Komend weekend vindt de Brusselse derby plaats, maar veel passie wekt dat in de hoofdstad niet meer op. Een situatieschets van het Brussels voetbal.

De komst van Thomas Chatelle naar Anderlecht verdubbelt straks tijdens de Brusselse derby het aantal Brusselaars op het veld tegenover de heenwedstrijd. Toen was Alan Haydock namens FC Brussels de enige.Voor een agglomeratie met meer dan één miljoen inwoners is Brussel ondervertegenwoordigd qua aantal topspelers in eerste. In totaal voetballen twaalf Brusselaars in de hoogste klasse. Dat is weinig in vergelijking met het veel kleinere Luik (400.000 inwoners) dat achttien eersteklassespelers aflevert.

Ook qua toeschouwers is Brussel geen echte voetbalstad. Amper acht procent van de abonnees van Anderlecht komt uit het hoofdstedelijk gewest. “Er gaan meer Bruggelingen naar Club en meer Luikenaars naar Standard dan Brusselaars naar Anderlecht”, zegt Pascal Guerman die voor La Dernière Heure het Brusselse voetbal volgt. Ook FC Brussels werkt niet als een magneet, met een gemiddelde van om en bij de 4.000 kijkers, waaronder behoorlijk wat uit het Pajottenland. Dat de Brusselaar meer geïnteresseerd is in de kleinere clubs, blijkt niet uit de toeschouwersaantallen die de clubs meedelen. De gemiddelde club in derde en vierde provinciale voetbalt voor iets meer dan twintig toeschouwers. Het maakt niet uit of het een nieuwe, een etnische club of één met oude wortels betreft. Of, zoals Serge Spetchinsky van Gunners Leopold Club uit Sint-Pieters-Woluwe zegt: “Dertig betalenden noemen wij al een toprecette.” Het A- en B-team van Oudergem (die respectievelijk in tweede en vierde provinciale uitkomen) trekken samen gemiddeld 50 betalenden. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. FC Stockel voetbalt voor ruim 150 fans en FC Ganshoren heeft een trouwe aanhang van meer dan 200 supporters.

De grote massa gaat ook niet naar de drie clubs die, samen met Anderlecht en Brussels in nationale voetballen. Union, de énige echte overgebleven club met een Brussels karakter, kan rekenen op de sympathie van gans Brussel, maar in het stadion schommelt het aantal kijkers tussen 1.500 en 2.000. Daarmee is het op zijn plaats in tweede, maar meer zit er niet in. Vierdeklasser Ukkel Leopold komt amper aan 100 kijkers. Qua structuur, bereikbaarheid en mogelijkheden is White Star Woluwe een fris geluid, zegt Pascal Guerman. “Ze hebben ook een mooi stadion, met veel parkeergelegenheid, en een goede jeugdopleiding. Er is maar één nadeel: er komen hooguit een paar honderd mensen kijken. Dat was trouwens de reden waarom het vroegere Racing White na de fusie met Daring in 1973 naar Molenbeek verhuisde. Woluwe is geen voetbalgemeente. Even goed kan je zeggen dat Brussel geen echte sportstad is: ook de basketclub kon niet in eerste klasse blijven, bij gebrek aan sponsors en toeschouwers.”

Een mogelijke verklaring is de veranderde bevolkingsstructuur. De nieuwe Belgen en buitenlanders hebben geen historische binding met de clubs van de stad. Als ze al van voetbal houden, klopt hun hart voor de club waar zij of hun vader in het vroegere thuisland voor supporterden. De namen van de meest recent aangesloten clubs (Anderlecht-Milan, Trabzon Schaarbeek) zeggen genoeg.

Vijf Vlaamse clubs

In de negentien Brusselse gemeenten waren vorig jaar liefst 45 clubs aangesloten bij de KBVB. Daarvan komen er dit jaar 42 uit in competitie, de meeste met een A- en een B-elftal. Foyer Anderlechtois Betis (stamnummer 9049) geraakte niet aan genoeg spelers voor zijn eerste elftal, Olympique Molenbeek (stamnummer 9497) werd geschrapt na drie opeenvolgende forfaits, Racing White de Woluwe (stamnummer 9432), satellietclub van derdeklasser White Star Woluwe, gooide zijn kern samen met die van FC Sint-Joost-ten-Node. De enige Brusselse gemeente zonder eigen club is Koekelberg, de kleinste gemeente qua aantal inwoners. Nochtans zagen op de hoogvlakte van Koekelberg de gerenommeerde Brusselse clubs Racing en Daring (samen goed voor tien landstitels) het leven.

Van de 45 Brusselse clubs staan er slechts vijf op de Nederlandstalige rol: FC Brussels draagt het stamnummer van Strombeek dat op grondgebied Vlaanderen ligt, Black Star Neder-over-Heembeek, FC Haren, VK Sint-Agatha-Berchem en Ritterclub Jette. Zij komen in aanmerking voor de subsidies waarmee Bert Anciaux, Vlaams minister van sport, supporter van FC Brussels en inwoner van Neder-over-Heembeek, zwaait.

Onder de vijf nationaal spelende clubs (Anderlecht, Brussels, Union, White Star en Ukkel Leopold) zit een amalgaam van oude en nieuwe clubs. De nieuwe zijn dikwijls makkelijk toegankelijke opstapjes voor migranten van de eerste, tweede of derde generatie: Istanbul Evere, Trabzon Schaarbeek, FC Armenia, FC Kosova, Anderlecht-Milan, Agrupacion Oviedo-Asturiana. Slechts enkele onder hen beschikken over voldoende middelen om ook een degelijke jeugdwerking op poten te zetten. Gevolg is dat 60 procent van de 7.500 bij de bond aangesloten jeugdspelers bij slechts veertien clubs zit. Er zijn de gevestigde waarden als RSD Jette (29 jeugdteams), Rusas (27), RSC Anderlecht (21) en RC Bosvoorde (21). Daarnaast hebben slechts twee ‘nieuwe’ clubs jeugdploegen: Anderlecht-Milan heeft er zestien, FC Vorst zeventien.

Een handvol nieuwe clubs treedt alleen aan met een eerste elftal. Dat is niet altijd een bewuste keuze. Trabzon Schaarbeek bijvoorbeeld heeft dit jaar geen jeugdteams meer: “Omdat we niemand vonden die zich er mee kan bezig houden”, zegt stichter Irfan Kotaogu. Toch is zijn doel “jongeren van de straat houden of weer op het rechte pad brengen. Schaarbeek is een moeilijke gemeente. Op twee na komen de spelers van ons team uit de ‘moeilijke’ wijken van de gemeente. Regelmatig ontmoet ik ex-spelers die me bedanken omdat ze via het voetballen van de drugs of het gokken afgeraakt zijn. Maar we hebben weinig middelen om de werking uit te breiden.”

Aan de overkant van de Lambermontlaan moest Rusas Schaarbeek dan weer 250 spelertjes weigeren. Het hééft al 27 jeugdploegen, en maar één (synthetisch) terrein, waar ook de seniores voetballen en tijdelijk ook RC Schaarbeek en FC Kosova onderdak kregen zolang het oude Crossingstadion niet gerenoveerd is.

Eén club per gemeente

Het Guy Thysstadion, een synthetisch veld met een nieuwe tribune achter de rijkswachtkazerne in Etterbeek, ziet zwart van de jonge spelertjes. Dit is de thuishaven van RC Etterbeek, met stamnummer 311 na Leopold (5), Union (10), Anderlecht (35) en Elsene (42) de oudste nog bestaande Brusselse club. Op dit ene terrein trainen en spelen 32 ploegen: die van RC Etterbeek, plus die van Armenia Etterbeek, de jeugdploegen van St. Michel, het eerste van Racing Brussel 1891 en nog wat liefhebbersploegen. Straks wordt het synthetisch terrein vernieuwd, meldt Marc Lesenfants. Hij is niet alleen de sterke man van Etterbeek, maar ook voorzitter van de Brusselse Entente van 45 clubs. Zijn club staat symbool voor de koersverandering die ook de andere clubs moeten inslaan, zegt hij. Tot voor een jaar of vier speelde Etterbeek, naargelang de weersomstandigheden, in een zandbak of een modderpoel met een oude houten tribune. Het kreeg toen van de gemeente jaarlijks 500 euro subsidie.

Nu is RC Etterbeek quasi een gemeentelijke club. De gemeente vernieuwde het stadion, via de gemeente heeft de club ook sponsors. Drie jaar geleden verschoof de club het accent naar de jeugdwerking, waar nu 90 procent van alle aandacht en geld naartoe gaat. Liefst 85 procent van de aangesloten spelers komt uit de gemeente zelf.

Een goed jeugdbeleid, zegt Marc Lesenfants, hangt enkel af van de motivatie van de begeleiders. “Tot een paar jaar geleden telde hier bij Etterbeek ook alleen het eerste elftal. De jeugd, dat nam men er gewoon bij. Drie jaar geleden hebben we dat veranderd en alles op de jeugd gezet. We zitten toch maar in vierde provinciale. Onze spelers van het eerste elftal betalen we nog tien euro per punt. Wie komt hier kijken? Hooguit 25 man. In eerste provinciale komen ze niet eens aan 100 man. St. Michel betaalt zelfs geen premies meer. Hun redenering? Als je uit 600 jongeren er geen vijftien vindt voor de kern van het eerste elftal, ben je niet goed bezig. Hun budget zijn de verzamelde lidgelden: 600 keer 375 euro.”

Er is maar één mogelijkheid om de kwaliteit van het jeugdbeleid in Brussel (en bij uitbreiding daarbuiten) te verbeteren, meent Lesenfants: “Eén club per gemeente, gesteund door de gemeente zelf. Met een bediende van de gemeente die zich om de jeugdopvang bekommert. Dat gebeurt ook in Frankrijk. Op die manier zou de gemeente ook zicht hebben op de financiële toestand van de clubs.”

Zo ver is het nog niet. “Het probleem is ook dat de federatie elke nieuwe club graag inschrijft, zonder voorwaarden. Brabant is provincie nummer één binnen de KBVB, Antwerpen twee. Om Brabant op één te houden, is elke nieuwe club welkom. Wij zouden liever zien dat clubs die alleen met een eerste elftal aantreden terugkeren naar het liefhebbersverbond. Terwijl de bond zou moeten stellen dat twintig clubs in Brussel echt genoeg is.”

In afwachting moddert iedereen maar wat aan. En de Brusselse clubs betalen hun spelers goed. Té goed: “Want 42 clubs hebben véél spelers nodig. Eigenlijk is het simpel: wie zijn spelers veel betaalt, heeft financiële problemen, de anderen niet.”

De piramide van Vermeersch

Toch is er in het Brusselse nu al voldoende jeugd, bevestigt Lesenfants. Er wordt alleen onvoldoende mee gewerkt: “Van de 283 Brabantse clubs komt de helft van de ingeschreven jeugdspelers van de 42 Brusselse clubs. Dat is niet slecht. Waarom daarvan zo weinig spelers in eerste of tweede klasse belanden? Gebrek aan samenwerking, opleiding en structuur. Op een paar uitzonderingen na: Jette, Rusas, Oudergem, Bon Air, Bosvoorde.”

Biedt de piramide van Brusselse clubs waar Johan Vermeersch graag mee uitpakt dan geen oplossing? Lesenfants grinnikt: “Welke piramide? Theoretisch zou dat een mooi model zijn. Vermeersch is echter alleen geïnteresseerd in 7.500 jongeren van de Brusselse clubs om zijn imago te verkopen in ruil voor sponsoring. Zo kreeg hij in het eerste jaar sponsoring van sportmerk Baliston. Maar enkel Brussels kreeg die uitrustingen, de andere clubs moesten ze aankopen. Die voelen zich de dupe van zo’n structuur: wat hebben zij daar nu aan? Dat project is niet meer dan Vermeersch’ droom, net als zijn uitroep dat hij met elf Brusselaars in zijn ploeg wil spelen. Neem Anderlecht, Brussels, Union en White Star: je vindt met moeite vijf Brusselaars in de basisopstellingen van die vier clubs samen.”

De voorzitter van de Brusselse Entente geeft wel toe dat Vermeersch handig de subsidie van het Brussels gewest voor de topploegen in de regio losweekte. Drie jaar lang krijgen Anderlecht, Brussels, Union en Woluwe samen 2,5 miljoen euro. De andere clubs zijn aangewezen op de steun van de gemeente en het gewest, die voor respectievelijk 40 en 60 procent de aanleg van synthetische terreinen financieren. Synthetische terreinen zijn dé oplossing voor de schaarste aan sportterreinen in de hoofdstad. “Dit jaar komen er twaalf nieuwe bij, naast de 21 bestaande. Kostprijs per terrein: 500.000 euro. Misschien komt er nog meer geld via het subsidievoorstel van Bert Anciaux voor clubs die kiezen voor de Vlaamse vleugel. Maar iedereen vraagt zich af wat daar achter zit, en of het geen eenmalige toelage betreft. Waar we in elk geval tegen zijn is een opsplitsing in twee Brabantse competities, één voor Vlaamse en één voor Franstalige clubs. Communautaire problemen zijn er niet.”

Pak slaag

Op de hoek van het Anderlechtse Dapperheidsplein en de Wayezstraat waar zijn zoon zijn vroegere sportwinkel uitbaat, zit iemand die het verval van het Brusselse voetbal aan den lijve ondervond. Georges Heylens werd geboren in Etterbeek, supporterde als kind voor Racing Brussel, voetbalde zijn hele carrière voor Anderlecht, liet zich later overhalen om aan de slag te gaan als trainer van het naar derde klasse teruggezakte Union en was de afgelopen jaren nog actief als trainer van het heropgestarte RWDM en adviseur bij Ukkel Leopold.

Als jonge Ket ging Heylens na de oorlog net als veel andere inwoners van Etterbeek, Elsene en Ukkel naar Racing Club Brussel kijken. Toen speelden er nog vijf Brusselse clubs in de hoogste afdeling. Naast Racing waren dat Anderlecht, Union, White Star en Vorst, later Ukkel Sport. Racing zakte definitief in 1955 voor het opging in de grote fusiebeweging. Toen Heylens in het voorjaar van 1973 zijn laatste interland speelde, zaten er voor het laatst vier Brusselse clubs in de hoogste afdeling. Twee maanden later verdwenen Crossing Schaarbeek en Union definitief uit eerste.

Dat alleen Anderlecht aan de top overleefde, komt omdat het als enige Brusselse club professioneel durfde denken én handelen, zegt Heylens: “Anderlecht is snel een bedrijf geworden. Toen ik er in het begin voetbalde, was dat nog niet zo. Anderlecht had toen meer dan een miljoen euro schulden, voorzitter Albert Roossens zag het niet meer zitten. Zo is Constant Vanden Stock gekomen. Die vroeg een lening aan de bank. Al na drie jaar was die helemaal afbetaald. Toen Ghislain Bayet me in 1973 vroeg om trainer te worden van Union, had hij ook grootse plannen. Hij wilde terug naar eerste, maar hij heeft het geld er niet voor gevonden. Na de titel moest hij bij gebrek aan geld de helft van het team verkopen.”

Nieuw stadion

Na de oorlog domineerde Anderlecht met 29 landstitels niet alleen het Brusselse, maar het hele Belgische voetbal. Eén keer stak RWDM, een amalgaam van Racing Brussel uit Bosvoorde, White Star uit Woluwe en Daring Brussel uit Molenbeek, de kop op, toen het in 1975 kampioen werd.

De sportieve successen van Anderlecht betekenen niet dat het goed gaat met het Brussels voetbal, zegt Heylens: “Naar Anderlecht ga je voor het spektakel. De meeste toeschouwers komen van buiten Brussel. Brusselaars kunnen zich niet meer identificeren met de Brusselse ploegen.” Hij wijst op een foto met het fameuze team van Union van ’76 en telt amper drie Brusselaars: “Toen al, in derde klasse. De Brusselse identiteit is weg. Het is met het Brusselse voetbal zoals met de Wayezstraat hier even verderop. Vroeger was dat een van de chique winkelstraten, nu is het verval ingetreden. De mensen gaan naar grote winkelcentra buiten de stad. Het voetbal gaat dezelfde weg op.”

Heylens heeft bewondering voor wat Johan Vermeersch probeert bij Brussels, maar stelt vraagtekens bij diens aanpak. “Hij kan het niet alleen. Hij moet andere mensen rond zich dulden. Dat ligt moeilijk. Bovendien moet je eerst spektakel tonen eer je volk lokt. De mensen kunnen zich niet meer identificeren met hun team, de spelers zijn onbekende buitenlanders die komen en gaan.”

Nostalgie volstaat niet als potgrond voor een succesvolle club, leerde Heylens toen hij trainer werd van RWDM. Misnoegde supporters van de failliete eersteklasser uit Molenbeek richtten de club in 2003 op. Ze ging in vierde provinciale van start. “We promoveerden snel naar derde provinciale maar werden tegengewerkt door Vermeersch. Ondanks een akkoord met de gemeente mochten we niet op het B-plein van het Edmond Machtensstadion spelen. Ik maakte mee hoe de ingang afgesloten werd, hoe Vermeersch de kantine vol jeugdspelers opsloot opdat onze match niet zou kunnen doorgaan. Op Black Star mochten we het veld gebruiken, maar niet de tribune of de kantine. Op de Sippelberg kwamen twintig betalenden. Ik stelde voor om langzaam omhoog te gaan, maar de beheerders wilden maar één ding: FC Brussels beconcurreren en zo snel mogelijk omhoog. Dus betaalden ze uit eigen zak 25.000 euro voor de licentie van een eersteprovincialer die wilde stoppen. Gevolg? Geen geld meer om de spelers te betalen. Nu bengelen ze onderaan in tweede provinciale.”

Zo lang Vermeersch er niet in slaagt anderen warm te maken voor zijn project en zijn club geen aantrekkelijk voetbal brengt, rust alle Brusselse hoop op Anderlecht. Alleen mag paars-wit niet denken dat het met de bouw van een nieuw stadion met 50.000 plaatsen op een andere locatie plots heel Brussel achter zich gaat krijgen, waarschuwt Heylens: “De limiet van Anderlecht is 30.000 tot 35.000 man. Alleen voor toppers zullen ze af en toe 50.000 plaatsen kunnen vullen. Moet je voor die vier of vijf wedstrijden per jaar een nieuw stadion bouwen? Nee toch. Mensen vergeten dat wij vroeger voor onze Europese topwedstrijden uitweken naar de Heizel en daar voor 65.000 toeschouwers speelden.” Zijn boodschap naar de kersverse 100-jarige is simpel: “In de gemeente blijven, een ring op het huidige stadion zetten zodat je 40.000 kijkers kan ontvangen, daarnaast een grote ondergrondse parking bouwen en voor de topmatchen uitwijken naar het nieuwe, nationale stadion.” S

door geert foutré en matthias stockmans – beelden: michel gouverneur

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content