‘Elke keer als iedereen denkt dat het boek van Anders Kristiansson uitgelezen is,’ aldus Eddy Evens, ‘begint hij met het volgende hoofdstuk.’ Samen met de schrijver zelf namen we het boek door.

“Ik hou mijn hart vast voor de dag dat Anders Kristiansson Noliko Maaseik de rug toekeert.” Voorzitter Mathi Raedschelders moet je er niet van overtuigen : Kristiansson (53) is de beste transfer die zijn club ooit realiseerde. Ondertussen tien jaar geleden streek de Zweed in Maaseik neer. Tijdens het negenjarig coachschap van Kristiansson – tussentijds werd hij één jaar afgelost door Enrique Pisani – behaalde Noliko zes titels, won het vijf bekers en speelde het vier Europese Final Fours. Dat zijn succes geen toeval is, blijkt uit zijn levensverhaal.

Je bent geboren in Valdemarsvik, een klein dorp met 3000 inwoners aan de zuidoostkust van Zweden. Toen je tien was, verhuisden jullie naar grootstad Stockholm. Dat moet een grote aanpassing gevergd hebben ?

Anders Kristiansson : Ja, maar ik herinner me dat ik, in tegenstelling tot mijn twee jaar oudere broer, echt blij was dat we in Stockholm gingen wonen, wellicht omdat het toen al begon te kriebelen om aan sport te doen. In een grootstad heb je daar natuurlijk veel meer mogelijkheden toe.

Maar je hebt wel nog steeds een band met Valdemarsvik.

Toen mijn vader, die ingenieur was en een eigen zaak had met een vijftigtal werknemers, directeur kon worden bij een overkoepelende organisatie in de hoofdstad, gingen we weg uit Valdemarsvik. Maar we bleven er elke zomer naartoe gaan om er te helpen op de familieboerderij. Mijn broer, mijn zuster en ikzelf zagen het een beetje als onze taak om het landgoed niet aan anderen te verkopen, en dus hebben we het zelf gekocht.

Kom je er nog vaak ?

Af en toe. Mijn broer gaat er elk jaar in oktober op elandenjacht, maar dat is niks voor mij. I’m a too pacific type ( lacht). In de zomer ga ik mijn vader bezoeken in Stockholm of verblijf ik in Gotland, het grootste eiland van Zweden waar ik een huis heb gekocht. Het weer is er meestal erg goed, Gotland telt het meeste zonuren van heel Zweden.

Zoals de meeste van je landgenoten begon je met ijshockey.

Echte sporthallen waren in het begin van de jaren ’60 zeldzaam, zelfs in Stockholm. We ijshockeyden bijgevolg buiten. Twee keer per week in clubverband, maar dat was te weinig voor ons, we wilden elke dag ijshockeyen.

Hoe kwam je ertoe om te volleyballen ?

Het was een manier om in de winter binnen aan sport te doen. Stockholm beschikte over een reusachtige hal, waar ook een atletiekclub trainde. We vonden het fantastisch om te springen in de hoge matten die de polsstokspringers gebruikten. Dat was een van de voornaamste redenen waarom we gingen volleyballen. Ik behoorde tot de weinigen waarbij de vonk oversloeg.

Je combineerde ook heel snel het coachen en het spelen.

Ik startte een vrouwenteam bij Sollentuna – de club waar ik zelf speelde – dat op enkele jaren tijd doorstootte naar de hoogste afdeling en een paar jaar later meteen ook kampioen werd. De volgende vijftien seizoenen werden we onafgebroken kampioen. Met een volledig amateurteam, zonder één enkele buitenlandse speelster, haalden we zelfs een keer een Europese Final Four.

Nadat je eerst psychologie-, sociologie- en pedagogiecursussen had gevolgd, studeerde je af als licentiaat lichamelijke opvoeding. Vervolgens ging je les geven, terwijl je ook nog training gaf en zelf volleybalde. Je hebt je niet verveeld.

Nee, zeker niet ( lacht). Ik coachte nog de vrouwen van Sollentuna en was speler-coach bij Lidingö. Het lesgeven zette ik geleidelijk opzij, omdat ik op mijn vijfentwintigste ook de nationale vrouwenploeg onder mijn hoede kreeg en op mijn zevenentwintigste de nationale mannenploeg.

Noodgedwongen beëindigde je je spelerscarrière behoorlijk vroeg.

Ik onderging twee operaties, aan beide aanhechtingsspieren van het scheenbeen. Ik probeerde alles om opnieuw op topniveau te kunnen spelen, maar het lukte niet. Op een paar jaar tijd had ik mezelf omgebouwd van een tenger mannetje tot iemand die zich kon meten met gewichtheffers. Dat wreekte zich.

Als een van de eersten introduceerde je powertraining in het volleybal.

Ik zocht contact met specialisten in het gewichtheffen en in de atletiek en paste bepaalde trainingsmethoden eerst op mezelf toe. Ik merkte dat ik een enorme vooruitgang maakte bij het springen – ik sprong 1m17 hoog, voor zover ik weet sprongen alleen de Cubanen even hoog – en laste de oefeningen ook in mijn trainingsstof in, zonder daarin te overdrijven.

In 1976 trok je drie maanden naar Japan om het volleybal daar te bestuderen.

Japan was op dat moment hét volleyballand. In 1972 in München kroonden de mannen zich tot olympisch kampioen en vier later in Montreal waren de vrouwen de beste. Ik wilde weten hoe zij tot hun succes kwamen en verbleef bij verschillende teams om hun werkwijze te bestuderen. Vooral vrouwenteams, omdat er qua techniek meer van hen te leren viel. Qua trainingsintensiteit stonden de Japanners ook veel verder dan in Europa. Ik heb er heel wat opgestoken, but I tried not to copy, I tried to understand. Bepaalde elementen heb ik zelf kunnen toepassen en gecombineerd met bijvoorbeeld powertraining, want op dat vlak was Japan helemaal niet wetenschappelijk bezig. Het moest gewoon keihard zijn, afzien was de boodschap.

Wat toen ook opviel bij Japan, was het aantal dubbele meters in hun ploeg.

En wij die altijd dachten dat Japanners klein waren, maar in die periode veroorzaakten ze een revolutie in het volleybal door met zulke grote jongens aan te treden. Toen ik in 1981 aan een nieuw team begon te bouwen bij de nationale ploeg, stelde ik me dan ook als voornaamste doel om technisch begaafde en lenige spelers te maken van mannen van twee meter.

Wat goed lukte, want Zweden groeide in de jaren tachtig en begin jaren negentig uit tot een van de beste ploegen van Europa.

We beschikten over een erg sterk team, waarbij spelverdeler Hedengard geen twee meter was, maar alle anderen – Gustafson, Björne, Tholsen, Saaf en Nilson – wél. We plaatsten ons voor twee WK’s (1990 en ’94) en voor vijf EK’s op rij, waaronder dat van 1989, waar we een zilveren medaille behaalden. Op papier was dat het grootste succes, maar onze kwalificatie voor de Olympische Spelen van 1988 in Seoel beschouw ik als een nog mooiere prestatie. We moesten ons plaatsen via een toernooi in Italië, waar we zes teams, inclusief Italië, moesten verslaan. We wonnen alle wedstrijden. In Seoel werden we uiteindelijk zesde.

Onmiddellijk na het kwalificatietoernooi in Italië zorgden jullie voor een volgende stunt, op Mondo Volley, zeg maar de voorloper van de World League.

Acht teams ontmoetten elkaar in een toernooi met een knock-outsysteem. Voor het eerst in jaren zouden de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten elkaar ontmoeten. Een ontmoeting tussen die twee, op dat moment wellicht sterkste volleyballanden werd toch vooropgesteld als finale. In de eerste wedstrijd moesten wij het opnemen tegen de Verenigde Staten en we knikkerden ze eruit. Je kan wel begrijpen dat heel Mondo Volley op zijn kop stond.

Jullie werden meteen uitgenodigd om naar de Verenigde Staten te komen.

We verbleven er drie weken, want ze wilden alles te weten komen over onze spelstijl en trainingsmethoden. Ze legden alles vast op video om ons te bestuderen. Stel je voor, het Amerika van de grote volleybalgoeroe Doug Beal dat het kleine Zweden onder de loep nam.

Veel vroeger nog – midden jaren zeventig – was de Zweedse volleybalploeg, zowel mannen als vrouwen, het eerste Westerse sportteam ooit dat een tour maakte door China.

Een unieke ervaring. Een beetje een eigenaardige situatie voor mezelf was wel dat naast de bondsverantwoordelijken ook de coaches in limousines naar de zaal gebracht werden, terwijl de spelers met de bus meereden. Ik was coach van de vrouwenploeg, maar speler bij de mannen. They never knew where to put me ( lacht).

In 1988 trok je naar Italië, het Mekka van het volleybal.

Hier in België zien ze alleen the shiny side van het volleybal in Italië, maar in Bologna maakte ik een rotjaar door. De organisatie leek er op niks. Het tweede jaar werden de spelers niet betaald tot in januari.

Na twee jaar Bologna verhuisde je naar Sisley Treviso, een absolute topclub in wording.

We bouwden aan een totaal nieuwe ploeg, met onder meer Bernardi en Tofoli. We eindigden uiteindelijk als vierde in de competitie, maar zelf maakte ik het seizoen niet rond. In maart werd ik in het ziekenhuis opgenomen met zware maagproblemen – waarschijnlijk als gevolg van de stress en het teveel aan werk, want jaar in jaar uit was ik twaalf maanden met volleybal bezig. Bijna een jaar lang coachte ik niet.

Je zat ook verscheidene jaren in de sportieve commissie van de FIVB, de wereldvolleybalbond. Wat vind je van de evolutie, of moet ik zeggen revolutie, die de sport de laatste jaren heeft doorgemaakt ?

Ik ben altijd voorstander geweest van verandering. Vóór het rallypointsysteem werd ingevoerd, waren de wedstrijd te lang voor het publiek en de televisie. Als coach hield ik van lange en tactische wedstrijden, maar ik realiseerde me ook wel dat it was not possible to sell it. Als je niet weet of een wedstrijd een uurtje duurt of bijna drie uur, is het heel wat moeilijker om er televisiezenders voor te winnen. Een idee die ik nog wilde doordrukken, was het golden point, waarbij je het laatste punt van de set op eigen service zou moeten binnenhalen. De spanning op het einde van de set is nu elke keer heel groot, maar duurt meestal maar twee minuten. Moet je het laatste punt op de eigen opslag maken, dan rek je die spannende fase, maar niet zolang dat je de controle verliest over de wedstrijdduur.

Je bent dus voorstander van nog meer spelwijzigingen. Welke reglementsverbeteringen zouden er nog toegepast kunnen worden ?

Het rotatiesysteem mag wat mij betreft gerust afgeschaft worden. Maradona stond toch ook nooit in de verdediging ? Toeschouwers willen sterke prestaties zien, rally’s ook. Laat een goeie aanvaller aanvallen, een goeie verdediger verdedigen.

De invoering van de libero in het volleybal moest het aantal rally’s verhogen, maar tot dusver levert het nog niet het gewenste effect op, toch ?

De Aziaten, die erg belangrijk zijn binnen de FIVB omdat bijna alle sponsors uit Azië komen, wilden de libero invoeren omdat zij sterk zijn in verdedigen. Maar ook andere landen hebben hun specialisten. Doordat de receptie nu zoveel beter is, creëer je niet meer rally’s, wel integendeel. De receptie komt zo goed aan dat de aanvaller de ideale pass kan krijgen om vernietigend uit te halen. In die zin werkte de invoering van de libero zelfs contraproductief.

Laten we het tot slot even hebben over Noliko Maaseik. Zie je jezelf ooit nog elders functioneren ?

Omdat ik hier kan werken zoals ik wil en de organisatie van deze club uitstekend is, legde ik al veel aanbiedingen naast me neer. Ook van de Belgische bond, ja, maar daar speelt dan weer een andere factor mee. Ik zou enerzijds graag helpen om iets op te bouwen, maar het zou anderzijds politiek niet correct zijn om bondscoach te worden en terwijl nog coach te zijn van Maaseik. Than you face a conflict of interests.

Dat ik die aanbiedingen naast me neerlegde, wil niet zeggen dat ik nooit meer elders aan de slag ga. Ik denk niet dat ik ooit nog een andere ploeg coach in België, maar de kans bestaat altijd dat ik nog eens een uitdaging aanga in het buitenland. In het vorige tussenseizoen stond ik erg dicht bij Ferrara. Een kunstschilder stopt ook pas als hij zijn beste schilderij ooit heeft gemaakt. Ik heb het gevoel dat ik het mijne nog moet maken.

Een heel jaar door volleybal, zoals vroeger, is niet langer aan jou besteed ?

Ik werk, en hard, van augustus tot mei. Dat is voldoende, want ook in de zomer bekijk ik spelers, maar dat beschouw ik niet als werken. Volleybal is mijn passie. Ik wil nog steeds winnen, haat verliezen. Als jonge coach wou ik iedereen laten zien waartoe ik in staat was, nu haal ik meer een soort inside satisfaction uit spelers beter te helpen worden. Maar dat verandert niet zoveel aan wat je moet doen : je moet jezelf nog altijd voor honderd procent geven in wat je doet.

door Roel Van den broeck

‘Een kunstschilder stopt ook pas als hij zijn beste schilderij heeft gemaakt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content