Vijfentwintig seizoenen geleden leidde hij, de topschutter, SK Beveren naar zijn eerste landstitel. En vijf jaar later lag hij mee aan de basis van de tweede. Vandaag is Erwin Albert hoofdkassier van de Sparkasse in het Beierse Hassfurt.

De hemel boven het noorden van Beieren kleurt azuurblauw en wie vanuit de wagen het idyllische landschap met witte dorpen in de glooiende heuvels aanschouwt, waant zich veeleer in de paas- dan in de kerstvakantie. Kort na het verlaten van de autosnelweg rijden we Hassfurt binnen, een stemmig Duits dorpje dat zich onder de zon maar in de ijzige kou opmaakt voor Weihnachten, Kerstmis. Achter elk uitstalraam lachen de kerstmannen ons in alle maten en gewichten toe. Vooral aan bakkerijen is er geen gebrek. Wie in Hassfurt woont, zal niet van honger omkomen.

In de lokale Sparkasse, een modern gebouw op de fraaie Marktplatz, loopt een tentoonstelling over kerststallen. Het is nog vroeg in de namiddag, maar voor Erwin Albert, die als hoofdkassier verantwoordelijk is voor de verdeling van het geld over de regionale filialen, zit de werkdag er bijna op. Hij ziet er nog altijd bijzonder scherp uit, de volle baard heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een stoppelversie. De bank vult zijn leven : tijdens de week de spaarkas in Hassfurt, in het weekend de trainersbank bij Grossbardorf, een club in de Oberliga, vergelijkbaar met bevordering bij ons.

Tien jaar is hij nu al trainer bij clubjes uit de buurt, waarmee hij in de voorbereiding nog geregeld naar Beveren komt afgezakt. Albert, die op de Freethiel bekendstond als een slechte verliezer – na een nederlaag gooide hij niet zelden zijn schoenen in de douche waarmee hij zijn ploegmaats de stuipen op het natte lijf joeg -, is dat nog altijd. “Wie niet meer wil winnen, moet stoppen met sporten”, knort hij in nog meer dan behoorlijk Nederlands. “Als speler wilde ik altijd winnen. Dat is als trainer niet anders, al heb ik het nu minder goed in de hand. Maar de job ligt me. Ik kan een wedstrijd goed lezen, als speler ook al. Veel voetballectuur heb ik niet nodig en tijdens een wedstrijd zit ik niet zoals vele anderen voortdurend te schrijven. Mijn blik is altijd op het veld gericht.”

Drie tot vier keer per week maakt hij de verplaatsing naar het 40 kilometer verder gelegen Grossbardorf, een piepklein dorpje van amper duizend inwoners. “Maar”, zegt Albert fier, “we hebben veruit het hoogste toeschouwersaantal uit de reeks, waarin onder meer ook de amateurs van München 1860 spelen. Bij elke thuismatch zit er duizend man in de tribune, ook uit de omliggende dorpen.”

We rijden naar Wülflingen, een deelgemeente van Hassfurt. Ruim twintig jaar geleden liet Erwin Albert hier een huis bouwen met uitzicht op de vallei. De ondergaande zon werpt een oranje gloed op de tafel, waarop zelf bereide Duitse specialiteiten staan, zoals Glühweinschnit- ten, een heerlijk donkerbruin met glazuur overgoten gebak.

“Nadat ik van het landelijke Hassfurt naar het grote Her- tha Berlijn werd getransfereerd,” vertelt Albert, “liep ik een knieblessure op die me drie maanden van het veld hield. Enkel tegen Saarbrücken en Bayern München mocht ik invallen. In vriendschappelijke wedstrijden scoorde ik wel af en toe, en zo kwam ik aan mijn transfer naar Beveren. Het was spelersmakelaar Willy Reinke, die Heinz Gründel van Berlijn naar Waterschei bracht, die ook voor mij een club in België vond. Ik had nog nooit van SK Beveren gehoord, ook al hadden ze het jaar voordien de beker gewonnen. Ik kreeg een contract van twee jaar, maar ben er uiteindelijk acht jaar gebleven.

“Ik heb mij dat geen seconde beklaagd, al ging ik de eerste weken kapot van de heimwee. Van Berlijn, een wereldstad met één miljoen inwoners, kwam ik in een totaal vreemd dorp terecht met amper tienduizend zielen. Mijn vrouw kon haar werk in Hassfurt niet meteen opgeven en ik telde de dagen tot het weekend af. Lánge dagen, want we trainden enkel ’s avonds. Overdag ging ik af en toe tennissen met Gustavo Lisazu, onze flamboyante Argentijn. Overal waar we kwamen, moest hij de vrouwen van zich afschudden. Een echte playboy, die beter kon tennissen dan voetballen (lacht).

“Toen ik mijn appartement kon betrekken, raakte ik sneller aangepast. De huisbewaarders hadden nog in Duitsland gewoond en gewerkt en zij spraken perfect Duits. Daarnaast had ik ook veel contact met Karl Heinz Wissman, die bij Sint-Truiden speelde, maar ik liet geen kans onbenut om naar Duitsland terug te keren. Als we op zaterdagavond speelden, werden we pas op dinsdag weer op de club verwacht. Pas toen ik goed en wel besefte in wat voor een warme club en uitstekende ploeg ik terecht was gekomen, ging ik me almaar beter in mijn sas voelen.

“Vaak werd gezegd dat ik te houterig en te traag was, en dat ik alleen maar kon koppen. (Wordt kwaad.) Maar dat is verdorie niet waar ! Mijn startsnelheid was niet echt goed, maar ik dácht sneller dan de meeste verdedigers. Ik was altijd als eerste bij de tweede paal. We hadden verdorie de snelste en beste counterploeg van het land, und ich war dabei ! Van de 127 doelpunten die ik in die acht seizoenen maakte, waren er 42 met rechts, 43 met links en 42 met het hoofd !”

Ook naast het veld had Erwin Albert zijn verdienste voor de club. Toen hem na de blessure van Freddy Buyl zijn mening werd gevraagd over de aankoop van een nieuwe centrale verdediger, kreeg Albert, voor wie geen enkele mandekker uit de Belgische competitie nog geheimen had, mee inspraak. Eén speler had indruk op hem gemaakt : Paul Lambrichts van Winterslag.

“Voor een Europese wedstrijd tegen Linfield Belfast”, herinnert Albert zich, “kon ik door een pijnlijke schouder slechts spelen met een inspuiting. Dat was Lambrichts niet ontgaan. Want toen we voor de eerstvolgende competitiewedstrijd naar Winterslag moesten, gaf hij mij bij ons eerste duel meteen een ferme tik tegen die schouder (doet de beweging na). Superprofessioneel, die Lambrichts. Terwijl hij met één voet de bal speelde, schoffelde hij met zijn andere de tegenstander onderuit. Maar wel een heel fijne ploegmaat.”

Ook aan andere ploegmaats houdt Albert mooie herinneringen over. Aan Heinz Schönberger, met wie hij nog het vaakst contact heeft. En aan Filip De Wilde, die hij een betere doelman vond dan Jean-Marie Pfaff, minder egoïstisch althans. “Filip kwam vroeger ’s middags bij ons eten en we gingen vaak samen tennissen”, zegt Albert, die achterover leunt van verbazing als hij hoort dat Jean-Marie op televisie een docusoap over het reilen en zeilen in zijn familie heeft lopen. ” Wass sagst du ? Wie die Ozbournes ? Unglaublich ! Altijd een speciale geweest, Jean-Marie, maar een man met een hart van goud. Toen ik met mijn rug sukkelde, introduceerde hij me bij de befaamde dokter Müller-Wolfarth in München.”

Dat hij tijdens zijn glorieperiode in Beveren nooit zelf in de belangstelling stond van een Bundesligaclub, vindt hij nog altijd een kleine smet op zijn loopbaan. “Omdat onze oudste zoon schoolplichtig werd, keerden we terug naar Duitsland. Toen ik topschutter werd bij Beveren, was dat in de Duitse kranten enkele regeltjes waard. Maar wie als international naar het buitenland trok, was niet weg te slaan uit de Duitse pers. Zelfs al brachten ze er nauwelijks wat van terecht, zoals Rainer Bonhoff bij Valencia. Terwijl de beste Duitser van dat moment, Heinz Schönberger, in Beveren speelde. Idem voor Heinz Gründel : eens bij Waterschei en Standard kende geen Duitser hem nog. Maar Horst Hrubesch, niet meteen de begaafdste speler, werd wél nog op handen gedragen. Gewoon omdat hij deel uitmaakte van de Nationalmannschaft.”

door Stefan Van Loock

‘Ik tekende een contract van twee jaar, maar ben uiteindelijk acht seizoenen gebleven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content