Hasselt, dat is : winkels, winkels, winkels. De Limburgse provinciehoofdstad heeft geen topvoetbal nodig om volk te lokken. Bovendien, zo weet ook Axelle Red, is de Hasselaar geen uitbundige mens.

Tien of elf punten pakte Sporting Hasselt dat seizoen – precies weten doen de betrokkenen het niet meer. Verdrongen. Het hoogtepunt uit het Hasseltse voetbal, het seizoen 1979/80, het enige in de hoogste afdeling, werd een afgang. Uitslagen als 8-0 (tegen Lierse, vier doelpunten van Europees topschutter Erwin Vandenbergh) en 10-1 (tegen Anderlecht) waren geen uitzondering. Willy Hox, vandaag spelersmakelaar, liep er tussen toen – of liever : áchter, als libero. “Aanvankelijk ging het nog : we pakten zes of zeven op tien. Daar teerde je toch een week of vier, vijf op. Maar dan begon het. We kregen serieuze uitslagen, speelden op den duur nog onze match en dat was het. Een desastreus seizoen. Hopeloos. Echt niet interessant.”

Hox, een eind in de dertig toen al, hield het na de degradatie voor bekeken bij de club die hij jarenlang trouw had gediend. Guy Mangelschots, net als Hox een rasechte Hasselaar, deed het seizoen niet uit. De voormalige jeugdtrainer die Sporting van derde naar eerste klasse had gecoacht, bekocht de snelle terugval met ontslag. “De club leefde uitsluitend op enthousiasme, niet op visie of inhoud”, blikt hij terug. “Goed bedoeld, maar amateuristisch. Na de promotie via de eindronde werden inderhaast een stuk of dertien, vooral afgedankte buitenlanders gekocht. Zoals Horst Blankenburg, die zijn knie niet meer kon plooien, maar de discotheken in Hasselt wel goed verzorgd heeft toen. Ook uit Amerika kwam Peter Ressel, van Chicago Stings. Twee wedstrijden later werd ik ontslagen. Ik gaf ook nog les, maar Ressel vond dat het professioneler moest en bracht Georg Knobel mee. Lang is die niet gebleven. Na de zeven punten met mij, na zes speeldagen, heeft de ploeg er nog vier gepakt.”

Terug in tweede klasse bereikte Hasselt, onder leiding van de Tsjech Josef Masopust, in vijf jaar tijd nog vier keer de eindronde, maar promoveren deed het niet meer. “Terwijl we toen wél een goede ploeg hadden”, meent Roland Demal, op dat moment voorzitter geworden, wat hij acht jaar zou blijven. Demal koestert de gedenkwaardige dubbele confrontatie met AA Gent, die in 1979 de promotie opleverde, als het hoogtepunt uit de plaatselijke voetbalgeschiedenis. Bij een Hasseltse jenever plooit hij een vergeeld krantenartikel open : “In Gent kreeg onze keeper rood na twee minuten. Zijn vervanger heeft toen de wedstrijd van zijn leven gespeeld. Die dag is de enige keer geweest dat ik heb getwijfeld aan de objectiviteit van de scheidsrechter. Uiteindelijk eindigden we zelfs met negen, maar het bleef 0-0.”

Drie dagen later had Gent genoeg aan weer een gelijkspel voor promotie. Het werd 1-0 voor Hasselt. Demal : “Er daagden 17.000 toeschouwers op. We moesten zelfs een noodtribune bijbouwen. Dus zorgde ik ervoor dat de burgemeester achter een paal zat : drie maanden later stond er een gloednieuwe tribune.”

Het was de tweede keer dat de lokale overheid het voetbal een helpende hand toestak. Eerder gebeurde het bij de fusie in 1964. Sporting Hasselt ontstond toen, op initiatief van de burgemeester, uit het samengaan van Excelsior Hasselt (stamnummer 37, gesticht in 1907 en volgens Demal de oudste club van Limburg) en VV Hasselt, ook Hawaï genoemd. Beide clubs kwamen uit in bevordering. Excelsior, dat was : groen-wit, liberaal, rijk volk. En Hawaï : blauw-wit, katholiek, werkvolk. Om niemand voor het hoofd te stoten, hulde de fusieclub zich in de blauw-wit-groene kleuren. Het terrein van Excelsior werd de thuishaven. De stad kocht het aan, herdoopte het in Stedelijk Sportstadion en schonk de club een eenmalige subsidie van een half miljoen frank om een schuld van 700.000 frank te helpen delgen.

Al in zijn tweede seizoen pakte Sporting Hasselt de titel en steeg naar derde klasse. Roland Demal : “We hadden een goeie, jonge ploeg, maar een behoudend bestuur. Twaalf jaar zijn we in derde blijven vegeteren, op den duur werden de mensen het moe. Ondertussen groeiden Beringen, Waterschei en Winterslag ons boven het hoofd. Toen kwam manitoe Mangelschots.” Vervolg bekend, behalve deze correctie : “Ressel kostte ons 1,6 miljoen frank. Al in zijn tweede wedstrijd, uitgerekend op Anderlecht, schopte Johny Dusbaba hem van het veld. Ressel heeft ons achteraf vrijwillig een aanzienlijke som terugbetaald.”

Jaren later – Hasselt was opnieuw een derdeklasser – was er een derde overheidstussenkomst. Demal, die ook achttien jaar schepen van Sport was in Hasselt : “Het schepencollege stond een lening van 15 miljoen frank toe, terug te betalen met één procent interest. Er was een schuld aan de RSZ en we wilden met een schone lei herbeginnen. Maar de club kon de afbetaling van één miljoen frank per jaar niet volgen. Ze ging in vereffening en zakte daardoor naar vierde klasse. Alle spelers waren vrij.”

Het ging van kwaad naar erger. Toen het ‘grote’ Sporting zelfs naar eerste provinciale daalde, was het naburige ‘kleine’ KSK Kermt al tot derde klasse opgeklommen. De verhoudingen stonden op hun kop. Zo kwam het in 2001 tot een nieuwe fusie : KSK Hasselt behield de Hasseltse kleuren, maar ging in Kermt spelen. Meteen volgde degradatie naar bevordering. Mangelschots : “Die fusie ging gepaard met grote heibel.” Toen het eerste elftal na twee seizoenen terugkeerde naar het Stedelijk Sportstadion (de jeugd bleef in Kermt), werd de ploeg prompt kampioen. Vandaag is Hasselt weer een degelijke derdeklasser. Demal : “De stad heeft nu geïnvesteerd in de verfraaiing van de accommodatie en een grote cafetaria met uitzicht op het terrein. Ik ga nog geregeld kijken. Als ze scoren, spring ik nog altijd recht.”

Tot daar de anekdotiek. Rest de vraag : waaróm wil het maar niet lukken, Hasselt en topvoetbal ?

“Hasselt”, zegt Guy Mangelschots, “is geen voetbalstad. De burgemeesters die ik heb gekend, Steve Stevaert inbegrepen, zijn geen voetbalmensen. De overheid hier heeft nooit echt aan topsport gedaan, maar veeleer de sport voor allen gepromoot : zwemmen, atletiek, roeien, tennis… Een spórtstad is het daarom in zekere zin wel.”

“Hasselt is nog uitgeroepen tot sportgemeente van het jaar”, weet Roland Demal. “Onze Sportdienst werd een voorbeeld genoemd voor Vlaanderen. Meer dan zestig procent van de Hasselaren doet actief aan sport. We hebben dertien sporthallen, de atletiekpiste in Kiewit, tachtig voetbalterreinen voor onze dertien voetbalclubs, en we gaan een nieuw zwembad bouwen met olympische afmetingen. En wie kent niet de Grenslandhallen en de Ethias Arena, misschien wel de modernste sporthal van België ?”

In het handbal (tienvoudig landskampioen Initia) en het zaalvoetbal was Hasselt een tijdlang toonaangevend. Met het nieuwe gemeentebestuur en dienstdoend burgemeester Herman Reynders, zelf basketballer geweest, groeiden er ook ambities in het basketbal. Het naburige Cuva-Houthalen werd naar Hasselt gehaald, dat zo zijn topclub in huis dacht te hebben. Maar de ploeg degradeerde en splitste opnieuw. In 2002 keerde Houthalen terug naar zijn oorspronkelijke thuishaven. Mangelschots : “Het gaat niet vooruit. Ik denk : het stadsbestuur vindt topsport niet echt nodig om zich te profileren.”

Waar het ook altijd om draait natuurlijk, is geld. Grote bedrijven telt Hasselt niet. Vroeger was er Philips, maar de lampenfabriek is nu toch ook al een jaar of vier weg. Overigens waren die Nederlanders niet geïnteresseerd in Belgisch voetbal. Het ene seizoen in eerste klasse sierde De Condé Banden de shirts, het bandenbedrijf van de oom van Dimitri de Condé. Met wijlen voorzitter Van Haeren, een bouwondernemer, was hij jarenlang de grote geldschieter. Later was ook Henri Kumpen, van de wegenbouw, even preses.

Demal : “Bedrijven die zich hier willen vestigen, hebben maar één vraag : is er een golfterrein ? Daarom heeft de stad voor 70 hectare groen gezorgd op twee kilometer van het centrum. En we hebben de Flanders Nippon Club opgericht. Er hebben zelfs twee Japanners in het bestuur gezeten.”

Tweehonderd jaar geleden bloeide in Hasselt de jeneverindustrie, in de vorige eeuw zorgde het Albertkanaal voor nieuwe industriële impulsen. Vandaag is de stad vooral een handels- en dienstencentrum op een knooppunt van belangrijke verkeerswegen (de E313 Antwerpen-Luik) en trekt ze, aldus haar website, hoogtechnologische bedrijven aan. Als provinciehoofdstad is het ook een administratieve plaats.

Mangelschots : “Hasselt staat vol winkels. Het heeft geen voetbal nodig om de mensen naar de stad te lokken. Binnen de ring is het dát en appartementen. Daarin wonen ook nog eens vooral oudere mensen. Wie in de winkels werkt, woont in de omliggende dorpen en heeft geen band met de stad.”

Demal : “Hasselt heeft veel inwijkelingen. Stel dat het in eerste klasse speelt, zouden die wel komen kijken, maar dan vooral om Anderlecht en Club Brugge bezig te zien.”

Het is ook die speciale mentaliteit, weet Mangelschots. “De Hasselaar is niet iemand met een dikke nek, maar toch. Noem hem eerder… deftig. Hij staat niet te schreeuwen aan een voetbalveld.”

Klopt, zegt Demal, een gepensioneerd advocaat, als hij bij zijn tweede jenever kort zijn jongste dochter, Fabienne, aan de lijn heeft gehad. Als kind trok ze steevast met hem mee naar het voetbal, vertelt hij, vaak met een groepje leeftijdsgenoten uit de wijk. Nu kent iedereen haar als Axelle Red. “Ze heeft een paar keer opgetreden in Hasselt. Dan zijn de mensen fier, omdat ze één van hen is. Ze zien haar graag, ze applaudisseren, maar enthousiast ? Dat niet. De Hasselaar is niet uitbundig. Dan zeg ik je : wat een verschil met de Olympia in Parijs !”

Dit is het vierde verhaal in een maandelijkse reeks over steden zonder elitevoetbal.

door Jan Hauspie

‘De Hasselaar is deftig. Hij staat niet te schreeuwen aan een voetbalveld.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content