Dominique Baeyens, de coach van Knack Roeselare, is geen dromer. Slapeloze nachten na een nederlaag zijn niet aan hem besteed.

Zes dagen na het treffen met Unicaja Almería speelt Knack Roeselare vanavond tegen Paris Volley zijn eerste thuiswedstrijd in de Champions League. Coach Dominique Baeyens (47) leefde ernaartoe zoals naar elke wedstrijd : gedreven en met zin voor detail. Ondanks de lof en het succes die hij als coach oogstte, zal Baeyens niet naast zijn schoenen beginnen te lopen.

De voorbereiding op de Champions League verliep alles behalve vlekkeloos. Maar critici zeggen daarop : “Elke club krijgt wel eens af te rekenen met blessures.” Hoe reageer je op die commentaar ?

Dominique Baeyens : “Ik wil die blessures niet beklemtonen en evenmin overkomen als een klager. Blessures maken deel uit van topsport, dat besef ik ook wel. Maar je kan er niet naast kijken dat wij tot twee, drie weken geleden nooit in het vooropgestelde stramien konden volleyballen, omdat we het telkens zonder twee van de drie receptiespelers moesten stellen. Zoiets heeft een nefaste invloed op je automatismen. Bij elke rotatie stond er een speler in receptie die daar normaal gezien niet hoort te staan, of Ruben Van der Ougstraete of Iván Contreras. Je probeert dat dan op te lossen door de andere twee spelers die receptie nemen een grotere ruimte te laten bestrijken, maar als gevolg daarvan gaan ook zij meer fouten maken dan gebruikelijk.”

Je kon je tijdens de eerste twee maanden van de competitie dus nog geen beeld vormen van de sterkte van je team ?

“Hoe zou ik ? Je moet je baseren op scoutinggegevens, waarvoor je een norm vastlegde. Je weet uit ervaring perfect : die percentages moet je halen, wil je een topwedstrijd kunnen winnen. Maar je kan die normen niet blijven hanteren, want je zit met een niet-specialist in receptie. Daardoor verandert alles : receptie dus, maar dat betekent ook dat de aanvalscijfers in side-out afnemen – want de blokkering van de tegenpartij krijgt veel meer tijd om zich op stellen – en dat je de middenmannen niet meer naar behoren kan aanspelen. Die kettingreactie zorgt ervoor dat je geen basis meer hebt waar je op kan steunen.”

Merkte je al beterschap in de enkele wedstrijden waarin je dat vaste stramien wél kon toepassen ?

“Ik vergeleek de scoutinggegevens van de competitiewedstrijd op Maaseik met de finalewedstrijden van de play-offs vorig seizoen en stelde vast dat de cijfers toen alleen in de met 3-2 verloren derde match iéts beter waren. Dan kan je niet anders dan concluderen dat we goed speelden, ook al ben je natuurlijk nooit tevreden als je verliest. Maar in vergelijking met bijvoorbeeld de wedstrijd op Menen twee weken eerder, haalden we uitstekende cijfers. We weten dat het niet om een toevalstreffer gaat – in deze opstelling zal Knack altijd een hoger niveau halen – maar het probleem is : kan je op zo’n korte termijn een constante bewerkstelligen ? Dat zal de toekomst uitwijzen.”

Iván Contreras kreeg voor dit seizoen de verantwoordelijkheid van hoofdaanvaller. Geloof je dat hij die rol aankan op het hoogste niveau, meer dan Guillermo Falasca ?

“Een Guillermo in zijn dagje kon je bijna niet afstoppen, maar op een heel seizoen bekeken zal Iván zeker even goed presteren, daar ben ik van overtuigd. Iván beschikt over meer snelheid, is een flyer, een licht type met een goede sprongkracht, terwijl Guillermo meer pure kracht bezit. Het gebrek aan power, in vergelijking met de klassieke opposite genre Falasca, of genre Roman Iakovlev op internationaal niveau, betekent mijns inziens enkel een nadeel in tegenaanval, want dan kan Iván zijn snelheid niet maximaal aanwenden. Maar uiteindelijk ga je procentueel veel vaker scoren met side-outacties. Plús : we beschikken ook over Kid-Gilmar, waardoor er een grotere balans heerst en we meer aanvalsvariatie in ons spel kunnen leggen. Met andere woorden : we tellen een receptiehoekspeler in onze rangen die met zijn aanvallende kwaliteiten het verlies van Guillermo compenseert. Iván ging te vaak onderuit op de hoek, omdat hij in receptie faalde. Zijn aanvalspatroon werd al bij de service van de tegenstander gehypothekeerd. Kid ondervindt daar nauwelijks last van omdat hij veel beter receptie neemt, terwijl ze Iván nu, als hoofdaanvaller, niet meer kunnen storen in de opbouw, want hij is vrij in aanloop en snelheid.”

In receptie en aanvallend op de buitenkanten beschik je, met naast Kid-Gilmar ook nog de revaliderende Jonas Napier en Bram Van Ghelue, over een meerwaarde ten opzichte van vorig seizoen. Maar in het midden zijn jullie door het vertrek van José Luis Moltó verzwakt…

(Pikt onmiddellijk in.) Dat klopt. Aanvallend hoop ik Manu Schaller en Ward Loyson op de hoogte te brengen van Moltó, maar blokkerend stond die erg sterk. Anderzijds : het hedendaagse topvolleybal win je niet via het blok. Zestig à zeventig procent van je punten scoor je met een áánval.”

De service is ook van groot belang. Door het vertrek van Falasca boetten jullie op dat vlak aan slagkracht in.

“Rechtstreeks met de service scoren zal ons dit seizoen niet vaak lukken, alleen Frank Depestele kan dat. Maar aces slaan hoeft niet noodzakelijk, je moet nulrecepties creëren, ervoor zorgen dat de tegenstander geen eerste tempo meer kan spelen. Slaag je daar een x-aantal keer in, dan kan je een perfecte organisatie in blok-verdediging opstellen. Je kan dat ook met floats en niet alleen met zware opslagen. Gelukkig, want dat is een beetje mijn stokpaardje.”

Hoe bedoel je ?

“Als liefhebber van de volleybalsport huiver ik van al dat opslaggeweld en dan vooral de bijbehorende foutenlast. Daarom stemde het mij zo uitermate tevreden dat Frankrijk op het EK en het WK zo goed presteerde met een ploeg waar maar liefst vier spelers kozen voor een jumpfloat. Laat me even een fase schetsen uit een World-Leaguewedstrijd die ik twee seizoenen geleden bijwoonde, Duitsland-Rusland : opslagfout Duitsland, opslagfout Rusland ; time-out Rusland ; opslagfout Duitsland, opslagfout Rusland ; technische time-out. Gedurende twee en een halve minuut heb ik op volleybalgebied niets gezien, helemaal niets ! Gelukkig traden er tijdens de technische time-out showgirls op.”

Zie je een mogelijkheid om die evolutie naar altijd maar hardere services – die er ondanks Frankrijk nog altijd is – tegen te houden ?

“Waarom geen reglement invoeren waarbij een speler na een bepaald aantal opslagmissers mag opkrassen ? Vijf, bijvoorbeeld. Gegarandeerd minder foutenlast en bovendien tactisch interessant, want je weet niet hoeveel sets er gespeeld zullen worden : vijf missers in drie sets is veel, maar wat als je een vijfsetter krijgt ? Je gebruikt daarbij, zoals in het basketbal, een scorebord met lichtjes achter elke naam, zodat de toeschouwers exact weten wie er hoeveel fouten maakte. Dat zal zorgen voor extra animo bij de mensen in de zaal. Laat bijvoorbeeld Vital Heynen hier in Roeselare aan service komen in de laatste set met vier rode lichtjes : je zal wat meemaken ! Je kan het oplossen door een speler met vier fouten te wisselen, maar een mentaliteitsverandering werk je sowieso in de hand.”

Terug naar Roeselare en meer bepaald jullie kansen in deze Champions League. Hoe schat je die in ?

“Favoriet in onze poule blijft voor mij Parijs, met naast de spelverdeler en een van de middenmannen van de nationale ploeg ook nog Sébastien Ruette, de op vier na beste aanvaller op de voorbije World Cup, en zijn Canadese landgenoot Murray Grapentine, de op twee na beste blokkeerder van de World Cup. Anderzijds : er zit geen enkele onklopbare tegenstander in onze groep.”

Belgorod neemt deel aan de poules, maar is al geplaatst voor de Final Four, die het organiseert. Onbegrijpelijk, niet ?

(Zucht.) Soms zou je echt in een hoekje kruipen en beginnen te wenen. Hoe kan je in godsnaam zulke kunstgrepen verantwoorden ? Of we ertegen geprotesteerd hebben ? Ja, maar de CEV drukt elke tegenkanting autoritair de kop in en bovendien krijg je zelden alle clubs op dezelfde lijn.”

Laten we het eens over jezelf hebben, Dominique. Als speler had je de reputatie een fuifnummer te zijn…

“Serieus ?” (Lacht.)

Terwijl je als trainer duidelijke lijnen trekt. Hoe verzoen je dat met elkaar ?

“Het klopt dat ik graag feestte als speler, maar ik was óók een trainingsbeest. Samen met Jan De Brandt trok ik na de training nog een uur of twee de zaal in. Bovendien moet je alles in de juiste context plaatsen : pas op mijn achtentwintigste verdiende ik voor het eerst geld met volleybal, terwijl ik nu met profspelers werk. Het klimaat was totaal verschillend.”

Je hebt een ruime kijk op het trainersschap en het volleybal, werkte in het verleden onder meer samen met sportpsycholoog Bert De Cuyper, leest heel veel over volleybal. Laat je je ook inspireren door andere sporten ?

“Ik lees niet enkel over volleybal, maar ben bijvoorbeeld ook geabonneerd op het Nederlandse tijdschrift Coachen, specifiek gericht naar trainers, en ik woon sportoverkoepelende symposia bij – waarvoor ik ook naar Nederland moet, want in België blijkt dat een onmogelijke zaak.”

In hoeverre strookt het imago van Dominique Baeyens als no-nonsensecoach, die met de voeten op de grond blijft en kan relativeren, met de werkelijkheid ?

“No-nonsensecoach, tja… (Denkt na.) Ik zeg waar het om gaat en doe dat zonder veel poeha, ik probeer to the point te komen. In die zin klopt dat beeld wellicht wel. Maar ‘relativeren’, dat is ook ‘relatief’, hé (lachje). Je mag niet dood relativeren, topsport en relativeren gaan niet altijd goed samen. Maar als je daaronder begrijpt dat ik alles tot zijn reële proporties tracht terug te brengen en realistisch in te schatten, dan is dat juist. Ik ben geen dromer, ga niet euforisch doen en beleef ook geen slapeloze nachten meer na een nederlaag. Hoewel minder dan vroeger, merken mijn vrouw en mijn twee dochters wél nog altijd aan mij of we gewonnen of verloren hebben.”

Je bent aan je zevende jaar bezig als trainer van Roeselare. Komt er sleet op die relatie ?

“Wat mij betreft niet. De tijd en de inzet die ik aan deze club besteed, nemen elk jaar nog toe. Maar je zou die vraag beter aan anderen voorleggen. Wat het bestuur erover denkt, kom ik binnenkort te weten. Met de voorzitter heb ik een heel goede professionele relatie, waar, vermoed ik, nog geen sleet op gekomen is. Maar kijk, ik werk hier nu zeven jaar als trainer en mijn contract loopt op het einde van dit seizoen af. Dan houd je er rekening mee dat er aan een trainerswissel wordt gedacht. Je zou bijna denken : veranderen zou normaal zijn. Van de twee kanten.”

Zie je je ooit nog als trainer van een andere Belgische club dan Roeselare ?

“Misschien noodgedwongen, in dit vak mag je nooit ‘nooit’ zeggen. Maar ik heb voor mezelf uitgemaakt : als ik hier wegga na dit seizoen, zou ik heel graag in het buitenland aan de slag gaan. Ik steek niet onder stoelen of banken dat Frankrijk mijn voorkeur wegdraagt. Het volleybal en de sterke competitie daar spreken me enorm aan. Krijg ik een voorstel van Roeselare om mijn contract te verlengen, dan zal ik dat zeker in overweging nemen. Komt er geen aanbod, dan richt ik mijn pijlen op Frankrijk. Want, weet je, soms zeg je wel eens bij jezelf : het zou tof zijn om eens in andere sporthallen te komen.”

Je bent licentiaat lichamelijke opvoeding. Bestaat de kans dat je ooit nog terugkeert naar het onderwijs of iets doet buiten het volleybal ?

“Waarom niet ? Je moet je flexibel opstellen in het leven. Ik heb er ooit erg dichtbij gestaan om een fitnesscenter te openen. Maar oké, misschien is dit wel het enige wat ik goed kan (lacht). Als ik terugblik op al die uren die ik sinds mijn elfde spendeerde aan het volleybal, dan besef ik : deze sport is méér dan een rode draad in mijn leven. Het volleybal heeft mij gevormd als mens. De buitenlandse reizen en het samenwerken met verschillende culturen en rassen, bijvoorbeeld, betekenden een verrijking. Wat dat laatste betreft, ondervond ik trouwens in al die jaren nóóit problemen. Sommige mensen zouden beter ook eens een stapje buiten hun eigen dorp of stad zetten, om wat open minded te worden.”

Zegt de politicus in Dominique Baeyens. Je bent gemeenteraadslid in Ternat. Kan je voldoende tijd vrijmaken om die functie naar behoren te vervullen ?

“Dat is soms moeilijk. Niet dat ik blind ben voor andere maatschappelijke problemen, maar door mijn tijdsgebrek beperk ik mij hoofdzakelijk tot sportaangelegenheden, waarin ik mij toch denk nuttig te maken.”

Tot slot : volleybal is jouw passie, maar je interesseert je ook voor moderne kunst.

“Dat is langzaam gegroeid. De laatste jaren koop ik geregeld boeken over moderne kunst en ga ik naar musea en tentoonstellingen, in binnen- en af en toe zelfs in buitenland. Vooral de moderne schilderkunst boeit me. Het werk van Panamarenko, bijvoorbeeld, vind ik fantastisch.”

Heb je misschien een Panamarenko in huis hangen ?

(Lacht.) Nog niet. Ik vrees dat ik daarvoor de verkeerde sport gekozen heb.”

door Roel Van den broeck

‘Als ik wegga na dit seizoen, zou ik heel graag in Frankrijk aan de slag gaan.’

‘Nee, een Panamarenko heb ik niet in huis. Daarvoor koos ik de verkeerde sport. ‘

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content