Peter t'Kint
Peter t'Kint Redacteur bij Sport/Voetbalmagazine

Zondag om zes uur staan in Molenbeek Brussels en Anderlecht tegenover mekaar. Johan Boskamp en Morten Olsen, ooit ploegmaats en later tegenstanders, halen herinneringen aan die periode boven.

Op de begrafenis van Jeanke Photohadden ze elkaar nog kort gezien. Te kort vond Johan Boskamp, altijd bereid om over voetbal te praten. Dat vond ook Morten Olsen, iets discreter in doen en laten maar daarom niet minder gepassioneerd door het spelletje. Geen vijf minuten zitten ze samen, of het gaat al over het voetbal. Prime, Talpa, Deense competitie, de Duitse, de Hollandse, het Zuid-Amerikaans voetbal, alles gaat over de tong, namen, clubs… Geen satelliet of schotel die een wedstrijd op de buis kan brengen, of ze hebben er een abonnement op.

Aanleiding tot het gesprek is de Brusselse derby van komend weekend. Halverwege de jaren zeventig waren Olsen en Boskamp vier jaar ploegmaats bij RWDM, toen een grootmacht in de hoofdstad. Boskamp kwam in 1974 naar Brussel, Olsen twee seizoenen later.

Johan Boskamp : “Ik denk dat ik de familie L’Ecluse heel dankbaar moet zijn. Zij hebben me naar hier gehaald en we hebben zes fantastische jaren gehad. Onze groep bepaalde in het Belgische voetbal heel veel, zowel nationaal als Europees. Onze kracht was onze mentaliteit, we naaiden mekaar op. Er zat heel veel voetballend vermogen in, snelheid, balvaste mensen, jongens die een actie konden doen en een goal maken. Je had in die tijd Anderlecht en Brugge maar ook RWDM. Voor een stuk rancune ook, jongens die uit waren op revanche. Ik ben nijdig vertrokken bij Feyenoord, JacquesTeugels, MauriceMartens en GerardDesanghere kwamen van Anderlecht, LonPolleunis van Sint-Truiden…”

Wat lokte jou naar RWDM ?

Morten Olsen : “Ik wilde weg bij Cercle Brugge en had twee mogelijkheden : naar Club Brugge of naar RWDM dat in ’75 kam- pioen werd. Cercle kon me onder geen beding naar Club laten gaan, dus werd het Brussel. Het was een voetballende ploeg, ik was daar best tevreden mee.”

Hoe was Jan als ploegmaat ?

Olsen : “De sturende speler die een winnaarsmentaliteit in de ploeg bracht. De feitelijke kapitein, al was Maurice (Martens, nvdr) de man die de band droeg.”

Boskamp : “De eerste paar jaar bepaalden we als speler veel zelf, later is Piet de Visser gekomen. Over de titel zeg ik vaak lachend dat we die aan dokter Martens te danken hadden. Die stoomde ons elke week klaar, wat nodig was, want de groep was toen heel klein, twaalf, maximaal veertien man. Later, toen Morten kwam, zijn we veel beter gaan voetballen, al schoten we er in ons kampioenenjaar ook 92 in.”

Olsen : “Toen speelden we ook meer wedstrijden, telde de eerste klasse geen twintig ploegen ?”

Boskamp : “Dat klopt ja. We verloren in ons kampioenenjaar maar twee keer.”

Olsen(grijnst) : “Bij Cercle !”

Boskamp : ” KrestenBjerre wou absoluut zijn record aantal wedstrijden breken, maar was geblesseerd. Daarom verloren we ! Later in Diest nog een keer.”

Olsen : “We hadden toen heel veel liefhebbers in de ploeg. Wij trainden graag.”

Boskamp : “Alleen maar liefhebbers ! Na de ochtendtraining namen we allemaal een ploegie uit de jeugd en die trainden wij. Speelden we een competitietje, waarin onderling weer die liefde én rivaliteit speelde.”

Handen op elkaar

Hoe was Morten als ploegmaat ?

Olsen(snel) : “Ik was een dienende speler toen ik naar Brussel verhuisde en werd daar geleidelijk een van de leiders.”

Boskamp : “Op zijn manier trok hij wel iedereen mee hoor. Hij was geen dienende speler, eerder een leider.”

Olsen : “Toen ik 27 was, vroeg de trainer me om libero te gaan spelen. Dat wilde ik eerst niet, waarna men op mij ging inpraten en ik het toch deed. Een half jaar zonder veel spelvreugde. Ik kon me gewoon niet uitleven op die plaats, ik wilde vooruit. Op dat moment word je wel leider, maar ergens wringt er wat.”

Boskamp : “Op een bepaald moment werd je als libero constant de vrije man op het middenveld. Dat kwam niet door de trainer, maar door ons. Toen vond je het plots wél leuk, dat instappen, meespelen in balbezit… (lacht) Later, rond zijn 45ste, werd hij zo slim dat hij drie keer per wedstrijd op dat middenveld verscheen, op de goeie momenten. Dat had iedereen gezien. Handen op elkaar, applaus. Smeerlap.”

Olsen : “Niet overdrijven, Jan, ik heb maar tot mijn veertigste gevoetbald. Veel geluk gehad daarbij, een stevig lichaam.”

Boskamp : “Ik heb destijds voor jou de meters gelopen.”

Hadden jullie in die periode het gevoel dat RWDM Anderlecht naar de kroon kon steken ?

Boskamp : “Laat het ons zo zeggen : drie, vier jaar konden we makkelijk mee.”

Olsen : “Toen ik van kamp veranderde, van RWDM naar Anderlecht, waren wij derde en Anderlecht maar vijfde en nipt Europees. Op de laatste speeldag, geloof ik.”

Boskamp : “Toen zijn ze overal de besten gaan weghalen, en het jaar erop werden ze met elf punten voorsprong kampioen. Zo is Anderlecht. Toen ging het bij ons al minder met de familie en dus ook met de centen.”

Opvallend : de rivaliteit op het veld was er, maar er werd wel geregeld heen en weer geschoven met spelers. Jullie wisselden ooit gewoon van doelman – Ruiter-De Bree – en zelfs een monument als Paul Van Himst ging plots voor RWDM voetballen.

Boskamp : “Heel even was dat, daarna is hij naar Aalst gegaan. Van Paul hadden ze genoeg op Anderlecht en al is het een wereldgast, niet iedereen bij ons stond te springen toen hij kwam. Dat veroorzaakte wel wat problemen hoor, Paul had nog vier, vijf spelers van ons gekend bij Ander-lecht en hij was voor hen de patron. Paul is toen geblesseerd geraakt, eigenlijk heeft hij niet veel gespeeld. Erger vond ik dat Morten vertrok. Bij RWDM vonden ze dat niet erg, die speelt nog een of twee jaar en stopt ermee, zegden ze me. Ik kende Morten een beetje en geloofde daar niks van. Ik kreeg gelijk, want ik geloof dat hij nog negen jaar voetbalde. Eerst zes jaar bij Anderlecht en nadien nog in Keulen.”

Ging je naar de ‘vijand’, Morten ?

Olsen : “Ik heb gehoord dat naar aanleiding van mijn transfer Constant Vanden Stock en Jean-Baptist L’Ecluse voor de eerste keer ooit bij mekaar in één bureau kwamen. Dat was wel wat, die overgang. Maar de vijand …”

Boskamp : ” Michel Verschueren wilde één iemand meenemen naar de andere kant en dat moest Morten worden. Ik vond dat erg. Iedereen ging daar naartoe, en ik zag dat mijn ploegie steeds zwakker werd en die andere alleen maar sterker …”

Olsen : “Jij was ook graag vertrokken, maar jij kon niet weg hé. Jij was Mister Molenbeek.”

Boskamp : “Ik heb alles wat ik in Brussel heb bereikt – mijn huisjes, mijn appartementjes, in principe aan die familie te danken. Maar op een bepaald moment ben ik toch weggegaan, ondanks een contract van twee jaar, omdat ze het geld niet meer hadden. Niet naar twee kilometer verder, neen, ik liep toen al te puffen op mijn laatste beentjes. Ik was ook al 33, geloof ik. Voordien had het wel gekund, ik kon in principe ook naar Anderlecht toen ik bij Feyenoord wegging, maar JanosBekeffy, de manager, vroeg me om eerst een wedstrijd met Anderlecht te spelen in Polen. Ik wilde niet en omdat ik zonder spelen wél voor Molenbeek kon tekenen, ben ik naar RWDM gegaan.”

Kinderschoenen

Hoe waren de derby’s in die tijd ?

Olsen : “Mooie momenten.”

Boskamp : “Wij hadden de laatste echte derby’s. Ik schopte Morten onderuit toen hij verhuisde. En eerder Nico ( De Bree). Nu zijn ze supporter van elkaar, de spelers. Maar niet iedereen was zoals ik hoor, zeker later niet meer. Sommige jongens trokken helemaal wit weg als het tegen Anderlecht ging. Werden ze plots heel stil in die kleedkamer.”

Olsen : “Dat moet ontzettend frustrerend voor jou geweest zijn. Vroeger dan wij voor Anderlecht kunnen voetballen, dat niet doen, en dan zoiets constateren. Maar je hebt er geen spijt van, denk ik.”

Boskamp : “Nee hoor. Op dat moment wel, dan denk je : verdorie, nu lopen er ginder jongens met wie ik twee jaar eerder zelf nog speelde, maar later vergeet je dat. Het probleem was dat de club niet kon omschakelen. Je was er, speelde de top, maar dan, die extra stap, die kwam er niet. Anderlecht deed dat wel, die wisten, naar Belgische normen, precies waar ze naartoe wilden. Wij konden niet volgen op de transfermarkt, maar konden evenmin omschakelen naar wat anders, de jeugd. Die stond nog letterlijk in zijn kinderschoenen. Later zijn daar nog internationals uit voortgekomen, Alain Denil, Paul De Mesmaeker, Geert Emmerechts. Geen vaste jongens, maar ze speelden toch voor de A-ploeg. Wij waren ook wel niet de enigen die Anderlecht moesten laten gaan. Ook Standard kon niet meer volgen. Alleen Brugge een beetje.”

Olsen : “Weet jij nog voor hoeveel mensen wij toen speelden ?”

Boskamp : “Vijftien- à zestienduizend.”

Waarom was België in die tijd financieel zo aantrekkelijk voor jullie, buitenlanders ? Vanwege veel zwart geld ?

Boskamp : ” Zwart…. Ik weet niet eens of dat zwart was, je kreeg gewoon een sjekkie… Er kwam wel eens wat zo, onder tafel, maar meestal stond alles gewoon op papier.”

Olsen : “In veel landen hadden ze toen beperkingen voor buitenlanders, hier niet. Eens je vijf jaar in België was, kreeg je het Belgisch statuut.”

Boskamp : “Op een bepaald moment liepen we in Molenbeek ook met zeven buitenlanders. Maar het verschil is : die zeven konden wel ballen. Iedereen lachte ermee, maar al die jongens, ook een Portugees als CarlosAlinho, konden goed voetballen. Die jongens waar ze nu mee komen aanzetten, maken ons voetbal niet beter. Wij betalen ze grofweg 70.000 euro per jaar, all in. In Nederland is dat ruim 200.000, daar pakken ze 95 procent van wat hier in België aan de slag mag gaan, niet. Als je dat minimumloon zou optrekken, ben je wel verplicht om met Belgen aan de slag te gaan.”

Oorlogen

In die periode liep de halve Deense nationale ploeg hier rond, en goeie Polen én Nederlandse internationals…

Olsen (knikt) : “Nu heb je één Deen. BrianPriske. Ik weet het.”

Boskamp : “Dan speel je Europese finales, dat besef ik. Dat mannetje (doelt op onderzoeksrechter GuyBellemans die begin jaren tachtig het zwart-geldcircuit ontrafelde) heeft België meegesleurd in een val die nog niet is gestopt.”

Speelden jullie goed voetbal ?

Olsen : “Ik vind van wel. Technisch, tactisch heel goed. Aanvallend !”

Boskamp : “Toen ik naar België kwam, voetbalden jullie allemaal met drie spitsen. Bij Brugge : RaoulLambert, RogerVan Gool en UlrichLe Fèvre.

Olsen (knikt) : “Jacques Teugels, EddyKoens en WillyWellensbij ons.”

Boskamp : “Lokeren : GregorLato, PrebenLarsen, WlodekLubanski… Anderlecht ook. Alles ging vooruit. Nu gaat het breed, of achteruit…”

Olsen : “Wij waren voetballers die vooruit verdedigden, met pressie op de bal.”

Boskamp : “Alleen Raymond Goethals deed het anders met zijn nationale ploeg, zonder druk naar voor. Anderlecht won er, op die ene keer in Parijs na, zijn Europese bekers mee en zo gleed dat in ons voetbal.”

Resultaat twintig jaar later : een pak goeie verdedigers, maar amper aanvallend ingestelde voetballers.

Boskamp : “Terwijl wij, ik blijf het herhalen, heel goeie voetballers hebben.”

Olsen : “Het is de visie van de coaches die bepalend is, niet alleen bij de jeugd, ook in de top.”

Wat doet iemand in zijn nadagen nog in Duitsland ?

Olsen : “Duitsland was toen vooral fysiek, tactisch en technisch was het niet zo goed. Ik koos wel bewust voor een hele goeie ploeg, met ThomasHässler, KlausAllofs, PierreLittbarski, TonyWoodcock.. Wij eindigden twee keer tweede… In feite ben ik gekocht door George Kessler na het WK in Mexico, maar na een paar maanden was die weg. Toen kwam ChristophDaum, een heel jonge trainer, vijf of zes jaar jonger dan ik. Hij wilde spelen met pressie, dat was helemaal nieuw in Duitsland. Op dat moment is de trainer in mij geboren. Als ik als late dertiger op het middenveld had moeten spelen in een ploeg waar niemand technisch bekwaam was, had ik het nooit gered, zeker niet in Duitsland. Maar omdat iedereen balvast was, werd het heel leuk.”

Was het niet vreemd om als Mister Molenbeek trainer van Anderlecht te worden, Jan ?

Boskamp : “De eerste drie weken liep ik echt te zweten. Ik zag voortdurend spandoeken hangen. Boskamp, rot op.”

Olsen : “Waar zat Molenbeek toen ?”

Boskamp : ” FrankVercauteren liep daar nog wel, maar dat was toen ver einde verhaal. Mijn eerste wedstrijd met Anderlecht was uitgerekend tegen RWDM. Anderlecht had vier of vijf punten voorsprong en ik was nog een Brussels-boy. De supporters waren tegen, maar ik hield me heel rustig en slikte alles. Pas toen we kampioen werden, hebben ze me geaccepteerd. Ik moest ook nog het vertrouwen van Jean ( Dockx) zien te winnen, want die mocht me helemaal niet. Destijds op het veld ook nog oorlogen mee uitgevochten. Ander-lecht had Jean weggehaald bij Racing White in ruil voor al die anderen, Martens, Teugels, Desanghere, en toen ik hem een keer een doodschop verkocht, heeft hij me nog voor rotte Hollander en ander fraais uitgemaakt. Maar later werden we vrienden.”

Timing

Waarom ben je nooit hoofdcoach van RWDM of Brussels geworden ?

Boskamp : “Nooit gevraagd. (lacht) In de periode van voorzitter Prins en met Herman Van Holsbeeck heb ik nog gesproken, maar toen was ik helemaal niet met voetballen bezig. Hoorde ik net het nieuws van de ziekte van Jenny en kon het voetballen me… Pas de laatste twee jaar kan ik het allemaal weer aan. Nu daar coach worden … Ik weet hoe ik in mekaar zit en hoe Johan ( Vermeersch) in mekaar zit … Ik heb het bij Standard meegemaakt, ik ga heus niet weer hetzelfde doen. In Brussel mag ik alles doen behalve de eerste ploeg. Dan weet je het wel. Maar dat ergert me niet. Ik erger me alleen als ik mensen hoor zeggen dat we geen talent hebben. Daar erger ik me kapot aan. We hebben het wél, maar wat doen we ermee, vraag ik me af ? Als PSV zestig jeugdspelertjes uit België komt weghalen, wat doen wij dan fout ?”

Olsen : “Wat in België uniek is, iets wat ik totaal niet snap, is dat spelers in provinciale betaald worden om te voetballen. Schaf dat toch af en gebruik dat geld om jongens op te leiden. En de rest hangt af van de visie, van de trainers. De verdedigende taken organiseren en tonen, dat is eenvoudig. Leg die man die daar buiten op straat passeert en wat van voetbal kent, bepaalde dingen uit en hij kan dat ook. Maar tonen hoe het aanvallend moet, collectief én individueel, dat is veel moeilijker. Daar zijn wij in Denemarken nu mee bezig, oefeningen verspreiden op dvd, dat soort dingen.”

Boskamp : “Hier zeggen ze : aanvallen, daar kan je niet op trainen. Ik wil wel een dvd’tje van je hé.”

Wat deed je fout bij Standard ?

Boskamp : “Ik wilde kampioen worden, maar na vier weken wist ik : dat lukt hier nooit. Je moest weer bouwen, kijken, miste Sergio ( Conceiçao), Igor ( De Camargo), voetballend was het… Michel Preud’homme had in Brussel geen werk meer…”

En dus moest hij in Luik maar zijn salaris verdienen…

Boskamp : “Zo is dat. Iedereen had me gewaarschuwd, ik heb de fout gemaakt door daar mijn joep aan te kussen en toch te gaan. Binnen mijn visie wilde ik de ploeg versterken, maar daar is dat onmogelijk. Onmogelijk ! Maar ik had het toch niet willen missen hoor.”

Olsen : “Juist daarom zijn we trainer hé, om onze visie. Niet om ons brood te verdienen.”

Waarom werd jij nooit trainer van Anderlecht, Morten ?

Olsen : “Omdat ik op de momenten waarop zij met me praatten, nog onder contract lag. Of ik het ooit nog doe, zullen we zien. Daar spelen altijd diverse factoren… Heeft de club een trainer nodig op het moment dat je vrij bent ? Timing, toeval.”

Boskamp : “Vind je het leuk, bondscoach zijn ?”

Olsen : “Als we bezig zijn wel. Het frustrerende is eens de wedstrijd voorbij. Als je wint, is er weinig aan de hand, maar als je verliest, glippen de spelers zo ver weg. We hebben nu in november tegen Tsjechië gespeeld, pas in februari zie ik ze allemaal terug. In die tijd hebben sommige jongens misschien al vijftien matchen gespeeld en dan moet ik terugkomen op iets van twee maanden geleden… Daarom is mijn visie : thuis of verplaatsing, het maakt niet uit, ik kies altijd voor hetzelfde concept.”

Boskamp : “Dat is de cultuur van jullie voetbal hé, Denemarken speelt altijd leuk voetbal.”

Olsen : “Okee, maar we gaan toch veel omgooien hoor. 4-3-3, opkomende mensen, vooruit voetballen. Dat is visie. Het beste is natuurlijk als de A-ploeg resultaten haalt, dan gaat de rest volgen. In het andere geval lachen ze met u. Maar zo doe ik het als we samen komen met de nationale ploeg. Ik heb maar tien wedstrijden per jaar, als ik begin te schipperen… Daarom zeg ik elke keer tegen de jongens : dit is onze manier van spelen, hier, hou vast. En zo bouwen we elke match een beetje verder aan automatismen.”

Boskamp : “Ik kan me nog een periode herinneren dat de Belgische nationale ploeg niet won. In die jaren zeventig, ja. Maar plots stond er wel een goeie lichting. Die staat er nu ook aan te komen. JanVertonghen bij Ajax gezien tegen Español ?”

Ja. Maar : alweer een verdediger. Die kunnen we inmiddels stapelen..

Olsen : “Je hebt toch die jonge gast van AZ ? MoussaDembele ?”

Boskamp : “Hele goeie.”

Olsen : “Wij hebben ook niet zoveel offensief talent, daarom hebben nu een jongen van achttien in het water gegooid. Diepe spits. Misschien kwalificeert België zich voor het EK niet, maar dan bouw je gewoon verder. Een jeugdspeler opleiden kost iets van 10.000 euro. Dat geduld moet je kunnen opbrengen. Geduld binnen een visie die je vasthoudt. Ik ken de man zelf niet, maar las dingen van die HenkMariman van Beerschot. Die man heeft een visie. Ook moet je werken aan infrastructuur. Ik weet niet hoe de toestand nu op dat vlak is, maar vergeleken bij Nederland en Denemarken zijn de velden slecht.”

Boskamp : “Die minister van sport geeft liever 50.000 euro voor een jurk op het songfestival … Die mevrouw mag dat krijgen van mij, maar ik heb liever dat het naar de jeugd gaat. Ik zeg : als je het EK nog kan meepakken, is dat schitterend, maar je moet werken naar het WK van 2010, en daar gaan ze volgens mij zeker zitten. Op een bepaald moment moet je gewoon een stapje achteruit. Dat is bij elk klein land zo. Maar je mag nooit of nooit opgeven. Nooit.”

PETER T’KINT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content