Net voor hij het vliegtuig nam naar Spanje, waar hij met Elche een nieuwe club vond, spraken we met de Congolese Belg bij hem thuis in Rome over tien jaar Italië. ‘Een tegenstander opeten, daar hou ik van.’

Dit is het verhaal van een jongen die zich zonder veel vragen te stellen naar de top werkte, die Italië nodig had om in België gewaardeerd te worden. Een krijger, het type speler waarvoor het publiek niet naar het stadion komt, maar dat elke ploeg graag in de eigen rangen wil. In badstad Formia, tussen Rome en Napels, blikt Gaby Mudingayi terug op een lange carrière met verrassende wendingen.

“Ik ben eigenlijk toevallig begonnen met voetballen”, zegt hij. “Op school deed ik het niet zo goed, ik hing liever op straat rond met mijn vrienden. Mijn vader heeft me dan aangepord om een sport te beoefenen, zodat ik ’s avonds moe zou thuiskomen. Ik moet zeggen dat ik daar niet echt warm voor liep. Met de vrienden van Etterbeek hebben we dan besloten om samen te gaan sporten. We schreven ons in bij de voetbalclub in Etterbeek. En dat beviel me wel, ik liep graag…”

Maar voetbalde je toch al eens met je vrienden?

“Zelfs dat niet. Ik hing gewoon wat rond met kameraden, we waren met zes of zeven die een gettoblaster hadden en we haalden wat ongein uit in Brussel. Kleine pekelzonden, niks ernstigs. Ik hield helemaal niet van voetbal. Ik herinner me dat we op school eens tickets kregen om naar Anderlecht te gaan. Ik hoefde ze niet. De keuze tussen rondhangen met mijn vrienden of naar Anderlecht gaan was gauw gemaakt.”

Lang bleef je niet bij Etterbeek.

“Twee seizoenen. De voorzitter had contacten bij Union. Hij zag me over het veld crossen en dacht daarom dat ik doodgraag voetbalde. Mijn vrienden daarentegen modderden maar wat aan en dus besloot de club om iedereen weg te sturen. Ik belandde bij Union op mijn vijftiende. Al snel zat ik bij de reserven en op mijn zestiende in de eerste ploeg.”

Dat is heel snel gezien je gebrek aan opleiding.

“Ja, ik had geen enkele technische of tactische scholing. Ik liep waar de bal was, ik volgde die overal. Ik trok me er niks van aan dat ze zeiden dat ik een middenvelder was en in positie moest blijven.”

Was het dan door je fysiek dat je dat compenseerde?

“Fysiek stak ik er inderdaad boven uit. Ik kon van ’s morgens tot ’s avonds lopen. Zodra de match begon, gaf ik alles. Maar toen ik op mijn negentiende in Gent aankwam, kende ik problemen wegens mijn gebrek aan technische en tactische bagage. Bij de Nederlander Jan Olde Riekerink viel dat niet in goede aarde.”

Het vuile werk

Je was nog geen titularis bij AA Gent toen je al opgeroepen werd voor de nationale ploeg.

“Ja, dat was een complete verrassing. Jean-François de Sart (destijds de coach van de nationale beloften, nvdr) schreef een mooi rapport over mij. Aimé Anthuenis riep me op om tegen Polen de geblesseerde Yves Vanderhaeghe te vervangen. Met amper eersteklassewedstrijden in de benen stond ik ineens in de basis bij de Rode Duivels. We wonnen, maar nadien kreeg ik geen goede commentaren in de – vooral Vlaamse – pers en vroeg men zich af waarom Karel Geraerts niet in mijn plaats had gespeeld. Eigenlijk hebben ze me daar afgemaakt. In plaats van definitief vertrokken te zijn na die match, kreeg ik een klap en belandde weer op de bank bij Gent. Ik kreeg nog twee keer een selectie, maar zonder een minuut te spelen. Vervolgens keerde ik terug naar de beloften en kwam Torino me halen. In vier jaar Gent had ik een zestigtal wedstrijden gespeeld, maar de club wou van me af en zo belandde ik op mijn 23e in de Italiaanse tweede klasse.”

Waar je totaal uit beeld zou verdwijnen, zo dacht men…

“In België heeft men nooit veel naar mij omgekeken. Als ik zie hoe men met de jongeren van nu werkt, die nu uitblinken in de nationale ploeg, of zie hoe Vincent Kompany aan het begin van zijn carrière gesteund werd, is dat heel anders dan wat ik heb meegemaakt. Maar dat heeft me nooit geraakt, want ik vond mezelf al bevoorrecht, ook al wilde ik nooit carrière maken in het voetbal. Je geld verdienen met iets wat niet eens je droom is, dat is geluk hebben. Dat men niet over mij praatte, maakte dus niet zo veel uit.”

Je brak snel door bij Torino.

“Ja, in Italië houden ze van gregari, strijders, defensieve middenvelders die hard werken en niks laten passeren. Een beetje zoals in Engeland. Dat ik nu in Spanje zit, komt doordat ze hier vaak te veel technische middenvelders hebben en te weinig mannen om het vuile werk op te knappen.”

Word je nog altijd beschouwd als een waterdrager?

“Als kind droomt iedereen ervan om goals te maken zoals Diego Maradona, maar beetje bij beetje leer je waar je zelf goed in bent. Een aanvaller die de diepte in gestuurd was terughalen voelde beter dan een schijnbeweging of een dribbel. Een tegenstander ‘opeten’, dat deed ik graag. In het begin bij Torino zat ik eens een eerste helft op de bank toe te kijken hoe een speler van de tegenstander de ene mooie pass na de andere actie mocht maken. Ik dacht: laat mij daar maar eens op los. De tweede helft kwam ik erin en na vijf minuten werd die kerel met zijn schijnbewegingen al vervangen. Hij had geen bal meer geraakt. Ik volgde hem als zijn schaduw, tackelde hem keer op keer, maar wel correct. Ik speel hard, maar niet gemeen. Slechts één keer in mijn carrière ben ik van het veld gestuurd en dan nog met twee keer geel. Pato van AC Milan was die dag te snel voor mij. Eén uitsluiting is weinig voor een verdedigende middenvelder. Ik heb nooit iemand geblesseerd, maar gele kaarten verzamelde ik aan de lopende band. Als je tegen Del Piero of Pirlo speelt, mag je die amper raken of de refs trekken al geel.”

Heb je de indruk dat het niveau van de Serie A in de loop der jaren gedaald is?

“Ja. Het is overal crisis. Kijk maar wie er nu bij de grote ploegen speelt, dat is niet meer hetzelfde als vroeger. Toen ik in de Serie A belandde, bij Lazio, was dat een andere wereld. Ik speelde toen tegen Ibrahimovic, Ronaldo, Ronaldinho…”

Geen sant in eigen land

Hoe verklaar je het dat je zo vlot geïntegreerd geraakte in Italië?

“Mijn echtgenote, die ik al van mijn zestiende ken, is Italiaanse, ook al is ze net als ik opgegroeid in Etterbeek. Dat maakte het gemakkelijker. Zij was in het begin mijn woordvoerster bij interviews. Maar op vier maanden tijd heb ik de taal geleerd, wat de mensen erg apprecieerden. En op sportief vlak blonk ik al snel uit. Na anderhalf jaar Torino werd ik uitgeroepen tot beste speler van de Serie B.”

En dus kreeg je aanbiedingen bij de vleet…

“Ja. Napoli en Fiorentina toonden interesse, maar ik was vooral gecharmeerd van de uitleg van Claudio Lotito, de voorzitter van Lazio. Terecht, zo bleek, want drie seizoenen lang heb ik zowat alles gespeeld. Ik kreeg vaak te horen dat veel fans van Lazio racistisch ingesteld zijn, maar daar ben ik nooit mee geconfronteerd geweest. Integendeel: ik werd op handen gedragen door de curva nord (de tribune van de ultra’s, nvdr). Ze zongen een lied speciaal voor mij en na de wedstrijd wilden ze dat ik hen ging groeten. Ze noemden me la ruspa (de bulldozer, nvdr), the wall of monstro.”

Hoe verklaar je dat?

“Ze voelden zich met mij verbonden omdat ik alles gaf om hun kleuren te verdedigen. In de tribune hingen er overal spandoeken met ‘Gaby the wall‘ erop. Ik had een buitengewoon goeie band met de supporters.”

Ondertussen bleef je in België vrij anoniem?

René Vandereycken, die Anthuenis opvolgde, had in Italië gespeeld en wist hoe moeilijk het was om daar door te breken. Maar ondanks mijn selecties kreeg ik weinig aandacht. Ook al had ik net voordien een topwedstrijd gespeeld tegen Real Madrid in de Champions League, in België sprak niemand daarover. De pers had geen interesse in wat ik presteerde. En bij de nationale ploeg behoorde ik tot een generatie die niet de kwaliteit had van de huidige.”

Halvegare

Bij Lazio speelde je samen met Paolo Di Canio, iemand met een nogal twijfelachtige reputatie, met name over zijn houding tegenover fascisme.

“Dat verliep op zich goed, maar een halvegare is het wel. Ik herinner me dat hij ons op een avond voor de Romeinse derby tegen AS Roma had uitgenodigd om bij hem thuis te komen eten. Hij wou ons opjutten voor die match, toonde ons beelden van supporters en sprak over de derby met het schuim op de lippen. We keken elkaar aan en zeiden: die gast is niet goed snik! Maar voor hem betekende Lazio alles, hij was opgegroeid in de curva.”

Waarom verliet je Lazio voor een meer bescheiden club als Bologna?

“Had ik gekund, dan was ik bij Lazio gebleven. Maar de club had het financieel moeilijk en we raakten het bij de onderhandelingen niet eens over de cijfertjes. Bleek dat Lazio achter mijn rug al een deal had gesloten met Bologna… Om drie uur ’s ochtends belde voorzitter Lotito me om te zeggen dat ik mocht opkrassen. Twee dagen ervoor had hij op tv nog verklaard dat hij een ploeg wilde bouwen rond mij en Goran Pandev. Ik mocht dus zogezegd niet weg, ook al toonden clubs als Inter en AC Milan interesse. Uiteindelijk haalde Bologna me voor 12 miljoen euro. Gezien ik nog maar één jaar contract had, best een grote som. Bij Bologna verdiende ik goed mijn boterham. Ik ben er trouwens bij elke stap in mijn carrière financieel op vooruitgegaan.”

Afgezien van je salaris beleefde je niet veel plezier aan je beginperiode in Bologna…

“Het was lastig. Ik voelde me zo goed bij Lazio, waar de journalisten die de club volgen me dagelijks belden. Bij Bologna kende ik twee moeilijke jaren en ben ik met heel wat mensen in de clinch gegaan omdat ze niet begrepen dat ik me zo in mijn schulp terugtrok terwijl ik normaal net heel joviaal ben. Maar je moet begrijpen: mijn naam werd genoemd bij Bayern München en de grootste Italiaanse clubs en dan belandde ik maar bij Bologna, dat maar net naar de Serie A was gepromoveerd.”

Hoe verliepen je eerste weken daar?

“Ik heb afgezien. Ik dacht dat ik een bepaald niveau bereikt had en zat plots bij een promovendus, dat bracht me uit evenwicht. Mentaal was ik er slecht aan toe. Ik heb zelfs geweigerd om een paar wedstrijden te spelen. Toen het publiek daarachter kwam, werd het nog erger, toen begonnen ze me uit te fluiten.”

En wat gebeurde er toen je met Bologna op bezoek ging bij Lazio?

“Dat was te gek. Ik scoorde met een geweldige volley, terwijl doelpunten maken nooit mijn sterkte was. Maar je kon van mijn gezicht aflezen dat ik niet blij was. Ik was nog altijd kwaad op de voorzitter van Lazio, ook al gaf het Romeinse publiek me een enorm applaus. Het was niet de carrière geworden die ik me voorgesteld had. Ik was door La Gazzetta dello Sport nochtans verkozen tot beste recuperator van het calcio, vóór spelers als De Rossi of Gattuso.”

Achillespees

Uiteindelijk kon je dan toch tekenen bij een mythische club als Internazionale.

“Gelukkig waren mijn laatste twee seizoen bij Bologna uitstekend. Ik kreeg aanbiedingen van AC Milan en Napoli. Maar de coach van Inter, Claudio Ranieri, belde me op en zei: ‘Ik heb met Stankovic, Sneijder en Milito veel offensieve spelers, maar ik mis op het middenveld iemand die de zaak controleert.’ Dat heeft me overtuigd. Dat ik mijn contract al tekende een maand voor het einde van de competitie – wat eigenlijk niet mag – bewijst dat Ranieri echt op mij rekende.”

Bij Inter liep je wel wat blessures op.

“Zes jaar lang was ik nooit geblesseerd en plots sta ik een maand aan de kant met een knieletsel. Nadien speel ik twee wedstrijden en blesseer ik me opnieuw voor twee maanden. Ik speel weer enkele matchen en dan scheur ik mijn achillespees. Over en uit. Acht maanden revalidatie. Ondertussen had de club Ranieri vervangen door Walter Mazzarri en die had niet de gewoonte om veel aan zijn elftal te sleutelen. Ik moest concurreren met Esteban Cambiasso, dus veel heb ik niet gespeeld.”

De achillespees, dat is een zware blessure…

“Eerst had ik het niet door. Ik wou zelfs doorspelen. Mijn spieren waren nog warm, dus deed het amper pijn. De dokter dwong me van het veld te gaan. In de kleedkamer heeft hij me vlakaf gezegd wat er aan de hand was. Dat was geen staaltje van sterke psychologie… Ik zat daar helemaal alleen in die kleedkamer te huilen, ik dacht dat mijn carrière voorbij was.”

Je hebt ruim 200 wedstrijden gespeeld in een van de grootste competities ter wereld. Maakt dat je trots?

“Zonder die laatste twee jaar vol miserie hadden er dat nog veel meer kunnen zijn. Maar ik ben tevreden over mijn carrière, zeker omdat ik nooit gedacht had om met voetbal mijn brood te verdienen. Ik voelde mezelf nooit een vedette. Ik stond ’s ochtends gewoon op om naar mijn werk te gaan. Voor sterren als Mario Balotelli is dat anders. Voor hen is voetbal ook een hobby, voor mij is het gewoon werk.”

DOOR THOMAS BRICMONT IN FORMIA – BEELDEN BELGAIMAGE/CHRISTOPHE KETELS

“Een aanvaller die diep gestuurd is terughalen, voelt beter dan een schijnbeweging of een dribbel.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content