Dit seizoen volgt Sport/Voetbal- magazine vier eersteklassespelers op de voet. Om de maand leest u hoe het met hen gaat. Mbaye Leye, de Senegalese spits van Zulte Waregem, is de laatste in de rij. Met weinig tot geen ervaring op behoorlijk niveau wordt dit seizoen zijn échte vuurdoop op de groene mat.

Dakar, 1 december 1982. “Vijf jaar na het zesde kindje in het gezin Leye werd ik geboren, als jongste. Ik kreeg de naam Mbaye, naar een heilige. Wat zeggen ze over de kleinste in een grote familie ? Die is chouchouté … ( lacht) Ik had alles wat ik nodig had, alles wat ik wilde. Het leven was goed in Dakar. Mijn moeder werkte bij de Centrale Bank van West-Afrika, mijn pa bij de sociale zekerheid. We hadden geen reden tot klagen, we woonden in een groot huis en hadden een auto.

“Senegal hoort in Afrika bij de rustige landen. De vrede regeert er en dat is zeldzaam in die regio. Het land heeft geen grote oorlogen gekend. Hier kunnen weinig mensen zich iets concreets voorstellen bij Dakar. Als je in Afrika geboren bent, zit je volgens velen bijna per definitie in moeilijkheden. Er zijn er inderdaad die daar in lastige omstandigheden moeten overleven, dat klopt. Maar je hebt er ook anderen, die een normaal bestaan leiden. Geloof me, er zijn veel goede zaken in Afrika. Alleen … de kloof tussen hen met wie het goed gaat en hen met wie het slecht gaat, is verschrikkelijk groot. Zelfs binnen één quartier.”

Studies vóór alles

“Ik was eigenlijk een heel braaf kind. Wel een gereserveerde jongen, een beetje verlegen, die niet gemakkelijk praatte met mensen. Ik kreeg een goede opvoeding, waarin respect en vriendelijkheid centraal stonden. Streng ? Neen, ‘strikt’ is een beter woord. Ik wist wel dat ik op het rechte pad moest blijven. Er was genoeg volk dat op de loer lag, mocht ik iets mispeuteren. Niet alleen mijn ouders, broers en zussen. In Afrika kan ook een buurman je op je nummer zetten, dat wordt daar aanvaard.

“Ik ging naar een privéschool, een van de beste van Dakar, en raakte daar vooral geboeid door geografie en geschiedenis. Doorgaans slaagde ik erin mij bij de beste vijf van de klas te scharen. Na schooltijd voetbalden we met copains op straat. We waren in de ban van voetbal, misten geen enkele match op tv.

“De beste voetballers werden van de straat geplukt door een echte club. Ik niet. Er waren wel clubs die wat in mij zagen, maar het mocht niet van mijn ouders. Zij wilden niet dat mijn voetbalhobby zou overheersen. Een diploma halen, dat stelden ze als eerste prioriteit. Mijn studies vóór alles. Tegen de houding van je ouders ging je niet in. Wat zij zeggen, is belangrijk.”

Drie man dribbelen

“Omdat een Europees diploma een veel grotere waarde heeft dan een Afrikaans, trok ik rond mijn achttiende naar Frankrijk, om er mijn studies af te maken. Een van mijn zussen woonde daar al en ik mocht bij haar intrekken. Zij is vijftien jaar ouder en kon me een beetje wegwijs maken. Ik volgde toen op het lycée een literaire richting, waarin filosofie en Franse literatuur de hoofdvakken waren. Voetballer worden was in die tijd absoluut mijn doel niet. Sportleraar, dat zat in mijn hoofd. Daarom zou ik ook nog een vijfjarige opleiding aan de universiteit volgen.

“Toen ik in Europa aankwam, vond ik voetbal de beste manier om mij te integreren. Ik kende hier niemand. Een vriend van mijn schoonbroer heeft me geïntroduceerd bij Cesson Sévigné, een ploeg in de banlieue van Rennes. Ik geloof dat die in de Franse vijfde klasse speelde. Twee keer per week was er training. Het niveau lag er heel laag, maar dat was niet erg. Ik speelde louter voor het plezier. Op het fysieke vlak haalde ik op dat moment zelf ook geen topniveau ( lacht). Het is leuk hé, als je drie man kan dribbelen en dan ook nog eens scoren. Ik speelde er verscheidene seizoenen en werd meermaals topschutter : een keer met 18 goals en een keer met 21, plus nog eentje in de beker.

“Maar belangrijker was dat ik vrienden maakte. Bij Cesson Sévigné heb ik mijn beste vriend, een jongen uit Guinee, leren kennen. Hij was later zelfs getuige op mijn huwelijk. Pas op, evident is dat niet. In het voetbal heb je veel kameraden, maar echte vrienden vinden is veel moeilijker. In de professionele wereld is dat nog meer het geval. Bij de amateurs draait het nog om plezier, het gaat er hartelijk aan toe. De jongens komen er trainen om zich te amuseren en als een amateur in december of januari het veld opstapt terwijl het bitter koud is, dan is de instelling waarmee hij dat doet heel verschillend van die bij een prof. De charme van de sport vind je vooral in de amateurmilieus terug.

Eerste profcontract

“Ik vond het zelf niet erg om op zo’n laag niveau te spelen, maar de mensen rondom mij wonden zich erover op. We gingen eens kijken naar een match van Rennes in de eerste klasse en er werd me gezegd : ‘Jij zou daar moeten staan.’ Natuurlijk ging ik me zelf niet aanbieden bij zo’n club.

“Drie jaar geleden merkte FC Lorient me op, een eersteklasser die net gedegradeerd was, en zij boden me een stagecontract aan. Een diploma van het lycée had ik al en mijn universiteitsstudies heb ik toen laten varen. Ik was er zeker van dat ik bij zo’n grote club een serieuze kans had om definitief de overstap te maken naar de profwereld. Mijn ouders spoorden me aan om tot het uiterste te gaan als ik stopte met mijn studies. Dat vond ik prima want ik ben iemand die geen half werk wil leveren eens hij een beslissing genomen heeft.

“Het eerste jaar bij Lorient spendeerde ik bij de reserves. Ik had tijd nodig om me aan te passen. Ik zweer je, van twee trainingen per week overschakelen naar een ritme van zes à zeven per week, dat voel je. Toch werd ik topschutter bij de reserves met twaalf of dertien goals achter mijn naam. Het tweede jaar mocht ik met de profs meetrainen, maar mijn matchen werkte ik nog altijd af bij de reserves. Als je een stagecontract hebt, mag je immers niet met de eerste ploeg meespelen. Na dat tweede seizoen kon ik bij Lorient mijn eerste profcontract tekenen. De voorwaarde was wel dat ze in de tweede klasse zouden blijven. Bij promotie wilden ze – zoals de grote clubs – dure spelers kopen, des stars. Aangezien ze bij de eerste drie eindigden en naar de hoogste afdeling stegen, ben ik verhuisd en bij Amiens terechtgekomen, een andere tweedeklasser. Ook daar werd me een profcontract aangeboden. Ze geloofden in mij en ik had er een goed gevoel bij.

“Bij Amiens voetbalde ik mee in de vriendschappelijke wedstrijden, en speelde ik ook het seizoensbegin. Spijtig genoeg brak ik dan mijn sleutelbeen – net in de match waarin ik de eerste keer scoorde – en kon ik twee en een halve maand niet spelen. Nadien kwam ik terug en scoorde ik weer, maar je krijgt van zo’n blessure achteraf altijd nóg een weerslag, van vermoeidheid en dergelijke. Daar kwam een extra blessure bovenop. Ik had last om me weer in de basis te knokken, zeker omdat de ploeg goed draaide. Kortom een moeilijk seizoen, niet zoals ik het wilde. Als je als aanvaller maar drie goals maakt, kan je dat niet bepaald goed noemen.”

Doel : vijftien goals

“Toen kwam het voorstel van Zulte Waregem. Nooit van die club gehoord … Ik denk ook niet dat zij mij echt kenden ( zie kader, nvdr). Maar eerste klasse in België, waarom niet ? Dat leek me niet slecht. Ik speelde een vriendschappelijke wedstrijd met de reserves en dat verliep goed, ik scoorde zelfs.

“Ik wist dat Zulte Waregem echt zin had om me te nemen en dat gaf de doorslag. Bij Amiens zou ik misschien één match op de twee op de bank moeten zitten terwijl ik speelgelegenheid wou. Die zou ik eerder krijgen bij Zulte Waregem. Bovendien had ik gezien dat zij onlangs de beker wonnen en goed presteerden in de UEFA Cup. Allemaal heel interessant. Zij hebben bovendien een trainer die bij de beste van België gerekend wordt. Hij houdt er echt van het spel te spélen. Dat merk je tijdens zijn trainingen. Voor een aanvaller is dat fijner dan een team dat constant de lange bal hanteert.

“Ik wil nu een mooi seizoen afwerken met Zulte Waregem. Zo veel mogelijk scoren, dat is wat telt voor een spits. Als we op het einde van het seizoen zesde eindigen en ik heb vijftien doelpunten gemaakt, dan ben ik tevreden.

“Waar ik op dit moment ook erg naar uitkijk, is dat mijn vrouw Sandrine eind deze maand bij mij intrekt. Ze is Franse, ik leerde haar kennen toen ik nog bij Cesson Sévigné speelde. Voorlopig is het nog wat lastig alleen, maar ik trek mijn plan.”

Veel relativeren

“Ik was pas 22 toen ik me in het professionele voetballeven stortte, maar vreemd genoeg heeft dat me geen problemen opgeleverd. Wel denk ik dat ik nu op een hoger niveau had kunnen spelen als ik al op mijn veertiende in een centre de formation was opgeleid. Spijtig voor mij, maar ik neem mijn ouders dat niet kwalijk. Mijn studies maakten mijn gewenning aan Europa eenvoudiger. Ik denk dat ik me in sociale contacten nu heel goed kan aanpassen naargelang van wie ik voor mij heb, dat ik een open geest heb en dat ik kan meegaan in de manier waarop dingen bekeken worden. Het heeft me in staat gesteld om veel te relativeren. Ik weet dat ik niet met mijn hoofd in de wolken moet lopen, dat ik me niet beter moet voelen dan iemand die bijvoorbeeld minder verdient en dat ik respect moet tonen.

“Had ik als jongen zelf mogen kiezen tussen voetbal en studies, dan had ik geen seconde getwijfeld, dan was ik met mijn ogen toe voor het eerste gegaan. Misschien was ik dan nu een betere voetballer, die veel meer verdiende, maar zonder respect voor zijn medemens. Er zijn ook hele goede spelers gepasseerd in dergelijke centres de formations, voor wie een grote toekomst voorspeld werd, maar die vandaag in heel slechte papieren zitten. Ik probeer het altijd van de goede kant te bekijken.” S

Door Kristof De Ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content