Zowel bij Club Brugge als bij Anderlecht werd Co Adriaanse met de functie van trainer in verband gebracht. Maar waarvoor staat hij ? Een portret met kleuren uit zijn uitsprakenkabinet. ‘Misschien kan ik beter eens mijn mond houden.’

Er is erger denkbaar dan door de knipselmap van Co Adriaanse grasduinen. Niet alleen steken ’s mans opvattingen af door hun originaliteit, ook zijn manieren om die te verwoorden blijven onovertroffen. Ondiplomatisch vaak ook, zo bleek onder andere toen hij Marco van Bastens voornemen om trainer te worden beeldrijk pareerde met “een goed paard is nog geen goede ruiter.” Of toen hij tijdens het voorbije EK verklaarde : “Met Dick Advocaat kan dit Nederlands elftal nooit Europees kampioen worden.” Adriaanse ziet altijd wel een scheen die een schop gebruiken kan.

“Misschien kan ik beter eens mijn mond houden”, mijmerde hij daarover ooit in Voetbal International. “Dat geeft een trainer wat mystieks, maar zo’n type ben ik niet. (…) Ik denk het altijd beter te weten en beargumenteer dat. Schijnbaar houden journalisten daar niet van. Verder ben ik temperamentvol. Als iets me niet zint, dan knal ik erbovenop. Meteen in de aanval. Dat is een naar karaktertrekje. Als ik er niet uit kan krijgen wat ik wil, dan word ik heel vervelend. Ik eis dan te veel van mensen. Dat is dan ook mijn zwakte, daardoor heb ik niet de loopbaan gehad die ik wilde. Ik kan dat dan niet relativeren. Anderzijds is het ook mijn kracht dat ik de lat zo hoog leg.”

Want, zo voegde hij daar vorig jaar aan toe : “Ik ben alleen maar gewend iets te winnen. Je hebt natuurlijk vakmanschap en je imago. ‘Die Adriaanse is een goede trainer, maar niet makkelijk.’ Ik ben vaak verkeerd neergezet, daar kom ik niet vanaf. (…) Maar ik ben helemaal niet dominant. Of laat ik zeggen dat ik me er lang niet van bewust ben geweest. Zelfs bij mijn enige sollicitatiegesprek ooit, in 1983 bij AZ, stelde men maar één eis : ik moest niet te dominant worden. Schijnbaar had ik die naam toen al, zelfs voordat ik nog maar één minuut in het betaalde voetbal had gewerkt. Ik begreep daar niets van. Later ben ik wel gaan zien dat ik blijkbaar heel erg aanwezig ben. Ik zie zelf niet hoe ik binnenkom en hoe ik dan kijk. Ik hoor nu heel vaak als ik binnenkom, dat de zaak al geïntimideerd is.”

In de paastijd van 2003 was het dat AZ tegen Zwolle verloor en zo het doel van 56 punten miste. Dus stond de straftraining op paaszondag volledig in het teken van het getal 56 : 56 minuten duurde de training en paaseieren zoeken moest in 56 seconden.

Ook in België bekend is inmiddels de straf die hij zijn spelers na een 6-1-nederlaag in een oefenwedstrijd tegen AA Gent oplegde : vonden zijn spelers het blijkbaar nodig er de partij in wandeltempo uit te spelen, dan moesten ze het loopwerk achteraf maar ondergaan. Dertig kilometer liet Adriaanse zijn selectie lopen.

Zoiets kan, oordeelt hij, de groepsgeest alleen maar aanhalen. Daarom ook is het spelers geraden zich extrasportief niet van de rest te willen onderscheiden. Geen gekke blauwe, rode of witte, maar alleen zwarte schoenen zijn het die de trainer zien wil, geen oorringen ook, geen shirtjes uit de broek, noch raar juichen na een doelpunt en allemaal rijden in hetzelfde type auto. Ook mag de kantinejuffrouw na een verloren wedstrijd geen kroketten serveren omdat er immers geen reden is tot verwennerij.

Richtlijnen zijn het waardoor Adriaanse wel eens het cliché van eeuwige schoolmeester krijgt opgespeld, maar spelers dragen nochtans zelf ook verantwoordelijkheid onder hem, lezen we ten tijde van zijn trainersschap bij Willem II : “Spelers houden hun eetpatroon bij en slechte voeding wordt van de lijst geschrapt. Als een speler graag nasi met een vette satésaus eet en zijn vetpercentage ligt te hoog, dan moet hij de kosten van de diëtiste zelf betalen. Ik vind namelijk dat topsporters verantwoordelijk zijn voor hun eigen fitheid.”

Wie het niet is, zal het onder hem worden. “Voetballers moeten lijden”, licht hij in december 2004 in Johan toe. “Afzien, dat kunnen de meeste mensen niet. Een sporter moet dat kunnen. Ik heb er geen moeite mee een voetballer te zien lijden. Ze gaan er toch beter door spelen ? Ze verdienen er toch meer door ?”

Daarom geen lummelmomenten op zijn trainingen. “Ik denk vanuit het team. Ik wil elke minuut van een training optimaal benutten, van elk balcontact leer je. Vanaf de eerste minuut moeten mijn spelers daarom oefeningen en vaardigheden vanuit hun positie doen. In mijn Ajax-tijd heeft wetenschappelijk onderzoek uitgewezen dat stretchen geen enkel nut heeft. Dat is vooral uitgevonden voor luie voetballers. Rekken is kwekken aan de hekken.”

Scherpte is zeker in het voetbal dat Adriaanse voor ogen heeft een cruciaal element. “In een wedstrijd moeten volgens mij elf ‘s’-en voorkomen.” Hij somt ze in de Voetbaltrainer op : “Snelheid, spanning, sensatie, solo, sliding, slimheid, strategie, samenspel, sportiviteit, scoren én strijd. Dat laatste, strijd, is een belangrijke voorwaarde bij het druk zetten. Daar heb je winnaars voor nodig.” Geen pruillippen. “Je mag bij balverlies maar een kort rouwmomentje hebben. Vaak is het een rouwcentrum of een hele uitvaart ! Ik had de bal dáár willen hebben, dat nápraten, hé. Emotioneel begrijp ik het wel, maar probeer zo snel mogelijk om te schakelen. De meeste voetballers lopen achteruit bij balverlies. Dat moet je er op training uithalen.”

Spelers scouten doet hij daarom niet alleen in wedstrijden. “Ik scout op fysiek sterke spelers die karakterologisch in staat zijn om teamgericht te denken. (…) Je moet spelers niet alleen in wedstrijden scouten, maar ook op trainingen. Juist op trainingen zie je hoe spelers zich gedragen in een groep. Wie loopt de kantjes eraf ? Wie geeft op als het 3-0 staat. Traint hij enthousiast of plichtmatig ? De echte prof zie je ook op het trainingsveld.”

Spelers analyseren en beter maken worden als kwaliteiten in één adem met Adriaanse geassocieerd. En hij is daar bescheiden over. “Tachtig procent van de spelers die ik onder mij had, is beter geworden. Dat is vakmanschap op niveau.” Hoewel hij het wel was die bij Ajax Jaap Stam met een onvoldoende aftestte. “Daar schaam ik me nu voor. Ik heb daar nog een schitterend verslag over geschreven. Ik noemde hem een briesend paard uit Kampen dat als rechtsback naar voren stormde. Wist ik veel. Wij keken te veel naar voetballende kwaliteiten. Maar ik durf me kwetsbaar op te stellen. Iedereen maakt fouten. Ook ik.”

Van de kwetsbaarheid heeft hij zijn drijfveer gemaakt, legt hij in december vorig jaar in Johan uit. “Angst, dat moet het zijn. Onzekerheid. De angst te zakken op de ranglijst. Het verlies aan status en dan niet meer aan de bak komen. Je weet dat er ooit een einde aan komt. Ik eis meer dan een ander, dat kan betekenen dat mijn houdbaarheid bij een club korter is. Maar het is mijn stijl, de totale overgave, daar voel ik me zeker bij. Kon ik er maar mee spelen, wat soepeler van geest zijn, dan zou ik het langer volhouden. Dan was ik beslist verder gekomen. Maar zo ben ik niet.”

Het zorgde ervoor dat Co Adriaanse bij clubs al meer vroegtijdig vertrok dan hij er zijn contract uitdiende. Na zijn ontslag bij Ajax, zo blikte hij vorig jaar terug, toonde geen enkele club uit Nederland belangstelling voor hem. “Geen één ! Ik kreeg alleen aanbiedingen uit Kazakstan, China en Ethiopië.” Ook kreeg hij een vraag uit Oostenrijk om er bondscoach te worden. Maar hij legde ze naast zich neer en trok zich terug in zijn chalet in de Franse Alpen, waar hij skiede. “Objectief gezien leid ik een arm leven. Zeer eenzijdig. Je hebt geen tijd om dingen te doen. ’s Winters trek ik er wel eens op uit voor een schaatstocht, tuinieren vind ik leuk, antiekveilingen bezoeken ook. Ik ben liefhebber van oud-Hollandse winterlandschappen en Amsterdamse stadsgezichten, het liefst in de winter.”

Omgeven door stilte wordt een mens al eens van de melancholie gepakt. Stoppen, dacht Adriaanse. Hij wou stoppen. Maar toen hij vorig jaar Europees voetbal haalde met AZ klaarden de Hollandse luchten op. “Ik wil wel graag bij het voetbal betrokken blijven. Ik heb die spanning nodig : wakker worden met een doel. (…) Ik weet dat er voor mij altijd werk zal zijn. Maar ik wil dan wel graag verder in een baan waarbij ik mijn eigen agenda maak, dat kan als trainer niet. Als technisch directeur, hoofd opleidingen of scout kan ik mijn eigen vakanties bepalen. Nu kan ik nooit weg. Ik blijf daarom alleen nog trainer als er nog een topclub komt. Ik zou heel graag naar een buitenlandse topploeg willen, maar als het in Nederland al niet lukt, dan zullen ze in het buitenland ook wel niet komen. Volgens sommigen ben ik te uitgesproken voor een topclub. Dat vind ik zo’n onzin. Een trainer is toch je uithangbord, de man achter de knoppen. Hij is de belangrijkste persoon in de club en moet dus ook pregnant aanwezig zijn.”

Bronnen : Johan, Voetbal International, Sport International, de Voetbaltrainer, de Volkskrant, NRC Handelsblad, Gazet van Antwerpen.

door Raoul De Groote

‘In een wedstrijd moeten volgens mij elf ‘s’-en voorkomen.’

‘Rekken is kwekken aan de hekken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content