Bondscoach José De Cauwer over zijn troep jonge wolven, de verdeling van de geldpotten en de scherpe kantjes van zijn job. ‘Plots fietsen er twee soorten renners in het peloton : de geselecteerden en de niet-geselecteerden.’

Tussen twee enorme appartementsblokken aan de Globelaan in Vorst ligt het zenuwcentrum van de Koninklijke Belgische Wielerbond. Buiten huilt de wind, binnen schiet bondscoach José De Cauwer van links naar rechts, de gsm aan het oor, druk afspraken makend, informerend naar de gezondheid van zijn renners. Ruim een week geleden maakte hij zijn eliteselectie voor het komende wereldkampioenschap op de weg bekend. Op het lijstje was het vergeefs zoeken naar namen als Leif Hoste, Rik Verbrugghe, Frank Vandenbroucke, Nico Mattan, Axel Merckx en Mario Aerts. In plaats daarvan koos De Cauwer voor neoprofs als Johan Vansummeren, Maxime Monfort en Wim Vanhuffel, aanstormend talent als Philippe Gilbert, Tom Boonen en Nick Nuyens, aangevuld met slechts enkele vaste waarden als Peter Van Petegem en Marc Wauters.

Gevraagd om tekst en uitleg, stelde De Cauwer dat de oude garde gretigheid mist, geen honger meer heeft. De bondscoach richtte zijn pijlen in de eerste plaats op de al fel geplaagde Rik Verbrugghe, want die had het gewaagd om zijn selectie te weigeren omdat zijn vrouw vijf dagen voor het WK moest bevallen. “Waarom zegt hij dan af ?” vroeg De Cauwer zich af. “Om babysit te spelen ? Pff, hij doet maar.”

Ooit gehoord van de moderne man, meneer De Cauwer ?

José De Cauwer : “( Lacht.) Ik weet dat veel vrouwen mij die uitspraak kwalijk nemen. Kijk, Verbrugghe zegt tegen mij : ‘Ik ga niet mee, mijn vrouw moet bevallen, ik wil dat meemaken en daarna wil ik er ook nog de hele week bij blijven.’ Ik begrijp dat, maar als ik echt gemotiveerd ben om naar het WK te gaan, dan stap ik wel naar die dokter : ‘Kameraad, kan je niet regelen dat het wat rapper gaat ?’ Of probeer ik met mijn vrouw tot een akkoord te komen : ‘Allez, kindje, kunnen we niet arrangeren dat het een beetje sneller gaat ? ( Lacht.) De datum van de geboorte ligt al vast, waarom grijp je die gebeurtenis niet aan om formidabel te presteren op het WK ? Als je nu echt gemotiveerd bent ?”

Voor de topsport moet alles wijken ?

“Ah ja ! Anders moet je ook niet iedere maand een dik salaris opstrijken, maar je tevredenstellen met het loon van een negen-tot-vijf-job. Eerlijk blijven, hé. Wie 500.000 euro wil verdienen, moet er iets voor doen. Voor dat bedrag moet een zakenman meer dagen werken dan een renner, hoor. Ik begrijp wel dat je als vrouw van een topsporter soms wel eens verlangt naar een ander leven, maar ik denk dat je dan met iemand anders moet trouwen. Het lijkt mij maar het beste dat alles binnen dat gezin om de topsporter draait. Daar is niks verkeerd mee.”

Denk je niet dat er veel renners van de huidige generatie hetzelfde zouden doen als Rik Verbrugghe ?

“Wie echt gretig is en van zichzelf voelt dat hij daar iets kan gaan doen, komt mee naar Verona. Maar dáár begint alles mee. In Verbrugghes geval zou ik misschien hetzelfde reageren. Omdat ik mijn benen voel en denk : ik naar het WK in Verona ? Winnen ? ( Trekt bedenkelijk gezicht.) Dat zal niet gemakkelijk zijn.”

En dus roep ik de bevalling van mijn vrouw in als excuus.

“( Snel.) Neen, ik noem het daarom nog geen excuus. Zo ver wil ik het niet drijven. Maar dan moet je het anders zeggen. Dan moet je het niet op die kleine baby steken, maar gewoon zeggen : José, het is een lastig parcours, ik ben goed, maar ik denk dat ik niet goed genoeg ben om daar echt te schitteren en ik zit hier met dat familiaal gebeuren. Ik wil het verhaal van Rik Verbrugghe niet dramatiseren, ik heb helemaal niks tegen gezinsuitbreiding.”

Voor de weigering van Axel Merckx kon je meer begrip opbrengen.

“Merckx presteert al heel goed van in de Tour, deed een formidabele zet op de Spelen, werd daarna toch een stukje geleefd en krijgt volgend jaar extra druk op zijn schouders omwille van die bronzen medaille. Voor Merckx heb ik begrip, Verbrugghe kon en moest zijn seizoen nog redden.”

Je sprak ook met Leif Hoste, maar ook hij bedankte voor de eer. Wat was daar het probleem ?

“Geen probleem. Ik dacht alleen dat hij supergemotiveerd zou zijn voor de tijdrit na een geweldige zesde plaats in Lissabon, maar hij reageerde nogal lauw : ‘Ik zie nog wel.'”

Vind je dat niet vreemd, dat rijden voor je land blijkbaar niet meer tot de verbeelding spreekt ?

“Ja. Veel renners vragen zich af of het wel echt een cadeau is om geselecteerd te worden. Want je moet het dan wél doen, hé. In de wegrit kan je je nog een beetje wegsteken en binnen het geheel functioneren, maar in de tijdrit moet je met de borst bloot. Op zich heb ik niks tegen een weigering, maar ik verdraag niet dat renners dan achteraf zeggen dat ze geen kans krijgen. Ik lees ook in de kranten dat ik meer moet communiceren. Maar als ik morgen iemand opbel, dan denkt hij dat hij mee mag naar het WK. Sommige renners bel ik vooraf op, maar de ‘randgevallen’ zeker niet. Anders beginnen ze daar onderling over te babbelen en creëer je onrust. Ik steek mijn licht wel eens op bij andere renners of ploegleiders. Trouwens, als er twee dagen na het WK twee mannen voorop gaan rijden in de Vuelta ( doelt op Hulsmans en De Weerdt, nvdr) en dan ’s anderendaags geneigd zijn om in een groot artikel in de krant te vragen of ik het nu gezien heb, dan vraag ik me gewoon af waarom dat eergisteren niet kon. Zoiets heeft alles te maken met motivatie.”

De generatie late twintigers, de lichting Vandenbroucke zeg maar, is dus onvoldoende gemotiveerd ?

“Het zit er zeker voor iets tussen, maar je moet ook beseffen dat die oudere generatie veel minder kansen heeft gekregen. En de jonge garde moet ook nog bewijzen dat ze de stap hogerop kan zetten. Wij hebben er in ieder geval goede hoop op. Tot Marc Sergeant hier bij de beloften begon – ik moet hier niet de pluimen op mijn hoed steken -, reden we met de jeugd al jaren geen prijzen meer op het WK. We konden gewoon niet mee. In Plouay reden er drie binnen de eerste vijftien, een duidelijke kentering.”

In welke mate is het jeugdbeleid dan gewijzigd ?

“Jonge renners koersen veel meer in het buitenland. De semi-professionele ploegen – de Eddy Merckx Boys van vroeger, de ploegen van Herman Frison, Michel Pollentier en Dirk De Wolf – waren daar de grondleggers van. Binnen de wielerbond zelf hebben we de juniorenwerking opgetrokken en Carlo Bomans als coach aangesteld. De junioren en beloften gaan meer naar het buitenland en worden beter geselecteerd. Vroeger waren het vooral de veelwinnaars die mee mochten naar een WK, nu kijken we meer naar de kwaliteit van de renners voor een specifiek parcours. De jeugdselecties die nu naar een WK mogen, hebben slechts twintig procent van het aantal koersen gewonnen van vorige generaties.”

Waarom is dat buitenlands contact zo belangrijk ?

“Je creëert meer diversiteit onder je renners. Kijk, als ik een schriel manneke ben en jij een stevige bonk, dan win jij iedere spurt van mij en denk ik dat koersen voor mij niet weggelegd is. Maar als wij allebei in Spanje geboren worden en met ons wiel bergop vertrekken, dan win ik altijd en denk jij dat je niet voor fiets in de wieg gelegd bent. Door die wedstrijden in het buitenland geef je jonge renners veel meer kans om zich te ontwikkelen en te bewijzen.

“In het buitenland word je ook geconfronteerd met je gebreken. Een jeugdrenner die met meme en pepe alle kermiskoersen van achter den hoek afschuimt en telkens wint, die loopt iedere dag op wolkjes. Waarom zou hij zich moeten verbeteren ? Als je daarentegen in het buitenland eens serieus met je neus op de feiten wordt gedrukt – oei, ik kan niet goed bergop, ik sta te dik – dan maakt dat een groot verschil. Een jeugdrenner die niet hard genoeg is opgeleid, associeert pijn heel snel met ‘niet goed zijn’. Ah ja, het moet toch draaien ? Maar in het buitenland doet het altijd pijn.

“Het probleem is : je kan zoiets moeilijk inhalen. Op je achttiende moet je bij wijze van spreken honderd kilo kunnen opheffen, maar als je dat op je twintigste nog niet kan, wanneer ga je er dan aan beginnen ? De perfectie hoeft dat nog niet te zijn, kijk naar Nick Nuyens. Die heeft eerst gestudeerd, maar hij is wel altijd blijven koersen, aan zijn lichaam blijven werken én vooral : hij had een vechtersmentaliteit.”

Terug naar het WK. Je vertrekt met twaalf renners uit acht verschillende ploegen. Hoe maak je daar op een paar dagen tijd een hecht team van ?

“In de Franco Belge zit ik in de wagen en dan merk je ineens dat er twee groepen renners zijn : de geselecteerden en de niet-geselecteerden. De eerste groep kijkt bewust in de auto, de tweede groep renners loenst : ‘Zie hem daar zitten.’ Ik zoek de geselecteerden ook op en zij rijden zelf ook wat vaker bij elkaar in het peloton. Wanneer ze naar het WK vertrekken, ben ik zelf al in Verona, maar ik kom die dag speciaal terug om samen met hen af te reizen. Anders staan ze daar in Brussel wat te draaien. Ik ben er liever zelf bij om iedereen te begroeten, even te babbelen.”

Wat zeg je dan ?

“Kleine dingetjes. Details. Er is geen planning voor. Je kijkt een beetje wie met wie optrekt, welke clannetjes er gevormd worden. In dit geval zijn er een paar anciens, maar ook een pak jongeren die al samen zaten in de nationale junioren- en belofteploeg. Ik voorzie geen problemen. Ik denk dat er vooral een gretigheid zal zijn, ook bij oudere kerels zoals Geert Verheyen. Vooral omdat er met Bert De Waele een sterke reserve achterblijft. Als er nu echt niemand achter staat, dan denken de renners al snel : wie zouden ze dan wel pakken ? Nu, dat is niet bewust gekozen, hoor. Ik heb De Waele niet bij de reserves gezet om de rest te motiveren.”

Waarom dan wel ?

“Omdat ik er ondanks alles maar twaalf op kan zetten. Ik vind het spijtig dat Bert De Waele er niet bij is.”

Waarom neem je dan wel iemand als Wim Vanhuffel mee, die als neoprof bij Vlaanderen-T-Interim toch niet echt een opvallend seizoen reed ?

“Hij was een van de weinigen die in het voorjaar met Armstrong meereed in de Ronde van de Middellandse Zee. Ik ken Vanhuffel al langer, die haakt niet af op het parcours van Verona, wees gerust. En ik zal hem zeker confronteren met wat je net zei. Om hem te motiveren.”

Je zei ooit dat je als coach moet inspelen op de emoties van de renners. Hoe doe je dat ?

Bwah, ik volg daar geen lijn in. Je moet dat aanvoelen. In Canada vraagt Van Petegem bijvoorbeeld of ze een beetje wijn mogen. Tuurlijk, geen probleem, twee flesjes wijn, ieder één glaasje. Blijkt de huiswijn niet echter super, waarop Van Petegem twee flessen Mouton Cadet voor de mannen bestelt en vraagt : ‘Coach, moet je een glas hebben ? We hebben veranderd, want die rommel, dat moeten wij niet hoor.’ Waarop ik : ‘En gij denkt dat wij dat wel moeten drinken ? Kom, breng nog maar een paar flessen bij, dat het personeel er ook allemaal eentje kan drinken. En zet ze maar op mijn rekening.’ Dat stelt eigenlijk niks voor, maar ze appreciëren het wel.”

Je hanteert dus de zachte aanpak.

“Meestal wel, behalve wanneer iemand buiten de lijntjes kleurt en ervoor zorgt dat de hele ploeg begint te morren. Daar maak ik meteen korte metten mee. Ik ben honderd procent tegen mannen die zich boven de rest verheven voelen.”

Al meegemaakt ?

“Niet speciaal. Ik ben ooit met Vandenbroucke in Verona geweest. ’s Morgens om halfnegen vond er een persconferentie plaats en zijn toenmalige verzorger zei meteen : ‘Halfnegen, dat zal moeilijk zijn voor Frank. ‘ Vandenbroucke sliep met Mattan op een kamer en ik ben daar toen heel vroeg het licht gaan aansteken. Die mannen met hun ogen knipperen. Ik zeg : ‘Je mag nog een kwartier blijven liggen, maar dan sta ik hier en beginnen we eraan.’ Om iets voor halfnegen stonden er twaalf stoelen op rij met twee lege plaatsen : eentje in het midden naast Museeuw voor VDB en eentje helemaal op het einde van de rij voor Mattan. Ik ben Vandenbroucke gaan halen, Mattan is meegekomen en om halfnegen pile zaten ze er. Moet je je daar als coach allemaal mee bezighouden ? Ik voel mij daar absoluut niet te goed voor, want met de pers was het wel in orde. En ik had geen enkel probleem met Vandenbroucke.”

In hoeverre let je bij het samenstellen van de ploeg op de persoonlijkheid van renners ?

“Ik zou er rekening mee houden als het echt om mannen gaat die heel moeilijk liggen in de groep. Als je een naam laat vallen en ze kijken allemaal naar de andere kant met een blik van ‘jakkes, die toch niet’, dan weet je genoeg. Als dat dan met reden is, dan zijn de problemen die zo’n renner met zich meebrengt vaak groter dan de meerwaarde.”

Hoe belangrijk is Peter Van Petegem voor de teamspirit ?

“In zo’n groep heb je altijd iemand nodig die het heft in handen neemt en Van Petegem draagt die leiding uit – onbewust misschien. Bijvoorbeeld : de renners spreken af om negen uur voor de training. Dan is Van Petegem niet de man die om kwart na negen arriveert of om halfnegen al staat te springen, maar dan komt hij rond de klok van negen naar beneden. Dat leiderschap wordt hem ook een beetje opgedrongen door de rest, hoewel ik verwacht dat Wauters en Boonen die rol ook wel een beetje op zich zullen nemen. Op de vergadering tijdens de laatste avond staan de leiders meestal ook recht : ‘Ik wil dit en zus en zo.'”

Hoe bedoel je ?

“De federatie steekt een bepaald bedrag in de pot – 50.000 euro – en dan is de vraag : wat doet de winnaar daar eventueel mee ? Er staan dus leiders op die zeggen : ( heft de hand op) ‘Kijk, als ik win, geef ik zoveel aan jullie elf.’ Dat is altijd zo geweest. Het geld wordt verdeeld in onderling akkoord met de coach en een paar aangeduiden : Van Petegem zal zich dat aantrekken, samen met Wauters en nog een jonge renner. Het is niet altijd zo dat ze achteraf allemaal iets krijgen, soms wil een renner niet delen in de koek omdat hij echt niet goed was. Het gebeurt dat hij dan toch iets krijgt, gewoon uit respect. Dat is overal hetzelfde hoor.”

Krijgt de kopman dat geld van de ploeg ?

“Meestal, maar er zijn er ook die eigen middelen inzetten. Waarom niet ? Je zit hier met een nationale ploeg, samengesteld uit renners van verschillende ploegen, waarbij de winnaar een ongelooflijke meerwaarde creëert voor zichzelf. De andere jongens, die ook heel hard gewerkt hebben, krijgen een formidabele ontvangst, maar gij zijt wél wereldkampioen, eh maatje. Voor de rest van je dagen. Nu is het wel niet zo dat je kan zeggen : ‘Mijn schoonvader is rijk, ik doe een miljoen euro mee en ik word wereldkampioen.’ Het blijft binnen de perken, maar hoe groter de kans op winst en hoe groter de renner, hoe groter het bedrag binnen een ploeg.

“We hebben ooit al jaren gehad dat we vooraf niet over geld spraken, maar gewoon afspraken dat we er een serieus bedrag op zouden zetten als het zover was. Dat hangt af van hoe scherp de situatie gesteld wordt. Vertrek je met één kopman, zoals Tchmil in Plouay, dan moet je ervoor zorgen dat de hele ploeg zich als één man achter hem schaart. Verstand op nul, niks geen beetje tussendoor rijden en kijken waar het schip strandt. In deze ploeg zal het heel rustig zijn op dat vlak. Het helpt trouwens ook dat alles tegenwoordig rechtstreeks op tv komt. Als een renner op de een of de andere manier de boel verlinkt, dan flikt hij vooral zichzelf.”

Toch blijven de ploegbelangen altijd doorspelen op een WK. Zou jij tolereren dat pakweg Nick Nuyens weigert om achter Bettini te jagen ?

“Eerst en vooral verwacht ik dat Nuyens mee wegspringt. Is dat niet het geval, dan zal Gilbert wel meteen meespringen. En ik maak Nuyens ook wijs dat Bettini niet levenslang zijn ploegmaat zal blijven en dat hij al wat hij weggeeft, kwijt is. Het heeft alles te maken met vertrouwen. Als Freire weg is, moeten ze niet eerst naar Marc Wauters kijken, maar zelf rijden. En niet zoals in de cyclocross een paar jaar geleden. Als Mario De Clercq achter Groenendaal hangt, dan moet hij er zelf naartoe rijden. Hij en niemand anders. Dat is toch de logica zelf ? Als coach kan je natuurlijk alleen maar hopen dat je niet in dat soort situaties terechtkomt. ( Geheimzinnig.) Soms is die invloed van de merkenploegen lang zo slecht niet. Stel : een goeie Boonen zit met zeven renners van Quick Step van internationale pluimage in een kopgroep… ( Tuit de lippen.) Tja, dan zullen wij dat gebruiken als het erop aankomt.”

Loes Geuens

‘Het lijkt mij maar het beste dat alles binnen het gezin om de topsporter draait.’

‘Een jeugdrenner die niet hard genoeg is opgeleid, associeert pijn heel snel met niet goed zijn.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier