Met zijn gekende flair interviewt Gille Van Binst voor dit blad geregeld een figuur uit de Belgische voetbalwereld. Deze week: Stéphane Demol, Rode Duivel in hart en nieren.

Als ik de naam Stéphane Demol hoor, denk ik onmiddellijk aan twee legendarische voetbalmomenten, twee goals. Ten eerste de gelijkmaker van Anderlecht op het veld van Club Brugge (2-2) tijdens de testmatchen om het kampioenschap in 1986, waardoor paars-wit in extremis nog de titel kon pakken. Ten tweede de 3-2 van België tegen de Sovjet-Unie, in de verlengingen van de achtste finale van het WK’86 in Mexico.

Ik heb Demol altijd al gemogen, hij was een beetje zoals ik vroeger, een avontuurlijke flierefluiter. Toen ik nog verkoper van ontkalkers was, vertoefde ik veel in de streek rond Beersel, de thuishaven van Demol. Ik ontmoette hem geregeld in zijn stamcafé, De Feestzaal, waar we vaak aan de toog bleven plakken.

Momenteel is Stéphane net terug uit Thailand, waar hij werd ontslagen bij Tero Sasana. We spraken af, niet in De Feestzaal, want die was ter ziele gegaan, maar in brasserie Het Kasteel van Beersel, een zaak die ooit nog door Jef Jurion werd gerund en waar vroeger veel zaakjes werden geregeld die het daglicht niet mochten zien.

Stéphane Demol is beginnen te voetballen bij Drogenbos en is op zijn veertiende door Jef Jurion, samen met Enzo Scifo, naar Anderlecht gebracht. Demol was niet van plan om voetballer te worden, want hij wilde gaan studeren voor handelsingenieur aan de VUB. Constant Vanden Stock kon hem er toch van overtuigen om in het voetbal te blijven en liet hem een contract van vier jaar ondertekenen. Stéphane was profvoetballer op zijn achttiende. De grote doorbraak kwam er in het begin van het seizoen 1985/86, toen was Paul Van Himst trainer van Anderlecht.

Je hebt vier trainers gehad bij Anderlecht: Van Himst, Haan, Leekens en Goethals. Wie was de beste?

Stéphane Demol: “Pierre Hanon, bij de jeugd. Die man had het gewoon, die kon alles voordoen, met zijn linkse of rechtse voet, geen probleem. Er zal natuurlijk ook altijd een speciale band blijven met Paul Van Himst, want die heeft mij mijn kans gegeven in het eerste elftal. Voor mij zal hij altijd mijnheer Van Himst blijven. Of hij nu de beste trainer was, dat is iets anders, waarschijnlijk niet.

Arie Haan was een jonge trainer, met veel vernieuwende ideeën en zeer gemotiveerd. Ik heb hem ook nog gehad bij Standard. Maar na een tijdje werd dat minder, het ebde weg.

“Over Georges Leekens kan ik moeilijk oordelen, want die is slechts zes maanden gebleven en in die periode was ik na een operatie voor maanden out. Ik heb maar één match gespeeld onder Leekens.

Raymond Goethals kon goed de tegenstanders ontleden. Op het veld zagen we hem bijna nooit, de trainingen werden gegeven door Martin Lippens en Jean Dockx, maar als er gekaart moest worden, was hij altijd present. Als we al met vier waren, kon de jongste het aftrappen en nam hij de plaats in, hij moest altijd spelen!”

Je bent vrij vroeg bij Anderlecht vertrokken, op 22-jarige leeftijd.

“Het laatste jaar ben ik zes maanden geblesseerd geweest, ik ben maar opnieuw beginnen te spelen in februari. Op het einde van het seizoen wonnen we nog de beker van België met 2-0 tegen Standard. Ik was de absolute uitblinker van die match, wat normaal was, want ik was nog fris en gretig na al mijn blessureleed. De andere spelers snakten naar vakantie. Ik wist via de connecties van René Vandereycken, die nog in Italië had gespeeld, dat er scouts van Atalanta Bergamo, Sampdoria en Bologna in de tribune zouden zitten. René had met die mannen al een gesprekje gehad voor de wedstrijd en hen beïnvloed in mijn voordeel. Na mijn goede match was de interesse dan ook groot. Toen ik na de bekerwinst van de bus stapte op Anderlecht, moest ik bij Goethals komen, die me zei: ‘Lange, get nie veil gespeilt deis joer, ge mut vreuger beginnen traine as d’andere.’ Ik antwoordde: ‘Ik denk dat ge mij hier niet meer gaat zien volgend seizoen!’ Ondertussen had ik al een afspraak met die Italianen in een Brussels restaurant. Goethals keek mij ongelovig aan en riep: ‘Awel, awel, weite Constant enVerschueren doe van?’ Neen, zei ik. ‘Amai, amai, da goe heer nie goe komme‘, brulde Raymond, en hij liep weg, met zijn twee handen door zijn haar strijkend.

“Na een nachtje onderhandelen was mijn keuze gemaakt, het zou Bologna worden. De volgende morgen ben ik samen met mijn manager Jef Jurion en een Italiaan die een mandaat had van Bologna naar het stadion van Anderlecht gegaan, maar we mochten niet binnen! We zijn dan in een café aan de overkant gaan zitten en hebben van daar wel honderd telefoontjes gepleegd naar Michel Verschueren, maar die hield het been stijf, ze wilden mij niet verkopen. De gsm bestond toen nog niet, alles moest via de vaste telefoon, je kunt je inbeelden wat een cinema. Na een hele dag palaveren zag Anderlecht in dat ik absoluut weg wilde en werd een verkoopprijs overeengekomen van omgerekend 1,25 miljoen euro.”

Waarom wilde je absoluut weg?

“Ik ga het niet onder stoelen of banken steken: hoofdzakelijk voor het geld, natuurlijk. Ik verdiende viermaal meer dan in Anderlecht. Maar ook voor het avontuur, het is toch iets anders om in de serie A te spelen dan in België.”

Hoe is het daar afgelopen in de serie A?

“Ik heb mij daar goed aangepast. Na vier weken gaf ik al mijn eerste interview op de radio in het Italiaans. Het eerste jaar waren mijn prestaties niet super, maar heel deftig. Tot bijna het einde van het seizoen had ik een vaste plaats in het elftal, maar dan ben ik in aanvaring gekomen met Luigi Maifredi, de trainer. Ik was aangeworven door Bologna als centrale verdediger of verdedigende middenvelder, maar naargelang het seizoen vorderde, werd ik door Maifredi meer en meer gebruikt als gatenvuller. Was de rechts- of linksachter out, dan moest ik op die plaatsen spelen, wat mij niet zinde. Ik wilde mijn plaats in de nationale ploeg niet op het spel zetten. Ik heb de trainer daarop aangesproken, maar die kon daar niet mee lachen. Zijn reactie was onverwacht heftig. Hij brulde: ‘Weet jij wel tegen wie je spreekt? Je bent hier bezig tegen de man die op weg is om de beste trainer van Italië te worden, aller tijden!’ Ik had beter gezwegen, maar ik was nog jong en antwoordde: ‘Dan zul je nog veel moeten leren.’ Vanaf dat moment was het naar de kloten, natuurlijk, en werd ik door die pipo op een zijspoor gerangeerd. Ik had nog een contract van drie jaar, maar na een tijdje heeft de voorzitter van Bologna, die ook wel zag dat het niet meer goed zou komen tussen mij en de trainer, voorgesteld om een jaartje te vertrekken, om nadien terug te keren, want dan zou Maifredi er niet meer zijn. Dat is niet nodig geweest, want toen heeft Luciano D’Onofrio, die toen de manager van Porto was, mij een voorstel gedaan. Ze wilden mij niet huren voor een jaar, maar direct kopen. Zo kwam er een einde aan mijn al bij al mooi Italiaans avontuur.”

Naar België en weer weg

Was dat jaar in Porto het beste seizoen dat je ooit heb gespeeld?

“Mijn eerste twee seizoenen bij Anderlecht waren ook zeer goed, maar dat jaar bij Porto was super. Ik was de op één na beste schutter van Porto met 11 doelpunten, allemaal strafschoppen! Ik werd uitgeroepen tot beste buitenlander van de Portugese competitie en was een van de lievelingen van het publiek. We hadden een schitterende ploeg, met onder anderen Madjer, de man van het fameuze hakje tegen Bayern München in de EC I-finale. Prachtige tijd, mooier kon niet!”

Waarom ben je dan al vertrokken na één jaar?

“Om bij Porto te spelen had ik financieel moeten inleveren. In Bologna verdiende ik meer. En mijn vrouw had het moeilijk in Portugal. Ik was altijd weg met de ploeg en zij zat daar moederziel alleen met ons pasgeboren dochtertje. Daarenboven kende ze de taal niet, dat was nog het ergste. Via D’Onofrio, die mijn manager was geworden, kreeg ik een bod van Toulouse, het hoogste contract dat ik in mijn voetbalcarrière heb ondertekend, een voorstel dat ik niet kon weigeren.”

Hoe is het in La Ville Rose, mij welbekend, afgelopen?

“Eerst en vooral heb ik er veel vrienden gemaakt, ik ga er elk jaar nog terug. De bedoeling van Toulouse was een ploeg te maken die Europees kon meedraaien, David Ginola en nog enkele Franse internationals gingen aangekocht worden. Alberto Marcico, een Argentijnse international, hadden ze al. Dat alles gefinancierd zou worden door Les Laboratoires Fabre, maar de cosmeticagigant haakte af op het laatste moment, zodat alle plannen in duigen vielen. We hebben ons op de valreep nog kunnen redden via een eindronde tegen Lens.

“In het begin van het tweede seizoen heeft de voorzitter de twee spelers met de dikste contracten, Marcico en mij, bij hem geroepen – we waren al vijf maanden niet meer betaald – om ons een voorstel te doen. Hij zei dat er maar één oplossing was: als wij akkoord gingen om te vertrekken, dan kon hij ons en de andere spelers met het geld van de transfersommen betalen. We hebben ingestemd en hebben zodoende Toulouse van het bankroet gered.”

En dan terug naarBelgië, naar Standard, via Luciano D’Onofrio?

“Neen, Luciano behartigde mijn belangen in het buitenland, Jef Jurion in België. Op dat moment werd er in ons land beter en beter betaald, maar het was vooral om sportieve redenen dat ik ben teruggekeerd. Mijn entourage en ook Jef vonden dat het in functie van de nationale ploeg beter was om een tijdje in België te komen spelen. Het ging vrij goed, want het eerste seizoen wonnen we de beker. Ik vormde met André Cruz volgens velen het beste centrale duo uit de Belgische competitie. Na anderhalf jaar wou men bij Standard dat ik in februari al bijtekende, wat ik weigerde, want ik wilde terug naar het buitenland, de avonturier in mij stak weer de kop op. Ik vroeg Luciano om iets te zoeken voor mij en hij kwam tot een akkoord met Michel Renquin, die trainer was van Servette Genève. Elke week trok Standard echter aan mijn mouw om mijn contract te verlengen en dat zorgde voor frustraties. Ik moet toegeven dat ik mij absoluut niet meer verzorgde in die periode, mijn gedachten waren al in Zwitserland. Waar ik echter absoluut geen rekening mee had gehouden, was het ontslag van Renquin op het einde van dat seizoen. Hij werd opgevolgd door een Joegoslavische trainer, die natuurlijk zelf spelers meebracht. Mijn toekomstplannen lagen van de ene dag op de andere in diggelen! Ik heb nog serieuze contacten gehad met Fenerbahçe en Dundee United, maar die ploegen zijn gestruikeld over de vraagprijs van Standard. Ik had er genoeg van en ben het afgetrapt.”

Cercle Brugge gooide de reddingsboei.

“Cercle stond in november voorlaatste. Ze hadden nochtans geen slechte ploeg, Josip Weber was er nog. Toevallig kwam Jurion in Knokke Henk Houwaart tegen, die toen trainer was van Cercle. Hij vroeg Henk of ik voor zes maanden naar Cercle kon komen. Houwaart ging direct akkoord! Maar tijdens mijn eerste match met Cercle op Oostende sloeg het noodlot toe, ik scheurde mijn enkelbanden. Dat verklaart waarom ik maar twaalf wedstrijden heb gepeeld voor de Vereniging.”

Dan raakte je op de sukkel bij Braga, Panionios, Lugano, Toulon en het eindpunt Denderleeuw.

“Inderdaad, een opeenstapeling van blessures, niet betaald worden, misleidende contracten, onenigheid met trainers en voorzitters die in ‘den bak’ vlogen voor fraude en valsheid in geschrifte. In Denderleeuw wist ik op voorhand dat het slecht ging aflopen. De trainingen waren ’s avonds. De godganse dag niets doen en dan gaan trainen, daar had ik eigenlijk geen goesting in.”

Met dank aan Jean-Marie

Was de nationale ploeg je grote liefde?

“Ja. Ik heb 38 caps en ik mag zeggen dat ik maar één slechte wedstrijd heb gespeeld bij de Rode Duivels, een thuismatch tegen Duitsland, toen werd ik tijdens de rust vervangen. De beslissing om mij een tijdje aan de kant te zetten kwam niet van Paul Van Himst, de toenmalige bondscoach – dat heeft hij toegegeven na de begrafenis van Jean Dockx, toen we samen met Eddy Merckx iets zijn gaan drinken. Hij was zich ervan bewust dat hij zich door iemand had laten manipuleren en hij had daar achteraf spijt van, dat waren zijn letterlijke woorden. Hij heeft geen namen genoemd, maar ik weet wie het was. Ik zal ook zijn naam niet noemen, maar het is een man die nog voorzitter is geweest van de Belgische voetbalbond en uit Brugge kwam. Ik had vroeger al eens een aanvaring met hem gehad en dat was hij kennelijk niet vergeten. We wonnen in Hongarije met 0-3. Na de match verkondigde die man: ‘Iedereen heeft goed gespeeld, behalve Demol!’ De volgende dag op het vliegveld, voor de terugreis, vertelde een bevriende journalist mij alles. Ik stapte op die Bruggeling af en heb hem eens serieus aangepakt. Hij reageerde niet veel en zei: ‘Ik krijg je nog wel!’ En inderdaad, dat is het geval geweest…”

Was het WK’86 het absolute hoogtepunt in je carrière?

“Ik had slechts twee interlands op de teller staan toen ik naar Mexico vertrok. In het begin van het toernooi waren onze prestaties niet veel soeps, maar toch strompelden we door naar de tweede ronde. Ons vooropgesteld doel was bereikt, iedereen was matig tevreden. Dan kwam die kwartfinale tegen de Sovjet-Unie, een van de topfavorieten van het toernooi, die gehakt hadden gemaakt van hun vorige tegenstrevers. Men gaf ons geen schijn van kans. Sommige spelers hadden hun valies al gemaakt om ’s anderendaags naar huis te vertrekken.

“De eerste helft hebben ze met ons de tour van Rusland gedaan. Gelukkig hadden we Jean-Marie Pfaff of het had met de rust al een catastrofe kunnen zijn! Na de rust schaarde het hele stadion zich achter ons en kregen we meer en meer vertrouwen. De rest van het verhaal is bekend. Als we die match tien keer herspelen, gaan we hooguit twee keer winnen.

“Of dat het absolute hoogtepunt van mijn loopbaan was, weet ik niet. Ik kan moeilijk kiezen tussen de goal in die match en het doelpunt dat ik scoorde op Brugge, dat Anderlecht een maand voor Mexico de titel bezorgd had. Het jaar 1986 zal ik in ieder geval nooit vergeten.”

Heb je het maximum uit je carrière gehaald?

“Neen, zeker niet! De eerste helft van mijn loopbaan wel, de tweede niet. Mijn blessures zijn er gekomen omdat ik mij minder verzorgde. Minder slapen, op stap gaan, alcohol… De verleiding is groot, natuurlijk. Ik ben een paar maal onheus behandeld geweest en heb mij dan laten gaan. Pas op: dat is geen excuus, want je moet je daar over kunnen zetten, maar bij mij was dat moeilijk, ik geef dat toe. Toen ik niet meer opgeroepen werd voor de nationale ploeg heb ik het zwaar gehad en zijn de remmen losgeslagen.

“Maar goed, ik kan ermee leven.”

Op je 33e ben je gestopt en dan ben je trainer geworden.

“Daar zat Pfaff voor een groot deel tussen. Jean-Marie werkte op dat moment als pr-man voor Belgacom. Er was de wedstrijd België-Portugal in Charleroi. Voor de match had Belgacom zijn klanten uitgenodigd in het restaurant van Scifo. Er waren zowel Franstaligen als Nederlandstaligen aanwezig en Pfaff zijn Frans – ik zal beleefd blijven – is niet al te goed. Daarom had men mij gevraagd of ik mij wilde bezighouden met de Franstaligen. Na de wedstrijd reed ik met Jean-Marie terug naar huis. Opeens zei hij tegen mij: ‘Ik word algemeen directeur van Turnhout, wil jij de trainer worden?’ Mijn mond viel open van verbazing. Ik zeg: ‘Waarom niet? Maar op één voorwaarde: ik ben de baas van de ploeg, ik wil niet dat je in de kleedkamer je cinema komt spelen.’ ‘Oké, ik kies voor jou’, antwoordde hij. Drie dagen later zat ik in Turnhout om mijn contract tekenen. Daar heb ik de trainersmicrobe te pakken gekregen.”

Na het trainen van enkele kleinere Belgische clubs, je passage bij KV Mechelen, waar je de faling hebt meegemaakt, het geruzie bij Sporting Charleroi, je leven als T2 bij Standard en de nationale ploeg en tal van buitenlandse avonturen: wat is de balans die je voor jezelf opmaakt als trainer?

“Het beste moet nog komen!” ?

DOOR GILLE VAN BINST – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“In de eerste helft hebben die Sovjets met ons de tour van Rusland gedaan.”

“Toen ik niet meer opgeroepen werd voor de nationale ploeg zijn de remmen losgeslagen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content