname in om wereldkampioen te worden. In de modderbrij van het Spaanse Vera de Bidasoa rijdt en loopt De Leeuw van Laarne iedereen in de vernieling en komt hij heel alleen aan, meer dan twee minuten voor Roger De Vlaeminck. De noeste werker, bloemenkweker van beroep, behaalde meer Belgische titels (6) dan De Vlaeminck (4), maar wordt op een wereldkampioenschap meestal geteisterd door pech en overspannen zenuwen. In 1968 kan hij De Vlaeminck gemakkelijk volgen tot hij valt en zijn stuur breekt. Hij strandt op de zesde plaats. Een jaar later moet hij opgeven met een zwaar gehavende knie na alweer een valpartij, in 1970 wordt hij in Zolder tweede in een onwaarschijnlijke millimetersprint met De Vlaeminck. In 1971 eindigt hij opnieuw als tweede nadat hij gehinderd wordt door een onvoorzichtige toeschouwer, in 1972 finisht hij pas als vierde na een moedig gevecht op een loodzwaar parcours. In 1973 wint hij alles wat er te winnen valt, maar stuit hij in Londen op de onwaarschijnlijke wederopstanding van De Vlaeminck.

In 1975 is het de beurt aan Roger De Vlaeminck, die dan al Milaan-Sanremo, de Ronde van Lombardije en twee keer Parijs-Roubaix op zijn naam heeft staan. Hij zweert echter bij een voorbereiding in het veld en heeft pas de tricolore veroverd. In de aanloop van het WK in Zwitserland kondigt Roger tot eenieders verbazing aan dat hij zijn kansen zal opofferen voor broer Erik. Door omstandigheden komt Roger echter alleen vooraan te zitten. Erik vergaloppeert zich in een poging om het gat dicht te rijden en finisht pas als vierde. Na de aankomst is hij zo teleurgesteld dat hij zijn broer niet eens feliciteert met diens overwinning.

De bitterzoete zege van de jongste De Vlaeminck sloot een Belgische heerschappij van tien jaar af. Ondanks verwoede pogingen van de gebroeders De Vlaeminck moeten zij in de komende jaren steeds vaker hun meerdere erkennen in een nieuwe Zwitserse generatie. Albert Zweifel, een compleet renner die zich ook te voet erg snel door de modderbrij kan wroeten, kroont zich vier achtereenvolgende jaren tot wereldkampioen. Gelukkig is het niet lang wachten op de volgende Belgische heerser.

Het paard van Christus

“Een grote kampioen, een vedette die met een Ferrari naar de cross kwam. Grote mond ook. En hij was niet erg snugger”, typeert Marc Van Landeghem het fenomeen Roland Liboton. “Ik deed ooit een reportage met Pascal Richard, die wereldkampioen geworden was nadat hij de hele winter geen prijs had gereden. Ik vraag hem hoe het kan dat hij wereldkampioen wordt, terwijl ze hem de week voordien nog dubbelden. Waarop Richard zegt : ‘Liboton en Stamsnijder, die zijn zo dom als het paard van Christus.’ Een mooiere titel om in mijn krant te zetten kon hij mij natuurlijk niet geven. De week nadien zag ik Liboton en Stamsnijder naast elkaar zitten in de kleedkamer. Liboton vroeg aan Stamsnijder wat dat wilde zeggen, zo dom zijn als het paard van Christus. Waarop Stamsnijder : ‘Het paard van Christus, dat was een ezel.’ Ach, Liboton lachte met zulke dingen.”

Op zijn allereerste prof-WK, in het Zwitserse Wetzikon, roept Roland Liboton op 27 januari 1980 “dat het maar eens afgelopen moest zijn met de dictatuur van Zweifel.” Het zegezekere Zwitserse thuispubliek moet daar eens smakelijk om lachen, maar in het Belgische kamp weet men wel beter. De Belgische kampioen heeft zowat alle crossen in eigen land gedomineerd en vertoeft al een week ter plaatse. Hij heeft de hard bevroren ondergrond van het sowieso al zware parcours onder invloed van het warmere weer zien veranderen in tien centimeter drab, afgedekt met een flinke laag sneeuw. Albert Zweifel neemt een blitzstart en jaagt in zijn poging om voor eigen volk een vijfde opeenvolgende titel te veroveren zijn motor veel te ver in het rood. Telkens hij zijn hoofd draait, ziet hij echter een fris ogende en hypergeconcentreerde Liboton in zijn wiel plakken. Als Zweifel valt, muist Liboton ervan onder.

De eerste wereldtitel is binnen, maar daar neemt de 22-jarige Liboton, gehard door urenlange trainingsarbeid op de Rillaarse Tienbunder, geen genoegen mee. Tien jaar na elkaar kroont hij zich tot Belgisch kampioen en na wereldtitels in 1980, 1982, 1983 en 1984 lijkt Roel af te stevenen op een carrière die zelfs deze van Eric De Vlaeminck kan overtreffen. Maar net als zijn illustere voorganger draait Liboton door bij zoveel roem. “Hij was slecht omringd, liep van de ene vrouw naar de andere”, zegt Marc Van Landeghem. “Toen we eens samen naar Berlijn vlogen, had hij een Poolse vriendin bij. Aan de incheckbalie moest hij haar naam opgeven. Kende hij niet (lacht). Ik heb hem ooit gevraagd : ‘Heb je daar nu geen spijt van dat je al dat geld verbrast hebt ?’ ‘Ik heb daar mijn plezier wel van gehad’, antwoordde hij.” Speciale gasten, die crossers.

Acrobaat op wielen

“Hier kan jij overspringen.” Pontchâteau, 26 januari 1989, drie dagen voor het WK. De Belgische ploeg is net gearriveerd en Danny De Bie verkent het parcours. Ploegmaat Paul De Brauwer wijst op de reeks balkjes. De Bie probeert het meteen en laat zo in zijn kaarten kijken. Wanneer hij de dag voor het wereldkampioenschap het parcours opnieuw verkent, zijn de balkjes tien centimeter opgehoogd. Hoewel concurrent Adri van der Poel het hem probeert te verhinderen, blijft De Bie tijdens de wedstrijd toch over de balken springen met een nooit geziene stuurmanskunst. Hij slaat iedere keer weer een gat van tien, twintig meter, tot zijn tegenstanders te murw zijn om het nog dicht te rijden. Danny De Bie, met zijn paardenstaartje en hyperuitgeruste fiets het prototype van de moderne crosser, is wereldkampioen.

“Veldrijden in de media, dat was tot dan toe België, Nederland en Zwitserland”, zegt Marc Van Landeghem. “Maar wat De Bie in Pontchâteau deed, daar heeft heel de wereld over gesproken. Dat is op alle tv-stations geweest, tot in Japan. De Bie is daar altijd heel gewoon onder gebleven. Het was een jongen die meteen veel aanhang had bij de mensen. Hij was vriendelijk, geliefd.” Met Danny De Bie doet ook de eerste echte profploeg zijn intrede in de cross. De bouwvakker tekent in 1986 een contract bij SEFB, een Luikse spaarbank.

Langzaam maar zeker professionaliseert en moderniseert de cyclocross. Het spektakel van De Bie spreekt aan. “Vooral Eric De Vlaeminck heeft geijverd voor een trendbreuk”, zegt Marc Van Landeghem. “Onder zijn invloed als bondscoach begonnen de omlopen te verbeteren : meer techniek, snelheid, behendigheid. En vooral : weg uit de modder.” Dat laatste was hoognodig voor het imago van de cross, want bij de meeste veldrijders en waarnemers lag het WK-debacle van Lembeek nog vers in het geheugen. Door overvloedige regenval zakken de renners daar in 1986 kniediep weg in de smurrie en moet er over meer dan twee derde van het parcours gelopen worden. Verschillende renners weigeren te starten, Roland Liboton geeft er in de tweede ronde al de brui aan. “Dat was het mooiste bewijs van hoe het niet moest”, zegt Van Landeghem, destijds getuige vanop de eerste rij. “Daar heb ik een UCI-commissaris het parcours weten keuren zonder dat hij uit het hotel gekomen is. Hij liet anderen rondlopen op het parcours en gaf per walkietalkie zijn zegen.”

Echte avonturier

In de jaren negentig krijgt de cyclocross steeds meer internationale uitstraling. Na de val van de muur kunnen renners uit Tsjechië en Polen, landen die ook al veertig jaar nationale kampioenschappen organiseren, als prof de grens oversteken om in het westen te crossen. De bekendste is ongetwijfeld Radomir Simunek, de wereldkampioen van 1991. Tussen de bonte schare internationale crosser valt één Belg bijzonder op : Paul Herijgers. De Kempenaar kent een bijzonder carrièreverloop. Op aanraden van zijn vader spitst hij zich als belofte al volledig toe op het veldrijden. Met succes, want hij wordt wereldkampioen bij de militairen en eindigt in zijn eerste A-cross in Rijkevorsel meteen als derde achter Liboton en De Brauwer. Omdat hij van het fietsen niet kan leven, beslist Herijgers om de fietsenwinkel van zijn oom over te nemen. Al snel komt er van trainen weinig meer in huis en Herijgers kan nooit aan de top meedraaien.

Hij blijft echter geloven in zijn kunnen en kiest voor de moeilijkste weg : hij verkoopt de winkel en gaat aan de slag in een steenbakkerij. Door drie nationale titels in het mountainbiken versiert hij een minimumcontract bij Saxon en een jaar later klopt Herijgers Danny De Bie in het Belgisch kampioenschap. Nog een seizoen later zet hij de kroon op het werk met een wereldtitel in Koksijde. “Hij bouwde meteen een kast van een villa in Westerlo”, lacht Marc Van Landeghem. “Ik vroeg hem hoe hij dat dacht te betalen als hij niet meer koerste. ‘Allez, gij, zotteke’, zegt hij. ‘Wie zegt dat ik hier blijf ? Misschien verhuis ik wel naar Congo.’ Zo’n figuur was Herijgers, een echte avonturier.”

De allerleepste

“Het was een rotzak in de koers, maar ik heb er wel respect voor.” Gevraagd naar hun mening over Mario De Clercq krijg je negen van de tien keer hetzelfde antwoord van zijn voormalige collega’s. De Oost-Vlaming was zonder enige twijfel de leepste en koelbloedigste van het hele pak, en waarschijnlijk ook de minst geliefde. Die reputatie van moeilijke jongen plakte al op zijn rug toen hij in 1995 van Lotto naar Palmans verkaste na een aanvaring met Andrei Tchmil, en het moet gezegd : De Clercq heeft nooit echt veel moeite gedaan om het tegendeel te bewijzen.

Respect is er echter wel voor de man die zich pas vanaf 1996/97 volledig op het veldrijden kon toeleggen. Amper een jaar later was De Clercq, dan al 32 (!), voor het eerst wereldkampioen. “De manier waarop De Clercq zijn titel in Middelfahrt behaalde, was echt indrukwekkend”, zegt Marc Van Landeghem. “Van in de start was hij weg : zoef ! Het was een heel zwaar bevroren, lichtlopend parcours. Als ex-wegrenner speelde dat in zijn voordeel : hij kon een uur lang snelheid maken.” Nog twee keer deed De Clercq zijn kunstje na : in 1999 in Poprad en in 2002 in Zolder. En dan blijft De Clercq er tot op de dag van vandaag van overtuigd dat hij ook in Sint-Michielsgestel had moeten winnen. “De waarheid over Sint-Michielsgestel ? Heel simpel, Nys heeft me geflikt. Ik vertrouwde hem met de ogen dicht. Een kwartier voor de start herinnerde ik hem aan onze afspraak. ‘Geef Groenendaal in de eerste twee ronden geen meter. De rest doe ik wel.’ Ik vreesde mijn trage startsnelheid, maar Nys stelde me gerust. Na een halve ronde wist ik al hoe laat het was. Nys hield de benen stil en ik had het zitten. Als hij werkt, word ik wereldkampioen.”

In september 2003 nemen Kortrijkse speurders een notitieboekje van De Clercq in beslag met daarin een nauwkeurige boekhouding van alle epo-injecties die hij zichzelf toediende in aanloop van het WK van Zolder. “Natuurlijk zal het publiek zich nu altijd afvragen bij De Clercq : met welke middelen ?” zegt Marc Van Landeghem. “Maar laat ons maar aannemen dat iedereen weet waar Abraham de mosterd haalt.”

Mario De Clercq zelf blijft staalhard ontkennen en werkt stug zijn koersen af. Op 30 december 2004 zet hij er definitief een punt achter op de cross van Surhuisterveen, in het verre Friesland. Bij wijze van statement voor een man die het nooit wat kon schelen wat anderen van hem dachten. Om te crossen moet je uit een speciaal soort hout gesneden zijn. l

Bronnen : Modder of Goud, door Dirk Van de Gejuchte en Pascal Sergent, Uitgeverij de Eecloonaar, 1996 ; Renners van nu, door Michel Wuyts, Houtekiet, 2003.

LOES GEUENS

FIETSENDE SOLDATEN, DOOR BOS EN VELD, DAT KON WEL EENS VAN PAS KOMEN.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content