IN DEZE RUBRIEK DIEPT JACQUES SYS ANEKDOTES OP UIT DE KELDER VAN ZIJN GEHEUGEN. VANDAAG: DE EERSTE INTERVIEWS MET MARC DEGRYSE.

Het was in de herfst van 1983, straks dertig jaar geleden, dat we Marc Degryse voor het eerst interviewden. Hij had een paar weken daarvoor in de eerste ploeg van Club Brugge gedebuteerd, vooraan aan de zijde van Willy Wellens, hij droeg het nummer vijf en speelde met de kousen naar beneden, beenbeschermers waren toen nog niet verplicht. Voor een fotosessie trokken we naar het begijnhof van Brugge, een plaats van sacrale stilte, van bezinning en mijmering, en Degryse lachte schuchter toen hij door supporters werd herkend. Hij wist zich geen houding te geven en had even voordien met een haast blinde adoratie gepraat over de vedetten die toen Club Brugge stuurden. En hij had verteld over de dag dat hij samen met zijn ouders het kraaknette kantoor van de toenmalige trainer George Kessler betrad. Die stak, zich volop voedend aan de rijkdom van de taal, zo’n overdonderde speech af dat niemand hem durfde tegen te spreken. In een redevoering van ruim een uur vertelde hij waarom Marc, die al een paar staaltjes van zijn klasse had laten zien, absoluut profvoetballer moest worden en het risico mocht lopen om na zijn humaniora met zijn studies te stoppen. Vervolgens tekende Marc Degryse een contact als stagiair.

En nu speelde hij dus in de hoofdmacht van Club Brugge, aan de zijde van Jan Ceulemans,die hij een jaar voordien in opdracht van zijn school nog was gaan interviewen. Marc Degryse beleefde een echt sprookje en had zich voorgenomen, opgegroeid in de landelijke anonimiteit van Ardooie, de voeten stevig op de grond te houden. Hij woog 59 kilo op het moment van zijn debuut, één jaar later was daar tien kilo bijgekomen. Dat was puur door de trainingen, door de explosieve inspanningen die hij vaak moest doen: ’s morgens om zeven uur tien keer 700 meter lopen bijvoorbeeld, George Kessler hield van het pittige werk. Op een gegeven moment zat hij met een hartslag van boven de 200, terwijl de andere spelers rond de 170 zaten. Maar Marc Degryse, die nu zo helder praat over voetbal en soms scherp analyseert, durfde het niet te zeggen. Tot Gille Van Binst, toen hulptrainer van Kessler, dat in de gaten kreeg en hij al eens een oefening mocht overslaan.

Een jaar na dat eerste interview volgde een tweede reportage, thuis bij zijn ouders. De telefoon rinkelde onophoudelijk, op tafel lagen een hoop telegrammen. Felicitaties voor zijn negentiende verjaardag, maar ook voor zijn debuut als international tegen Argentinië, één jaar na zijn intrede in de eerste ploeg van Club Brugge. Zijn moeder vertelde hoe Marc als kleine jongen opkeek naar Wilfried Van Moer en Standard, hoe hij iedere vrije minuut gebruikte om in de tuin de bal eindeloos tegen de muur te stampen, hoe hij als UEFA-junior van Club Brugge iedere zaterdagavond ten laatste om halftien in bed lag. En Marc zelf schoof mee aan voor het interview en vertelde nog maar eens dat hij probeerde heel nuchter te blijven, dat er in de loop van het seizoen een periode zou komen dat het minder zou gaan en dat hij dan wellicht op de bank zou belanden. Hij zou zich dan, zo vertelde hij, niet zenuwachtig maken. Want dat, benadrukte hij, was zijn sterkste punt: dat hij nooit nerveus werd.

Hij dacht terug aan de tijd bij de UEFA’s, waarin hij vooraan stond met Pascal De Wilde – uit diens voorzetten scoorde hij een hoop doelpunten. Hij trok ook vaak op met De Wilde, die de mentale ingesteldheid miste om er te komen, waardoor ook Marc op een gegeven moment wat te speels werd en een enkele keer van de training werd weggestuurd omdat hij er met zijn gedachten niet bij was. Toen stelde de toenmalige trainer van de UEFA’s, Rudy Lippens, hem voor de keuze: of je wordt voetballer, of je gaat iets anders doen.

Goeie begeleiders, zo weet Marc Degryse, zijn essentieel in de carrière van een jonge voetballer. Ze moeten op het juiste moment je pad kruisen. Er was Rudy Lippens en later dus George Kessler, die Marc zei dat hij op intuïtie moest handelen, dat hij diende te voetballen zoals hij dacht dat het hoorde. En er was Jan Ceulemans, die zich over hem ontfermde en in wiens schaduw hij zich kon opwerken. Dat de absolute vedette zich niet te groot voelde om een jonge voetballer bij de hand te nemen, typeerde Club Brugge. Het Club Brugge van toen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content