Peter t'Kint
Peter t'Kint Redacteur bij Sport/Voetbalmagazine

In zijn jeugd zag Laurent Macquet, middenvelder bij SK Beveren, de binnenkant van opvoedingstehuizen, een pleeggezin en zelfs heel even – op bezoek – de gevangenis. ‘Het voetbal heeft me gered, ik mag dat zeggen.’

L aurent Macquet (27) : “Ik kom uit het noorden van Frankrijk, woonde tot mijn achtste in Villeneuve d’Ascq, vlakbij de grens met België. Mijn vader woonde op vijf minuutjes van het stadion waar Lille nu zijn competitiewedstrijden speelt. Hij was elektricien, wat mijn moeder deed, heb ik nooit geweten. We waren met drie, mijn twee broertjes zijn iets jonger dan ik, eentje anderhalf jaar, de andere bijna drie. Op mijn achtste zijn mijn ouders uit elkaar gegaan. Wij kinderen werden in een tehuis geplaatst. Van het leven tot dan herinner ik me niet zoveel. Dat het hard was, ja, maar dat is het voor iedereen, ook voor mensen die alle diploma’s hebben. Het noorden van Frankrijk is vergelijkbaar met jullie Henegouwen, met de mijnstreek. Ik heb nog een tijdje voor Charleroi gespeeld en woonde op een kwartiertje van de stad. Rijwoningen, cafés, veel frituren, veel arbeiders, harde werkers die na de uren hun vrienden opzochten en een pint gingen drinken.”

Zonder uitleg

“Pas in de instelling ben ik beginnen voetballen. Daar was dat de gewoonte, elke avond. Geen dertig minuutjes, maar drie, vier, vijf uur. In zaal, met een man of dertig, veertig. Heel uiteenlopende leeftijden, van zes tot achttien, nadien moest je daar weg. De scheiding van mijn ouders verliep moeizaam, wij kregen geen uitleg. Op een dag werden we aan de deur van de Foyer afgezet en daar pikte iemand van de instelling ons op. Zonder uitleg.

“Zo’n instituut, dat is immens. Je hebt er verschillende afdelingen, leeftijdsgroepen, met telkens een dertigtal leerlingen. Zie het als een groot dorp, in een gebouw van twintig tot dertig verdiepingen. Indrukwekkend voor een kind. Overweldigend, want je kent er niemand. Aanvankelijk was ik dan ook heel timide, maar echt, héél timide. Mensen die me nu kennen en horen ratelen, kunnen het amper geloven. Ik zei nauwelijks een woord, zelfs niet toen ik geslagen werd. Zo bang was ik. Na een maand of zo hebben vriendjes me gevraagd of ik mee wilde voetballen. Zo kwam ik geleidelijk los.

“De achtergronden waren heel divers. Sommige kinderen waren door hun ouders achtergelaten, anderen verkracht à Buitenlandse jongeren werden soms door hulpverleners van straat geplukt omdat ze nergens heen konden of omdat ze geen papieren hadden. Je moest er vooral zelf je plan trekken, ’s namiddags waren er twee tot drie opvoeders voor dertig kinderen, die mensen hadden gewoon geen tijd om met iedereen apart bezig te zijn. Ik had er twee, Richard en Jean-Claude, die heel sportief waren. Dankzij hun aanmoedigingen heb ik in de sport mijn redding gevonden, heb ik weer leren praten. Eerst in de dialoog op het veld, met de vrienden, daarna met de mensen erbuiten. Zonder sport was ik wellicht timide gebleven, gesloten, het hoofd helemaal in de war. Ik had geen antwoorden. Waarom de scheiding, waarom ons verlaten ? Iedereen was er ongelukkig. Je hoorde van oudere kinderen dat ze hun ouders hadden geslagen of gestoken, zelfs vermoord. Minstens één keer per dag werd er gevochten, zoals overal zijn er jongeren die hun zenuwen niet onder controle kunnen houden. Ze beten flink van zich af, met wat voorhanden was. Dat kon net zo goed een mes zijn als een baseballbat. Zo kan je het daar het best samenvatten : iedereen was ongelukkig. Maar in dat ongeluk leer je vrienden kennen, leer je elkaar helpen, leer je je plan trekken.”

Reiziger van negen

“Mijn twee jongere broers hadden dat voetbal niet en je ziet dat zij nog wel timide zijn. Niet tegenover mij, de oudere broer waar ze altijd met vragen terechtkunnen, maar in gezelschap van anderen. Wellicht hadden zij meer tijd om over hun problemen na te denken. Met weinig zelfvertrouwen tot gevolg. Toen ik een jaar of tien was, kwam een opvoeder af met het voorstel dat één van ons drieën naar een pleeggezin kon. Ik vond dat zoiets de jongste toekwam. Eric is toen vertrokken en woont nu nog steeds, veertien jaar later, in dat gezin. Niet zo gewoon, want op je achttiende heeft zo’n familie het recht om je te vragen het huis te verlaten. Zij denken gelukkig zo niet. Hij werkt nu in de keuken van een restaurant en draagt wat bij tot het huishouden, maar mag daar blijven wonen. Hij trof oudere mensen die in hem hun eigen zoon zien. Daar haaks op staat wat Sylvain overkwam, onlangs 26 geworden. Hij is schrijnwerker, op dat vlak vond hij zijn weg, maar met pleeggezinnen had hij minder geluk dan Eric. Zijn eerste is hij na drie maanden ontvlucht en nadien heeft hij nog twee, drie families gekend, net als drie, vier andere opvoedingsinstellingen. Een reiziger, van zijn negende tot zijn achttiende … Pleeggezinnen zijn goed, op voorwaarde dat ze jongeren opvangen vanuit hun liefde voor die jongeren. Sommigen doen het helaas ook voor het geld, ongeveer duizend euro per maand. Sylvain is niet de makkelijkste, dat weet ik, maar hij kende ook weinig geluk. Je voelt het nu nog, dat hij niet gelukkig is, dat hij het nog steeds lastig heeft met wat gebeurde.

“Van mijn dertiende tot mijn vijftiende heb ik ook in een familie geleefd, in de buurt van Lille. Ik was er heel graag, maar zo rond mijn veertiende werd mijn gastvader beschuldigd van verkrachting. Hij had een nichtje dat in België woonde, aangerand en vloog achter de tralies. Zoiets komt hard aan, ja. Verlies je dan het geloof in mensen … Ik weet het niet. Ik aanbad die man, hij was super voor mij. Ik noemde hem papa, zijn zoon speelde met mij bij Lille en samen verhuisden we naar de jeugd van Tourcoing. Ik kon het amper geloven. Hij dronk wel wat, zoals alle mensen in het noorden, en hij ging graag biljarten, maar zonder te overdrijven.

“Twee, drie keer ben ik hem in de gevangenis gaan opzoeken. Een hallucinante ervaring. Zware deuren die achter je dichtvallen, de sassen die je versluizen, het wachten, de sleutels, praten tegen iemand die aan de andere kant van een tafel zit, waar je niet mag komen. Het had gevolgen voor mij, want toen zijn vrouw er alleen voor te staan kwam, veranderde haar houding. Ik kreeg veel minder zakgeld dan haar eigen zonen, mocht alleen na hen in bad en ook nog eens alleen in het water dat de tweede liet staan, ik had amper kleding, dat soort dingen. Gelukkig sprong haar zoon me bij en deelde hij, zonder dat zijn moeder ervan wist, zijn zakgeld.

“Na zes maanden werd het me allemaal te veel. Iedereen was ongelukkig in dat gezin. Zij, haar zonen, ik … En mensen die ongelukkig zijn, doen domme dingen. We gingen het gevecht soms opzoeken, wat drugs dealen om geld te verdienen. Geen werk, nood aan geld en dat loopt, zulke zaakjes. Ik heb zelf ook wat verkocht, niet veel, maar toch. Een zakje verkochten we voor honderd Franse frank. Geen wisselgeld, snelheid was belangrijk in dat soort transacties. Drugs, geweld, soms zag ik een revolver of een mes bovenhalen, het was een spiraal. Gelukkig haalde het voetbal me opnieuw uit de miserie.

“Achteraf bekeken ben ik het verst mogelijk gevlucht. Er waren elf opleidingscentra die wel wat in mij zagen en twee ervan heb ik bezocht. Eerst Auxerre, waar ik één dag doorbracht en even Guy Roux ontmoette. Toen we later met Charleroi vriendschappelijk tegen Auxerre speelden, kende hij me nog. Daarna was ik drie dagen in Cannes. Daar legden ze je echt in de watten, ze toonden de stad, het strand, de mooiste hoekjes, gaven je een T-shirt – het mijne was van Johan Micoud maar ook Zinédine Zidane voetbalde daar. Ze deden alles opdat je tekende. Ik was vijftien, kwam uit een donkere streek, uiteraard had Cannes direct mijn hart gestolen. Achteraf heb ik me wel de bedenking gemaakt dat ik moeilijk nog verder van Lille had kunnen vertrekken …”

Goals zien

“Toen ik negentien was, iets later zelfs, en debuteerde in de A-ploeg, spoorde ik via het internet mijn moeder op. Zij bleek in de buurt van Parijs te wonen. Met mijn vriendin van toen, nu mijn vrouw, besloten we van een korte break gebruik te maken om Parijs te ontdekken en mijn moeder op te zoeken. Ik miste haar niet, maar wilde weten hoe ze leefde, of ze kinderen had, een andere man … We spraken af in de McDonald’s van de cité waar ze woonde. Geen te veilige buurt, mijn vrouw voelde zich daar niet veilig. Ze kwam met haar twee kinderen, twee meisjes, haar man of vriend was er niet bij. Het was een bizarre ontmoeting. Ze weende niet toen ze me zag, toonde bitter weinig emoties. Zoals je iemand ontmoet die je alle dagen ziet. Ook de conversatie was niet veel soeps, alledaagse dingen … Mijn vrouw was geschokt door het gebrek aan emotie. Ze heeft me kort erna nog drie, vier keer gebeld, voor shirtjes en foto’s, maar sindsdien heb ik geen nieuws meer. Al acht jaar niet. Van mijn vader weet ik dat hij nog steeds in Villeneuve d’ Asq woont, maar met zijn problemen wil ik niks te maken hebben. Ik zie mijn broers nog en breng mijn tijd zoveel mogelijk door met mijn vrouw en mijn dochtertje van tweeënhalf. Zij wordt verwend, ja, dat zal je niet verrassen. Ik denk dat ik later nog liever twee jobs combineer dan haar wat te moeten ontzeggen …”

PETER T’KINT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content