Of ze het nu wijzend, roepend, grimassend of ijsberend doen, week na week vuren onze trainers op eigen wijze hun spelers aan. Maar waar halen ze zelf de mosterd? Ronny Van Geneugden komt als zeventiende en laatste aan de beurt.

Open communicatie

Ronny Van Geneugden: “In mijn opvoeding stond directheid altijd voorop. De communicatie bij ons thuis verliep open, zeer to the point. Zoiets had bijzonder veel invloed op de rest van mijn leven. Ik ben nog steeds zo, ook tegenover mijn echtgenote en onze zoon, en zelfs tegenovermijn spelers. Zeggen waar het op staat, daar raak je heel ver mee. In mijn actieve loopbaan apprecieerde ik het erg te kunnen werken met trainers die daarmee uitpakten. Ik voelde me daar goed bij, want je werkt dagelijks met mensen die elk hun eigen karakter en persoonlijkheid hebben. Tot nu toe ondervond ik op die manier nog geen enkel probleem met jongens die ik moest teleurstellen of diende te melden dat voor hen het verhaal bij KRC Genk eindigde. Met de meesten heb ik zelfs nog een goede relatie. Door de open dialoog die er ontstaat in de loop van een jaar worden de meesten ook voorbereid op dat minder goede nieuws. Want een slag in het gezicht krijgen, daar is echt niemand bij gebaat.

“Als speler schonk ik ook al aandacht aan de gasten die naast de ploeg vielen, zeker de jongeren. Een schouderklopje of een bemoedigend woordje doet altijd plezier, kan je fel opmonteren. Het mentale aspect wordt immers almaar belangrijker. Niet alleen in het voetbal, maar over het algemeen in de maatschappij worden mensen veel gevoeliger. De mondigheid nam duidelijk toe, iedereen komt meer voor zichzelf op. Dat mag, maar vanuit de basis moet er altijd respect bestaan tegenover de andere. Vanuit bepaalde normen en waarden door het leven stappen, dat staat bij mij altijd voorop. Wie respect wil krijgen, moet het eerst tonen!

“Ik ervaar dat mijn aanpak, die vrij succesvol werkte bij de jeugd, ook aanslaat bij volwassenen. Spelers krijgen hun vrijheid, maar ik ben ook wel een controlefreak. De grenzen worden duidelijk afgebakend, ik weet graag alles. Je moet durven delegeren, iedereen dient zijn verantwoordelijkheidsgevoel op te nemen. Een goede rapportering is ook noodzakelijk voor een goed functioneren.”

Ouderwetse spelmaker

“Als speler was ik door mijn positie op het veld vrij dominant aanwezig. Niet alleen in de wedstrijden, maar ook op de trainingen. In de manier van voetballen bleek ik vaak de bepalende factor. Op de helft van de tegenstander diende ik mijn creativiteit aan te spreken, een aantal patronen in de praktijk om te zetten. Dat had veel impact op mijn latere ontwikkeling als opleider en trainer. Je moet jouw spelers in de week zaken aanreiken, maar ook kunnen terugvallen op een aantal sturingsmomenten. Jij staat langs de lijn, hoopt dat jouw jongens die boodschap goed oppikken en zo perfect mogelijk uitvoeren.

“Als ouderwetse nummer 10 fungeren, het bracht een zekere vorm van leiderschap met zich mee. Inzake rendement qua doelpunten en assists was ik de sleutel tot succes. Zo werd je ook geprofileerd. Maar je moest ook beseffen dat jouw tekorten werden gecompenseerd door iemand in jouw rug. Op dat vlak was Harm van Veldhoven de ideale stofzuiger, perfect complementair. Hij maakte daar geen punt van. Bij Germinal Beerschot zie je nu ook die verbetenheid en agressiviteit terug. Dat is normaal, want zoiets draag je toch over op je spelersgroep.

“Ik was een van de laatste foeriers of patrons, hoe je het ook mag noemen. Het bleek een uitstervend ras. Het verdedigende werk moest ik als nummer 10 – vroeger hét magische getal – niet uitvoeren, in het huidige moderne voetbal is dat ondenkbaar. Ze zijn misschien iets minder verfijnd, maar kunnen zowel defensief als offensief hun mannetje staan. Het loopvermogen nam de laatste jaren enorm toe. Ik vind het jammer dat die specifieke kwaliteiten van de nummer 10 niet meer worden getoond: afstandsschoten van buiten de zestien meter, dat zie je nog heel weinig. Luc Nilis bijvoorbeeld beheerste dat perfect. Het heeft tijd nodig om een herwaardering daarvan te creëren.

“Ik zou graag weer een echte spelmaker integreren. Je mag het gerust een van mijn stokpaardjes noemen. Op termijn moet zoiets kunnen terugkeren. In België zie ik niet meteen iemand in de eerste klasse aan dat profiel voldoen. Ze lopen alleszins niet dik gezaaid. Ahmed Hassan zou misschien kunnen. Je moet ook een perfecte lange bal kunnen trappen, doelgericht zijn, het overzicht bewaren, de ploeg beter doen draaien, met versnellingen het verschil maken of het tempo drukken. Rafael van der Vaart komt daarvoor in aanmerking. Maar het is nu ook niet zo dat ik daarop gefixeerd ben of dat absoluut wil. Alleen moet het niveau van ons Belgische voetbal omhoog. Kies je dan voor puur krachtvoetbal of opteer je voor een combinatie van techniek en fysiek? Waar leg je dan de accenten? Aan de buitenkanten of eerder diep in de spits? Het is en blijft een interessante denkpiste bij de uitbouw van je sportieve beleid en je visie. Bij KRC Genk moet de eigen jeugd de grootste sponsor van de club zijn. Ik kan je garanderen dat de voorraadschuur heel groot is, maar we zijn waakzaam en bijzonder kritisch voor onszelf. Kwaliteit blijft vooropstaan. Als een eigen jongere mislukt bij de A-kern, dan is dat mijn fout en ben ik alleen schuldig, want ik gaf samen met de mensen van de jeugdwerking de goedkeuring daarvoor. Met die druk kan ik wel omgaan.”

4-3-3 als veldbezetting

“Om met een vaste veldbezetting te spelen, ben je afhankelijk van de kwaliteiten van je spelerskern. Ik propageer sowieso aanvallend voetbal. In principe ga ik uit van een 4-3-3-systeem, omdat het de meest eenvoudige veldbezetting is om in een wedstrijd over te schakelen naar een platte 4-4-2, 3-4-3 of 4-2-4. In België zijn we het niet gewoon om met buitenspelers te werken. Je kunt dat verhelpen door er in je opleiding veel aandacht aan te besteden. Wij doen dat al járen. Ik ben er heilig van overtuigd dat het voor een toegevoegde waarde kan zorgen als je dominant wil spelen. Als de tegenstander verdedigend is ingesteld, moet je het veld breed houden. Mensen aan de buitenkant dienen dan met een individuele actie voor het verschil te zorgen, worden gedwongen hun creativiteit aan te spreken. Dat is altijd onze intentie.

“Misschien beschouwen sommigen dat als een kopie van Ajax, maar wij gebruiken een andere insteek. Spelers moeten een bepaalde flexibiliteit hebben. Sebastien Pocognoli begon hier als elf, maar eindigde op vijf. Hij werd regelmatig op vier of acht gebruikt, om zijn positiespel te verbeteren. In principe roteren wij niet meer met jeugdspelers vanaf hun elfde of twaalfde. Eigenlijk is het vrij eenvoudig: al spelenderwijs keihard ervoor gaan. Daarom ook dat we bij de A-kern tot tweemaal per week nog technische trainingen voorzien. Het is niet alleen belangrijk te variëren in de oefenstof, maar vooral dat je varieert in de herhaling. Daar moet het accent liggen van de trainer, de ultieme uitdaging. Voor de meeste jongens blijft voetbal iets dat ze in het verleden kozen als hobby, maar waarvan ze door hun talent en inzet hun job konden maken.” S

Aangezien Trond Sollied niet aan deze serie wenste mee te werken, was dit de laatste aflevering van ‘De Inspirators’.

door frédéric vanheule – beeld: reporters

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content