Dit weekend scheuren de bolides weer 24 uren over het parcours van Terlamen in Zolder. Voor Bert Longin, de winnaar van vorig jaar, is de druk groot. ‘Winnen is een noodzaak.’

Het koninginnenstuk van de Belcar, zo mag je de 24 uren van Zolder gerust noemen. Niet alleen wegens de grote publieke en publicitaire belangstelling, maar ook omdat er in de race dubbele punten te verdienen vallen, staan de zenuwen bij alle rijders gespannen. Dit keer geldt dat niet in het minst voor één van de winnaars van vorig jaar. In tegenstelling tot zijn ploegmaats van toen, Anthony Kumpen en Vincent Dupont, kende Bert Longin (37) in de Belcar een rampzalig seizoen.

Na vier van de zeven races telt de regerende Belgische kampioen nog geen enkel punt. Twee keer viel Longin uit – één keer met motorpech en één keer na een van zijn zeldzame schuivers – en twee keer kwam hij niet aan de start. Voor dat laatste had de Leuvenaar een goede reden. Zowel tijdens de Telefónica World Series (net als de 24 uren op het circuit van Terlamen) als tijdens de Spa Belpro Trophy vertoefde Longin in het buitenland voor het wereldkampioenschap in de FIA GT. Daarin draait hij met zijn Zwitserse teammaat Gabriel Gardel overigens wel mee bovenaan het klassement na zes van de tien manches.

Vorig jaar Belgisch kampioen, dit jaar nul punten : hoe leg je dat uit, Bert ?

Bert Longin : “Vorig seizoen reed ik in een Chrysler Viper, dit seizoen in een Porsche. De auto heeft misschien wel potentieel, maar op dit moment nog onvoldoende om de concurrentie aan te gaan met de Vipers. Bovendien kampte de wagen met veel technische mankementen.”

Waarom maakte je dan de overstap van Chrysler Viper naar Porsche ?

“Vorig jaar reed ik het ene weekend in de Belcar met een Chrysler Viper, terwijl ik de week erna in de FIA-GT een Porsche bestuurde. Het vergde telkens een aanpassing, die ik nu wilde vermijden. Ik vond het ook een grote uitdaging om het tegen de Vipers op te nemen. Bovendien kreeg de Viper dit seizoen een gewichtshandicap en een kleinere restrictor. Maar om daar voordeel uit te halen, hadden ze de handicap veel hoger moeten leggen.”

Al spijt van je overstap ?

“Nee. In de zeven jaar dat ik in de Belcar zit, heb ik al zowat alles gewonnen wat er te winnen valt. En als ik volgend jaar een officieel Porschecontract kan ondertekenen, dan zal ik wel over een concurrentiële wagen beschikken. Lukt dat niet, dan ben ik genoodzaakt om in België opnieuw met een Viper rondjes te draaien. Voor de sponsors kunnen de mindere prestaties één jaar door de beugel, maar langer pikken ze dat niet. In de 24 uren rijd ik komend weekend trouwens met een Viper, samen met mijn compagnon van vorig seizoen Anthony Kumpen. Winnen is voor ons allebei een noodzaak.”

Wat maakt de 24 uren van Zolder zo speciaal in het Belcarcircuit ?

“Ten eerste de dubbele punten en het feit dat je ook na 6 en 12 uur wedstrijd punten kan scoren. En ten tweede de sfeer, de publieke belangstelling, alles erop en eraan.”

Waarom blijf je eigenlijk naast het wereldkampioenschap ook nog actief in de Belcar ?

“In de eerste plaats word ik gesteund door een aantal sponsors met Belgische belangen. Ten tweede moet ik mijn bekendheid in België behouden om ook in het buitenland naam te maken. In het WK kondigen ze mij aan als Belgisch kampioen GT. Zo’n titel kan je wel gebruiken.”

In dat WK presteer je dit seizoen in tegenstelling tot het BK wél heel sterk, terwijl je het daar toch moet opnemen tegen nagenoeg alleen maar professionele rijders.

“In het FIA GT-kampioenschap zitten inderdaad enkel profs, buiten een zekere Bert Longin ( grijnst). Je vindt er onder meer ex-Formule-1-coureurs die nog willen blijven racen en wat geld verdienen, naast jongens die het net niet tot de Formule 1 schopten. Het niveau in de FIA GT ligt in elk geval erg hoog. Om het in orde van grootte te schetsen : je hebt de Formule 1, gevolgd door de Formule 3000 en dan komt de FIA GT.”

Je vormt samen met Gardel ‘pas’ het tweede team van Porsche in de FIA GT. Hoe moeilijk is het om als tweede team op te boksen tegen een eerste, in dit geval Ortelli-Lieb ?

“Als ze moeten kiezen tussen twee wagens, dan krijgt de eerste een voorkeursbehandeling. Dat is logisch, ik heb er ook geen probleem mee. Maar ik wil er natuurlijk wel voor zorgen dat ze steeds meer rekening gaan houden met mij. Met Siemens breng ik al een grote sponsor binnen en – zoals ik al zei – voor volgend seizoen probeer ik mij te vestigen als officieel Belgisch Porscherijder. Porsche België zou mij dan kunnen steunen om het wereldkampioenschapsproject te optimaliseren. Want uiteindelijk draait het in de autosport altijd om centen. Je moet als rijder uiteraard over genoeg talent beschikken, maar hoe meer geld, hoe meer kansen op succes.”

Jullie stonden dit seizoen al eens op het podium en bij de vorige race, voor eigen publiek in Francorchamps, reden jullie in derde stelling toen Gardel op een andere wagen reed. Dan moet je als ploeggenoot wel even op je lip bijten, zeker ?

“Teamwork is belangrijk in deze sport. Innerlijk kook je, want ik had gepiekt naar die wedstrijd, was bijzonder gefocust. Natuurlijk is het frustrerend om dan op die manier uit de race te verdwijnen, maar je moet diplomatisch blijven en jezelf onder controle houden.”

Hoewel de crash jullie kansen hypothekeerde op een podiumplaats in het eindklassement, wat jullie toch vooropstelden als doelstelling.

“Voor Francorchamps stonden we in onze klasse, de N-GT – wat zoveel betekent als tot 3600 cc – op een vierde plaats. Door de crash zakten we enkele plaatsen, maar op die podiumplaats blijven we hopen. Sportpsycholoog Jef Brouwers heeft me trouwens geholpen zo’n tegenslag als die in Francorchamps snel uit mijn hoofd te zetten. Je hart spreekt anders, maar je moet aan je toekomst denken. De volgende manche rijd ik opnieuw met Gardel, we moeten dus nog samen kunnen werken. In plaats van een giftige opmerking te geven is het dan aan mij om hem motiveren en te zeggen : ‘Gabriel, trek het je niet aan, we gaan er opnieuw tegen aan.’ Bovendien kan het mij net zo goed overkomen.”

Een tweede ambitie die je uitsprak voor aanvang van het seizoen, was : ‘Het team aan de titel helpen samen met de andere Porsche GT3-RS van routiniers Ortelli en Lieb.’ Op dat vlak ziet het er goed uit.

“Dat is zo. En als het team tevreden is, kan dat alleen maar in mijn voordeel spelen. Ze zagen mijn teleurstelling na de manche in Francorchamps, maar ik kreeg te horen : ‘ You know that is very important for you, for next year, that we win this race, although you’re not in the car.’ Zo gaat dat, maar zelf loop je natuurlijk te balen als je de wedstrijd niet kan uitrijden.”

Hoe zou je jezelf typeren als rijder ?

“Ik ben niet iemand die heel veel risico’s neemt, niet bepaald een brokkenmaker. Anders had ik het geen zeven jaar volgehouden. In de Belcar raakte ik dit seizoen een keer van de baan, maar de omstandigheden zaten toen echt niet mee. De wagen reed onvoldoende snel door technische problemen, waardoor we extra risico’s namen. Het begon te regenen, maar we gingen niet binnen om regenbanden te laten steken. Dan weet je dat de kans bestaat dat het faliekant afloopt. Maar iemand die té veel risico’s neemt, is gewoon te duur voor een team. Anderzijds mag je uiteraard ook niet te laks zijn, want dan rijd je niet snel genoeg. Je moet dus een compromis sluiten tussen de twee. Ik denk te mogen zeggen dat dat wel een van mijn sterkste punten is als rijder.”

Jij en je teammaat Gabriel Gardel rijden rond met het nummer 51. In het wielrennen en meer bepaald in de Ronde van Frankrijk is dat een fel gegeerd nummer. Geldt dat ook in de autosport ?

“( Lacht.) Bij ons heeft dat nummer geen speciale betekenis. Het liefst zou ik eens een jaartje met het nummer 1 rijden. Dat zou willen zeggen dat ik het jaar voordien wereldkampioen werd ( lacht).”

Bang zijn als autocoureur is uit den boze, maar wat vinden je vrouw en je kinderen van jouw uit de hand gelopen hobby ?

“Zelf ben ik uiteraard nooit bang. Toch niet voor mezelf, wel voor mijn wagen ( grijnst). Mijn vrouw maakt zich soms wel zorgen. Zoals tijdens de 24 uren van Francorchamps, waar we moesten starten in slechte weersomstandigheden. Het vertrek leek op dat van een sprintwedstrijd. Onbegrijpelijk ! Je moet 24 uren gaan koersen, maar ze vlogen erin alsof de wedstrijd maar een ronde zou duren. ( Verheft zijn stem.) Zoiets snap ik niet, net een bende gekken bij elkaar ! In plaats van de eerste ronde rustig positie te kiezen en dan te beginnen koersen, neen : van bij de start plankgas.”

Hoe reageer je op de kritiek die er wel eens gegeven wordt op gemotoriseerde sporten dat het geen echte spórten zouden zijn, dat het nauwelijks fysieke inspanning vergt ?

“Mensen die dat beweren, weten niet waarover ze spreken. Mijn physical trainer, Reinout Van Schuylenberg, is zelf een verdienstelijk triatleet en stelt dan ook trainingsschema’s op in die zin. Daar zitten wekelijks onder meer fietstrainingen in van om en bij de 120 kilometer, looptrainingen van ongeveer 15 kilometer en zwemtrainingen van 3 kilometer. En Formule-1-coureur Mark Webber doet aan triatlon. Om maar te zeggen… Je moét gewoon fysiek perfect in orde zijn, wil je goede prestaties neerzetten in de autosport.”

En gewiekst zijn. Je haalde het daarstraks al aan : ‘Hoe meer geld, hoe meer kansen op succes.’

“Kan je als wielrenner niet volgen, dan ligt dat niet aan je fiets, maar aan jezelf. In een raceauto weet je niet altijd waaraan het ligt. Ik ben laat in de autosport gestapt. Mocht ik twintig jaar geleden geweten hebben dat ik zo goed met een wagen kon rijden, dan had ik nog verder kunnen staan. Maar als je geen familietraditie hebt, is het verdomd moeilijk om in deze sport voet aan de grond te krijgen. Precies dáárom wil ik na mijn carrière iets doen voor jonge talentvolle sporters, en niet noodzakelijk alleen in de autosport, omdat ik weet welke achterstand ik heb opgelopen door zelf mijn weg te zoeken. Ik ben immers eerder toevallig in de autosport gerold. Acht jaar geleden raakte ik aan de praat met een autocoureur. Ik vroeg hem of ik niet eens een namiddag mocht testen. Ik moest daar wel behoorlijk wat geld voor neertellen – hoeveel ga ik niet vertellen, maar de test viel behoorlijk mee ( grijnst). Ze vroegen mij meteen : heb je ergens getraind of wat ? Zo is de bal aan het rollen geraakt.”

Had je altijd al het gevoel dat je goed met een wagen kon rijden ?

“Toch wel. Als het sneeuwde, bleken mijn kameraden mij nooit te kunnen volgen. Terwijl ik vond dat ik helemaal niet snel reed. Je hebt dat gevoel of je hebt het niet, hé.”

Je kon ook behoorlijk met een crossmotor rijden, niet ?

“In 1986 werd ik Belgisch kampioen in de 125 cc. Er zijn verscheidene raakpunten : je moet ook op je tanden kunnen bijten, doorzetten, en de lijnen om snel bochten te nemen liggen gelijkaardig. Maar voor motorcross had ik minder talent dan voor autoracen. Dat staat vast.”

Van de Formule-1-rijders weten we dat ze ontzettend veel geld verdienen, maar hoe zit dat in de FIA-GT ? Kan je van je sport leven ?

“Je kan ervan leven, maar daarvoor moet je een goede structuur rond jezelf weten. Mede dankzij SEM kon ik die op poten stellen, maar ik vrees dat er in België geen vijf rijders zo georganiseerd zijn. Ik denk dat er misschien tien of vijftien Belgische autocoureurs iets verdienen aan hun sport.”

Een gevolg allicht ook van het verbod op tabaksreclame ?

“Dat is inderdaad een probleem. Mocht tabaksreclame toegelaten zijn, dan zou de groep van rijders die geld winnen in plaats van geld in hun sport te steken, groter zijn. Zelfs de Belgische toppers moeten elk jaar hard werken om hun budget rond te krijgen.”

‘Gelukkig’ is het voor jou niet je voornaamste beroepsbezigheid ?

“Het vormt wél de bezigheid waar ik het grootste deel van mijn tijd in steek. Maar het klopt dat ik beroepshalve geen autocoureur ben, maar general manager van Longin Service, een bedrijf dat veertig mensen tewerkstelt. Wij doen grote industriële reinigingsprojecten voor de productie-industrie in België en voor steden en gemeenten. Gelukkig staat er nu een dusdanige structuur op poten, waardoor mijn broer, samen met nog enkele mensen van de directie, het bedrijf voor negentig procent kan leiden. Daardoor kan ik nu telkens ‘uitgerust’ aan de start van een race komen, terwijl veel concurrenten vermoeid en gestresseerd zijn.”

Slotvraagje, Bert : hoe zit dat nu met al die pitspoezen in de autosport ?

“Goh, daar heb ik echt geen tijd voor, hoor ( lacht).”

door Roel Van den broeck

‘In de autosport geldt : hoe meer geld, hoe meer kansen op succes.’

‘Voor mezelf ben ik nóóit bang, wel voor mijn wagen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content