Een jaar geleden bereidde Koen Persoons zich voor op de vorige bekerfinale terwijl zijn jongste broer in coma lag. ‘Als je hem dan echt tussen die buisjes ziet, moet je kotsen.’ Ruben gelooft nu dat zijn rechterarm en -been volledig zullen herstellen.

Die ene, logische vraag lijkt een goed begin voor het interview. Wat is er precies gebeurd? Maar Koen (26) en Ruben (20) Persoons moeten het antwoord schuldig blijven. “Ik heb er geen probleem mee als mensen praten over het ongeval en de weken erna,” zegt Ruben, “maar ik zit er altijd voor spek en bonen bij. Van die bewuste dag herinner ik me maar één fragment; we lachten een vriend uit omdat hij de vragen van Trivial Pursuit niet kon beantwoorden. Ze hebben me wel verteld hoe die avond en nacht van 23 op 24 april verlopen zijn. Ik ben gaan trainen in Berlare, waar ik tot die dag in het doel stond. Daarna zijn we gaan bowlen. Dan heb ik in Aalst nog even op café gezeten en nadien ben ik met de auto naar huis gegaan.”

Koen: “Ik legde die weg intussen zeker honderd keer af. Er is op de plaats van het ongeluk enkel een flauwe bocht. Waarschijnlijk reed hij te snel. Of misschien is zijn gsm gevallen en heeft hij daarnaar gegrepen …”

Ruben: “Ik denk dat ik in slaap gevallen ben. Daarop pin ik me vast. Als het iets anders was, dan is dat maar zo. We moeten vooruit.”

Koen: “Het is ook een waarschijnlijk scenario. Twee jaar geleden brak Ruben al eens een dijbeen toen hij met zijn brommer tegen een rij geparkeerde auto’s reed. Toen was hij in slaap gevallen. Nu waren er ook geen rem- of slipsporen. De alcoholtest was negatief.”

Een vingerknip

Ruben: “Iemand viel door de klap uit zijn bed en belde de ziekenwagen.”

Koen: “Ik kreeg om halfvier, anderhalf uur later, een sms’je. Normaal gezien word ik daar nooit van wakker, toen wel. Het was een berichtje van Mattis, mijn andere jongere broer. ‘Koen, bel mij, het is dringend.’ Het was vrijdagochtend, de volgende match was dichtbij. Mijn vader had Mattis gezegd dat hij me niet wakker mocht bellen. Het toont aan hoe op dat moment niemand van ons de situatie juist kon inschatten. Terwijl ik Mattis belde, sliep ik nog half. Als je dan dat nieuws hoort … Dat is zo irreëel. Melanie en ik zijn direct naar het ziekenhuis gereden.

“We mochten even bij hem. Een bed, computers, buizen, getuut en dat ene geluid … Psssht, psssht, psssht … Hij werd beademd door een toestel. Het was alsof ik naar een film aan het kijken was, maar ik stond er middenin. Tot ik die kamer binnenging, kon het allemaal niet waar zijn, voor hetzelfde geld stond er een cameraploeg en was het een slechte grap. Maar als je dan die deur opendoet en hem echt tussen die buisjes ziet, moet je kotsen, krijg je hoofdpijn en voel je alles wat je niet wil voelen. Dat moment blijft mij het meeste bij.

“We mochten elke dag twee keer een kwartier bij hem. Eerst zeiden ze: ‘Morgen laten we hem ontwaken, binnen twaalf uur is hij uit coma.’ Dan werd dat vierentwintig uur, zesendertig … Pas na twee of drie dagen vroeg ik een verpleegster: ‘Is hij in levensgevaar?’ Ze zei: ‘Op dit moment kan er altijd iets fout lopen.’ Dat is het tweede moment dat ik altijd zal onthouden, ineens besefte ik dat het in een vingerknip voorbij kon zijn. Pas toen zag ik in dat hij niet zomaar goedendag zou zeggen en naar buiten zou wandelen.”

Ruben: “Er waren microscopische bloedingen rond mijn hersenstam.”

Koen: “Ik zocht de hele tijd op het internet op wat daarvan de gevolgen konden zijn. Dat was mijn manier om met de situatie om te gaan. Gelukkig had ik in die weken ook het voetbal. Terwijl ik sjotte, kon ik niet nadenken.”

Naakt in het gras

Koen: “Op mijn eentje zitten wenen deed ik niet. Als ik andere mensen zag, kwamen de emoties wel los. Die de vrije loop laten was niet gemakkelijk. Normaal gezien is dat ook niks voor voetballers. Maar op zulke momenten telt dat niet, dan maakt het niet uit of je voetballer bent of ballerina. We gingen allemaal door een heel zware periode. En hij lag daar.”

Ruben: “Het deed veel met de mensen rond mij. Er is hier thuis toen een dagboek aangelegd. Daarin kon iedereen zijn gevoelens kwijt. Ik ben erin begonnen, maar ik ben niet ver geraakt. Het is enorm zwaar.”

Koen: “Wat daar allemaal in staat, daar verwacht je je niet aan. Toen we erin schreven, bedachten we niet dat iemand anders het ooit te zien zou krijgen, we schreven gewoon wat we voelden. Het raakt Ruben, denk ik, zo fel omdat je niet beseft hoe diep je in de mensen hun hart zit. Neem nu de vriendinnen van mijn vrouw. Ruben kent die wel, maar die zouden vroeger nooit gezegd hebben: ‘Ruben, ik zie je graag.’ Nu staat het er. Ik vind dat mooi. Er zal een moment komen waarop hij daarin zal kunnen lezen, als alles goed verwerkt is. Ik durf niet te stellen dat we er nu al helemaal over zijn. Wel is de eerste schok weg. Dat merk je aan de grapjes die we soms al eens maken. Als Ruben een foute opmerking geeft, krijgt hij het op zijn boterham: ‘Rijd nog eens in een schuur, jongen.'”

Ruben: “Intussen kan ik daarmee om. Ik weet dat anderen die uitlaatklep nodig hebben.”

Koen: “We staan er niet altijd bij stil hoe hard het is, wat we zeggen. We zijn opgegroeid in een groot gezin, we hebben nog een broer en twee zussen. Je moet hier tegen een stoot kunnen. En Ruben kreeg het als jongste altijd al zwaar te verduren. Ooit hebben Mattis en ik eens al zijn kleren uitgedaan en hem in een slaapzak gestoken. We zijn met hem naar de sporthal gereden en hebben hem daar in een container vol gras gekieperd. Hij is gehard op het mentale vlak.

( lacht) “Op een andere dag gingen we eens eten met het hele gezin. Toen we aankwamen in het restaurant, belde Ruben. ‘Jullie zijn me thuis vergeten.’ Zeven was hij toen. Je moet toch al sterk in je schoenen staan om dan niet gewoon te beginnen blèten.”

De film klopt niet

Ruben: “Het eerste moment dat ik weer voor me zie, is dat waarop Koen naast me staat met kort haar.”

Koen: “24 mei, de dag na de finale. Ik keek naar hem en voor het eerst lachte hij weer. In zijn blik las ik dat hij wist wie ik was en zag dat ik iets gedaan had wat ik anders nooit zou doen. Ik had mijn haar net na de wedstrijd laten afscheren.”

Ruben: “Ik heb die match gezien, zeggen ze, maar ik herinner me dat niet.”

Koen: “Je kunt al wakker zijn, maar nog van niks weten. Eigenlijk hoort die fase nog bij de comateuze toestand.”

Ruben: “Ook de weken nadat ik Koen zag met dat kort haar, zijn vaag.”

Koen: “Mensen vragen vaak hoe lang Ruben in coma geweest is en fronsen als ik antwoord: ‘Vier à zes weken.’ Ze begrijpen niet dat je dat niet exact kunt zeggen. Op tv liggen ze een paar weken in coma, worden ze wakker, stappen ze uit hun bed en zijn ze twee dagen later thuis. Op dat vlak klopt de film dan weer niet. Ruben vroeg ook niet één keer waarom hij in dat bed lag en hoe hij daar terechtgekomen was. We vertelden het hem wel vaak. Hij is dat heel traag beginnen op te nemen.”

Ruben: “In juni brachten ze me van Aalst naar Gent, om daar te revalideren.”

Koen: “Tussendoor was hij enkele uurtjes thuis. Hier begon hij voor het eerst weer te fluisteren, heel moeizaam.”

Ruben: “Het spreken op zich ging uiteindelijk nog vrij vlot, alleen had ik soms last om mijn woorden te vinden. Als ik nu lang aan het woord ben, sleep ik nog een beetje. We werken daaraan in het neurogedeelte van de revalidatie. In dat onderdeel komen ook mijn geheugen en concentratie aan bod. Er is ook een kinegedeelte, waarin ze passieve bewegingen uitvoeren met mijn rechterarm en -been, en een ergogedeelte, dat gericht is op de herintegratie in de buitenwereld. Daarin leer ik weer koken, fietsen en de tram nemen.”

Iejten Toiger

Ruben: “Ik revalideer elke weekdag. Het is vermoeiend, maar ik voel dat ik vooruitga.”

Koen: “Zijn arm kan hij weer gebruiken, maar minder goed dan vroeger. En ook aan zijn stappen heeft hij nog werk.”

Ruben: “Af en toe merk ik dat mensen me nog altijd nakijken als ik stap. Uiteindelijk kan ik het toch niet verbergen. Als ik mezelf in een winkelruit zie wandelen, denk ik ook: het is nog niet zoals het hoort. Maar laat ze maar kijken. Ik denk dat je daar vooral last mee hebt als je niet honderd procent in orde bent met jezelf.”

Koen: “Zijn probleem bij het stappen is dat zijn voet verticaal blijft hangen als hij die opheft. Hij moet nu echt nadenken als hij wandelt.”

Ruben: “Soms zie ik de tram toekomen en moet ik maar dertig meter meer tot aan de deur. Normaal gezien loop je dan en spring je erop. Nu moet ik hem laten rijden. Heel frustrerend.”

Koen: “Hij heeft intussen wel al eens twee uur gestapt, tijdens de carnavalsstoet in Aalst.”

Ruben: ( lacht) “Verkleed als golfer. Ons thema was: IejtenToiger.”

Koen: “Vooraf betwijfelden we of hij het wel zou kunnen. Hij was de enige die niet twijfelde en kreeg gelijk.”

Ruben: “Soms heb je momenten waarop het minder goed gaat, maar op andere momenten overstijg je jezelf. Die moet je gebruiken, om zo ver mogelijk te komen.”

Is goed oké?

Ruben: “Ik streef naar honderd procent herstel. Met minder mag ik geen vrede nemen. Ik vertrouw er ook op dat alles terugkomt.”

Koen: “Ik vind dat hij nog meer zou moeten doen. Ik denk dat ik er in zijn plaats nog harder tegenaan zou gaan. Hij zegt: ‘Ik kom er wel.’ Ik zou het van bij het begin minder aanvaard hebben. Maar ik ben natuurlijk blij als hij zegt dat hij niet tevreden is met minder dan honderd procent. Lukt dat, volledig herstellen? Daar heb ik soms mijn vragen bij. Maar het is sowieso een gevecht waarin je niet mag loslaten.

“Af en toe vraag ik me af of hij niet iets rapper zou moeten vooruitgaan. Maar dan denk ik ook: kijk eens vanwaar hij komt. Terwijl je absoluut nog wilt dat alles weer perfect in orde komt, ben je stilaan aan het aanvaarden dat goed ook oké zal zijn.”

Ruben: “Voor mij geldt dat niet. Weer in het doel staan is mijn streefdoel, dat is allesomvattend: kunnen lopen, die rechterhand kunnen gebruiken …”

Koen: “Maar je moet het ook een beetje onder ogen zien. Je moet nu niet verwachten dat je ooit nog heel harde schoten zal stoppen … Ik denk dat het iedereen al veel plezier zou doen als we hier gewoon weer een balletje zouden kunnen trappen.

“Als wij zeggen dat de kans dat hij nog in het doel zal staan ons klein lijkt, wijst Ruben ons erop dat we toch nog over een kans praten. En misschien … Hoe meer de mensen zeggen dat het niet zal lukken, hoe meer hij zich misschien zal inspannen om het tegendeel te bewijzen.”

Hoofd draaien

Koen: “Ik passeer nog vaak de plaats van het ongeval. Als je van de ene kant komt, zie je de schuur – of wat ervan overgebleven is – van ver. Als je van de andere kant komt, moet je je hoofd echt draaien om ze te zien. Ik rijd er geen keer voorbij zonder dat te doen. Dan denk ik telkens: waarom?”

Ruben: “Ik denk elke keer: wat?”

Koen: “En vraag jij nooit: waarom ik?”

Ruben: “Vaak, maar niemand antwoordt.”

Koen: “Ik heb Ruben ook al dikwijls gevraagd: besef je wel dat het een toss was, kruis of munt? Hij vindt het moeilijk om te vatten dat hij bijna dood was. Met zijn verstand weet hij het. Dan denkt hij: oei, erg. Tegelijkertijd zegt hij: ‘Maar ik zit hier nog.’ Misschien kun je zoiets niet ten volle beseffen. Of misschien is het verdringing.”

Ruben: “Ik vind wel dat ik veranderd ben door het ongeval, dat ik nu meer kan relativeren.”

Koen: “Mij heeft het zeker veranderd. Alles bijeen eigenlijk. Eerst was er het kindje van onze zus dat na één dag stierf, dan is onze grootmoeder overleden, dan was er Ruben zijn ongeval en nadien is onze grootvader gestorven. Is het niet menselijk dat je na al die ellende eens minder tilt aan een nederlaag?

“Het heeft iedereen in onze familie dichter bij elkaar gebracht. Je ziet het: dit is een gewone vrijdagavond en we zitten allemaal hier. Vroeger zeiden mijn broers, mijn zussen of ik al snel eens: ‘Ik ben weg.’ Nu hoor je vaak: ‘Ik blijf thuis.’ Dat is niet door Ruben, dat is niet voor Ruben, het gebeurt gewoon.”

door kristof de ryck – beelden: reporters

“Het is een gevecht waarin je niet mag loslaten. Koen Persoons”

Weer in het doel staan is mijn streefdoel, dat is allesomvattend.Ruben Persoons

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content