In 2014 is het een halve eeuw geleden dat België akkoorden sloot met Marokko en Turkije over de aanvoer van gastarbeiders. Migranten uit landen als Polen, Italië en Congo gingen hen voor, vele anderen zouden volgen. Vier ervaringsdeskundigen over de weg die van het hart van de grootstad naar de schijnwerpers van eerste klasse voert.

ALEX CZERNIATYNSKI {T2 Waasland-Beveren}

Opgegroeid in Charleroi, als kind van Poolse ouders met een oudere en een jongere zus.

Begonnen in de jeugd van Sporting Charleroi, later onder meer actief bij Antwerp FC, Anderlecht, Standard Luik, KV Mechelen en de Rode Duivels.

“Ik ben een kind van de arbeiderswijk Couillet in Charleroi. Ons hele bestaan stond er in het teken van voetbal. Tot het vallen van de avond speelden we op straat, op de schoolterreinen en soms zelfs op verplaatsing tegen andere mijnwerkerskinderen. Dat waren heftige matchen, waar de eer van onze wijk op het spel stond. Dan speelden we met Couillet City de derby tegen Arsenal Fougères of Marcinelle City. (lacht) Het was een mooie, zorgeloze tijd. Als er al eens een ruit sneuvelde, regelden de ouders dat onder elkaar en hoefde de politie er niet te worden bijgehaald, zoals nu het geval zou zijn. Het was ook de kunst om niet te vaak dezelfde ruit te breken. (lacht)

“Begin jaren zeventig, toen we het iets beter hadden, zijn we met het hele gezin verhuisd naar Nalinnes op het platteland, in een huis dat mijn vader, Jean Czerniatynski, met zijn eigen handen had gebouwd. Hij was hier aangekomen als mijnwerker, maar heeft zich later omgevormd tot metselaar. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was hij door een speling van het lot in België beland, toen hier nog haast enkel Polen en Italianen waren. In 1943 was mijn vader samen met zijn twee broers gevangen genomen in Lvov, een Poolse stad dicht tegen de Oekraiense grens. Na de oorlog was hij elk spoor van zijn familie bijster geraakt en is hij naar West-Europa getrokken. Hij droomde van Parijs en van de Verenigde Staten, maar dat is er om allerlei redenen nooit van gekomen.

“In Charleroi vond hij eerst werk, en daarna de liefde: de dochter van zijn Poolse gastgezin zou mijn moeder worden. Over die heftige oorlogsjaren heeft vader ons nooit veel verteld. Hij was nog van een andere generatie: er was een grotere afstand tussen ouders en kinderen en over gevoelens werd er veel minder gepraat. Begin jaren tachtig gebeurde datgene waar we al langer voor vreesden: mijn vader kreeg kanker, zoals zoveel ex-mijnwerkers. Hij wist wat hem te wachten stond, want hij had veel van zijn beste vrienden ziek zien worden. Al het harde werk van de mijnwerkers is uiteindelijk voor hun kinderen geweest, want er zijn er niet veel die zelf van hun oude dag hebben kunnen genieten. Toen de ziekte echt toesloeg, veranderde mijn vader op korte tijd van een krachtmens in een pluimgewicht. Hij moet verschrikkelijk hebben afgezien. Toch heb ik hem nooit horen klagen. Daar was hij te fier voor.

“Het troost me dat hij op het einde van zijn leven nog een stukje van zijn jeugd heeft kunnen herontdekken. Ik had het begin jaren tachtig al tot Rode Duivel geschopt en blijkbaar waren mijn prestaties op het WK 1982 opgemerkt tot achter het IJzeren Gordijn. Dat bleek toen ik in 1984 met Anderlecht een Europese match ging spelen in Tbilisi. Na een training kwam een oude man op me afgestapt. Met wat hulp van een vertaler begreep ik uiteindelijk wie hij was en waarvoor hij gekomen was. De volgende dag nodigde ik de man uit op mijn hotelkamer en zorgde ik dat ik mijn vader aan de lijn kreeg. ‘Vader, ga rustig zitten, ik heb een verrassing’, zei ik. Op dat moment kregen Emile en Jean, de twee vervreemde broers Czerniatynski, elkaar voor het eerst in veertig jaar te horen. Mijn oom vertelde dat hij me aan het werk had gezien tijdens het WK en dat mijn trekken hem erg bekend voorkwamen. Daarom had hij geduldig afgewacht tot ik eens in de Sovjet-Unie zou spelen om op het vliegtuig te springen. Mijn vader was toen al te ziek om nog te reizen, maar tot zijn dood is hij zijn broer blijven schrijven. Ik had in mijn carrière nog vijf keer topschutter mogen worden, ik denk niet dat ik mijn vader daar meer plezier mee had kunnen doen dan met dat ene telefoongesprek.”

ONUR KAYA {Lokeren}

Opgegroeid in Brussel, als kind van Turkse ouders met twee oudere zussen.

Begonnen in de jeugd van Anderlecht, later actief bij Vitesse Arnhem en Sporting Charleroi.

“De Kaya’s hebben de laatste vijftig jaar een lange weg afgelegd. Mijn grootvader is in Macedonië geboren, mijn vader is in Turkije opgegroeid en ikzelf in Brussel, aan de Hallepoort in Sint-Gillis. Het is op de Brusselse pleintjes dat ik mijn techniek aangeleerd heb. Tot mijn dertiende kwam ik er heel vaak, daarna vond mijn vader dat ik er beter mee stopte. Uit angst voor blessures, maar ook voor de gevaren van de straat. Het is vreemd: nu zou ik er niet meer willen wonen, als kind vond ik Sint-Gillis het paradijs.

“Er is een verschil tussen pleintjesvoetballers en anderen, dat kon je bij de jeugd van Anderlecht al goed voelen. Er was een Brusselse groep met jongens als Kompany en Vanden Borre, maar elk jaar kwamen er ook nieuwe Vlaamse jongens bij. Die nieuwkomers waren zeker niet beter dan wij, maar we merkten wel dat ze vaak privileges kregen. Dat deed de samenhang van de ploeg zeker geen goed. Op mijn zestiende zagen ze bij Anderlecht geen toekomst meer voor mij en moest ik mijn eigen weg zoeken. Veel Turkse jongens zijn daar voor mij niet in geslaagd. Enkele jaren eerder was Yasin Karaca bijvoorbeeld de grote Turkse hoop bij Anderlecht. Ik had zeker niet meer talent dan hij, maar wel meer karakter en doorzettingsvermogen.

“Mijn ouders hebben daar een grote rol in gespeeld. Toen ze begin jaren zeventig naar Brussel kwamen, spraken ze nog geen woord Frans, maar ze hebben zich razendsnel geïntegreerd. Mijn vader werkte als draaier in de metaalindustrie, mijn moeder werkte bij Diamant Boart. Ook in de wijk raakten ze bevriend met Turkse en Spaanse families, die hen snel wegwijs maakten in het dagelijkse leven. Ik denk dat ik hun aanpassingsvermogen wel geërfd heb. Dat heeft me geholpen toen ik naar Vitesse Arnhem ging. In het begin had ik het heel zwaar: ik sprak nauwelijks Nederlands, moest mijn vrienden achterlaten en kwam op een internaat terecht. Dat internaat lag bovendien in een bos. De totale rust die daar hing, was een vreemde belevenis voor iemand die zoals ik in Brussel is opgegroeid. (lacht) De daaropvolgende jaren heb ik de taal snel opgepikt en brak ik door in het eerste elftal. Toen ik terug in België kwam spelen, bleek ik die typische Nederlandse vrolijkheid zelfs te missen.

“Ik zou wel niet overal kunnen aarden. Ik voel me naast Belgisch en Turks toch vooral een kind van twee grootsteden. Ik woon in het Brusselse en ’s zomers trek ik meestal naar Istanbul, een bruisende metropool waar je je geen seconde verveelt. Na elke vakantie doet het pijn om weer naar huis te gaan. (lacht) Vroeg in mijn carrière kon ik in Turkije gaan spelen, voor de eersteklasser Sivaspor. Financieel was dat interessant en de Turkse competitie is al lang een droom van me, maar ik heb toch bedankt. Sivas is een stad die erg afgelegen ligt, hoog in de bergen en ik voelde dat ik er niet gelukkig zou zijn. Op de meeste vlakken voel ik me vandaag erg westers, toch zijn er een paar tradities waar ik aan hecht. Zo zou ik toch het liefst van al een gezin stichten met een Turks meisje. Dat heb ik van mijn ouders. Hoe modern ze ook zijn in hun denken, er is één detail dat hen erg Turks maakt: hun families hebben hun huwelijk gearrangeerd. Op de dag van hun trouwfeest hadden mijn ouders elkaar nog nooit gezien. Door westerse ogen moet dat bizar lijken en zelf zou ik het ook nooit aanvaarden, maar voor hen heeft het gewerkt: ze zijn al veertig jaar perfect gelukkig.”

MUSTAPHA OUSSALAH {AA Gent}

Opgegroeid in Luik als kind van Marokkaanse ouders met een oudere broer en een jongere zus.

Begonnen in de jeugd van Standard, later onder meer actief bij AA Gent, KV Kortrijk en Moeskroen.

“Als kind was België mijn thuisland van elke dag, Marokko dat van de zomers. Elk jaar tegen eind juni vertrokken we voor twee maanden. Dan was de koffer van onze Mercedes volgeladen met westerse waar, zaten we met de drie kinderen te jengelen op de achterbank en legde mijn vader zijn cassettes met Marokkaanse muziek op. Bij het vertrek kwam er dan een glimlach op zijn lippen die er de hele reis niet meer af ging. Mijn vader komt uit een dorpje in de buurt van Nador in het Rifgebergte, waar de mensen leefden van dadels en vijgen. Ginds was er te weinig werk, terwijl België nood had aan jonge werkkrachten. Zo belandde mijn vader in 1970 in Luik, om er voor de staalgigant Cockerill-Sambre te werken. Zelf groeide ik op in de schaduw van de Luikse appartementenblokken, waar ik al vroeg in de ban raakte van voetbal.

“Eén dag zal ik nooit vergeten. Een buurjongetje kwam thuis vragen of ik mee kwam voetballen op de rode pleintjes iets verderop. In al mijn enthousiasme was ik vertrokken in mijn mooiste kleren, in een wit hemd en gloednieuwe witte schoenen. Na een kwartier zat ik al helemaal onder het stof en tot overmaat van ramp begon het daarna te stortregenen, waardoor het pleintje zijn kleuren begon af te geven. Het gevolg laat zich raden. Toen ik enkele uren later thuiskwam, kregen mijn ouders een rood marsmannetje over de vloer. (lacht) Sinds die dag staat mijn leven wel definitief in het teken van het voetbal.

“Moet een Marokkaan zich daarin meer bewijzen dan een ander? Dat gevoel heb ik vaak gehad, ja. Bij de jeugd hadden we met de ‘buitenlanders’ soms het gevoel dat we geviseerd werden. Er zijn jongeren die daardoor verbitterd hebben afgehaakt. Als ik zelf in zo’n situatie kwam, had ik altijd de reflex om wat verder te gaan staan, om het allemaal niet te moeten horen. Het was een soort verdedigingsmechanisme. Ik wilde het niemand gunnen me het plezier in mijn sport te laten afnemen. Een eenzijdig verhaal wil ik er ook niet van maken. Elke trainer die ik bij de profs heb gekend, heeft mijn geloof en de ramadan steeds gerespecteerd. Niemand heeft me ooit gedwongen om te kiezen tussen mijn beroep en mijn geloof. Ik ben hen daar dankbaar voor, want de islam speelt een belangrijke rol in mijn leven. Dat is niet bij iedereen zo. Er zijn veel voetballers die beweren dat ze moslim zijn, maar elk weekend in nachtclubs rondhangen. Natuurlijk heb ik daar bedenkingen bij, maar het is aan God om te oordelen, niet aan mij.

“Zelf heb ik een andere weg gekozen: op mijn vijftiende ben ik verliefd geworden op een meisje uit de buurt, van Siciliaanse origine. Onze eerste jaren waren heel lastig: mijn familie had liever een moslima gezien en mijn schoonfamilie sprong ook geen gat in de lucht toen ze een Marokkaan voor de deur zagen staan. Mettertijd heb ik hen kunnen tonen dat ik het ernstig meende. (trots) Vandaag zien ze ons zelfs als het goede voorbeeld. Mijn vrouw en ik zijn al de helft van onze levens samen en we zijn gezegend met twee prachtige kinderen. Quand les cultures se mélangent, ça fait des beaux bébés.(lacht) We voeden onze kinderen op in beide tradities, maar mijn vrouw heeft intussen ook mijn geloof overgenomen. Enkel omdat ze het zelf zo wilde, want in de islam kan je niets opleggen.

“Ben ik zelf een andere vader dan mijn eigen vader destijds? (denkt na) Ik deel zijn waarden, maar ik breng ze op een andere manier over. Hij was heel streng en herhaalde alles honderd keer. Als we dan nog niet luisterden, gaf hij ons een tik op onze handen. Ik probeer mijn eigen kinderen nu zo vaak mogelijk te knuffelen, omdat ik die warmte als kind soms miste. Maar ik begrijp waarom mijn vader zo streng was: hij deed dat om ons te beschermen. Hij kwam tenslotte in een vreemd land terecht, met een nieuwe cultuur en gevaren die hij als kind zelf nooit gekend had. En vandaag is hij de zachtste grootvader die je je maar zou kunnen inbeelden. Nu hij weet dat zijn kinderen goed zijn terechtgekomen, is er bij mijn vader een grote last van zijn schouders gevallen.”

THOMAS CAERS {jeugdtrainer bij de Essevee Soccer School van Zulte Waregem}

Opgegroeid in Tongerlo.

Begonnen in de jeugd van Tongerlo, later onder meer actief bij Westerlo, AA Gent en STVV en als (jeugd)trainer bij STVV en Lierse.

“Mijn speurtocht naar jong talent voor de JMG-academie in Lierse en de Essevee Soccer School van Zulte Waregem heeft me de afgelopen jaren door het hele land gebracht. Ik ben specifiek op zoek naar jongeren die heel veel willen opofferen om hun doel te bereiken. Vaak beland ik daarbij op pleintjes in de grootsteden. Het is absoluut geen toeval dat er veel gekleurde jongens bij de Rode Duivels spelen en dat ik zelf ook bij die jongens uitkom. De Marokkaanse, Turkse en donkere jongens hebben vaak iets extra’s en dat heeft niets met genen te maken, maar alles met de straat, waar hun persoonlijkheid gevormd wordt en waar ze hun sport met heel veel expressie beleven. Bij veel van die jongens merk je een enorme natuurlijke passie. Een Marokkaanse oma vertelde me onlangs dat haar kleinzoontje thuis alle sokken uit de kast haalde om er een zelfgemaakte voetbal mee te fabriceren. Dat soort verhalen komt heel vaak terug. Voor die jongeren, die het thuis vaak moeilijk hebben, betekent voetbal een kans om iets te maken van hun leven en die honger voel je.

“Ik denk dat veel Europese kinderen tegenwoordig overbeschermd zijn en het is maar de vraag of we hen daar een dienst mee bewijzen. Als je je kinderen nooit buiten laat spelen of naar school laat fietsen, betalen ze daar ook een prijs voor: het verlies van hun aangeboren weerbaarheid. Veel van onze angsten komen voort uit onwetendheid. Ik heb in elke grootstad op pleintjes rondgelopen, zelfs waar het me ten stelligste afgeraden werd, en ik heb me nergens onveilig gevoeld. Wat niet wegneemt dat veel van de jongeren in onze opleiding vastzitten in het ieder-voor-zich-denken uit hun straatcultuur. Binnen het voetbal is mijn eerste opdracht daarom om hen hun eigenheid te laten behouden, maar daar een stukje Europese efficiëntie aan te koppelen. Daarbuiten geldt hetzelfde: elk kind heeft zijn eigen karakter, maar ik probeer wel bepaalde waarden mee te geven. Dat betekent dat ik in de praktijk niet alleen hun opleider ben, maar ook voor een stuk hun opvoeder of zelfs een tweede vader.

“Twee zaken zijn daar heel belangrijk in. Ten eerste een uitgebreid huisbezoek vooraf, zodat ik vertrouwd ben met hun thuissituatie en ook met de ouders een band kan opbouwen. Ten tweede is er de intensieve doordeweekse begeleiding. Bij de Essevee Soccer School zitten kinderen op internaat en krijgen ze 28 uur per week les en dan nog eens 22 uur voetbaltraining. Tijd is voor mij de sleutel, ook in het onderwijs. Daarom zouden we als maatschappij nog veel meer moeten investeren in extra scholen en personeel, zeker in een grootstad als Brussel.

“Hoe probeer ik dag na dag het gedrag van mijn spelers aan te passen? Door constructief te communiceren, door waar nodig aan de alarmbel te trekken, maar ook door me in hun leefwereld te verplaatsen. De aanpassing moet van twee kanten komen en zelf leer ik ook nog elke dag bij. Ik herinner me dat ik op een stage bij een speler in zijn kamer binnenliep. Hij vertelde dat hij net gebeden had. Puur uit nieuwsgierigheid heb ik toen zijn Koran ter hand genomen, zonder te beseffen dat dat in zijn cultuur streng verboden is. Ik heb toen zelf zijn vader gebeld, waardoor dat probleem onmiddellijk ontmijnd was. Er is heel veel mogelijk als je religie niet probeert weg te moffelen, maar er net in een open sfeer over kan praten. Het is al voorgekomen dat Marokkaanse spelertjes zelf moppen over hun geloof begonnen te vertellen. En in Waregem vieren we tegenwoordig zowel Kerstmis als het Offerfeest. (lacht) Als ik dan even terugblik naar het Tongerlo van mijn jeugd, herinner ik me dat mijn grootmoeder geen spaghetti at, omdat dat niet Belgisch was. Je kan van de migranten zeggen dat ze van ver komen, maar de Belgen hebben zelf ook een lange weg moeten afleggen.”

DOOR JENS D’HONDT – BEELDEN: BELGAIMAGE

“Al het harde werk van de mijnwerkers is uiteindelijk voor hun kinderen geweest, want er zijn er niet veel die zelf van hun oude dag hebben kunnen genieten.” ALEX CZERNIATYNSKI

“Nu hij weet dat zijn kinderen goed zijn terechtgekomen, is er bij mijn vader een grote last van zijn schouders gevallen.” MUSTAPHA OUSSALAH

“Op de dag van hun trouwfeest hadden mijn ouders elkaar nog nooit gezien.” ONUR KAYA

“Ik heb in elke grootstad op pleintjes rondgelopen, zelfs waar het me ten stelligste afgeraden werd, en ik heb me nergens onveilig gevoeld.” THOMAS CAERS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content