‘WE REGELEN HET WEL, JONG’

© BELGAIMAGE - CHRISTOPHE KETELS

Pierre Denier ruilde na 42 jaar het veld in voor het kantoor. Sinds vorig jaar is het clubicoon van KRC Genk teammanager. ‘Ik kan de trainers en spelers nu bijna alles geven wat ze willen. En als ik iets kan geven… Dan ben ik zó content, hè.’

Op de eerste deur in de spelerstunnel die leidt naar het hoofdveld van de Luminus Arena hangt een wit bordje. Met blauwe letters staat erop geschreven: Tony Greco. Dit is het kamertje van Pierre Denier (60). ‘Dat bordje kan ik nog niet wegdoen’, zegt het clubicoon van KRC Genk. Hij trekt met zijn mond, een blik van spijt tekent zijn ogen. ‘Dat zal nog wel een tijd zo blijven.’

Eronder hangt de rouwadvertentie. Greco stierf plots, na een kort ziekbed. Vierentwintig jaar was hij teammanager. Denier is zijn opvolger. Sinds een jaar nu. Tot die tijd stond hij op het veld bij zijn club. Tweeënveertig jaar lang. Het trainingspak als een maatpak om zijn lijf. Alle dagen.

Nu is Denier gehuld in een gestreept hemd, donkere broek en cognackleurige schoenen, blinkend en puntvormig. Niet langer omringd door de geur van vers gras dat onder zijn voeten veert; in zijn kantoor sijpelt de lucht van de tegenovergelegen kleedkamer binnen en zoemt de laptop en rinkelt of piept zijn telefoon. Alle dagen.

Pierre Denier zit achter zijn computer. Die is inmiddels in slaapstand gesukkeld. Mappen worden opengeslagen en gaan weer dicht, hij beantwoordt telefoontjes en de klank van een stem in de verte blijkt vaak die van een naderende bezoeker voor hem te zijn. Dan volgt een vraag, of liever: een verzoek, waarop hij knikt en ‘Is goed’, zegt, gevolgd door: ‘We regelen het wel.’

Het kamertje is hooguit twintig vierkante meter. Zeker voor twee personen is het passen en meten. Achter Denier zit Wout, opgezogen in het werk dat zijn laptop hem biedt. Het tweetal verdeelt de taken als het gaat om de organisatie rondom het eerste elftal. Ballen van de tegenstanders regelen, bijvoorbeeld, en de hotels boeken, de bussen bestellen, net als de lunchpakketten en de catering of het trainingskamp in de voorbereiding bezoeken en boeken. Het is maar een greep uit de taken. De zaken waar Pierre Denier verantwoordelijk voor is, laten zich niet vangen binnen de kaders van een lijstje. ‘Het zijn vooral die kleine dingskes, hè. Die kleine prullen die er steeds tussendoor komen. Die andere zaken moet ik in de tussentijd doen.’

Een man verschijnt in de deuropening. ‘Hé Willy‘, zegt Denier. ‘Brengt ‘m maar binnen.’ Even later rijdt Willy met een kar binnen, de doos wordt in de hoek gezet. ‘Vijftig ballen’, zegt hij. Denier knikt. ‘Donderdag ga ik al een deel laten tekenen.’ Willy moet er dan al achttien hebben, zegt hij. ‘Is goed. We regelen het wel.’

Achter het tweetal biedt een muur vol nostalgie de nodige steun in de rug. Vaantjes van buitenlandse clubs die op bezoek kwamen in Genk zijn vastgeprikt: naast, onder en achter elkaar. In de hoek van het kantoor staat een grote lijst, een shirt van de club met rugnummer 40 erin. De naam erboven is: Pierke. Een cadeau van de club toen Pierre Denier drie jaar geleden veertig jaar in dienst was. ‘In 1974 ben ik getransfereerd van Molenbeersel naar Winterslag en in 1974 heb ik mijn vrouw leren kennen. Twee grote liefdes in één jaar. Dat mag je wel zeggen.’ Hij glimlacht trots. ‘Bij Wies hadden ze een bakkerij en daar zag ik haar, in die winkel. Ik mocht van mijn ma pistoletkes gaan halen, veertig stuks. Dan haalde ik er in de voormiddag twintig en kon ik in namiddag nog eens terug. Maar in het begin had Wies het niet zo op mij begrepen. Dat ging aan-uit, aan-uit. Ze hield en ze houdt niet van voetbal. Vroeger kwam ze een kwartier voor het einde van de match. Niet voor het spelletje, maar om daarna met de andere vrouwen iets te drinken. Toen ik eens had gescoord, had ze het helemaal gemist; ze zat met haar buurvrouw te babbelen. Neuh, dat is geen probleem. Ik vind het prima. Als ik thuiskom, vraagt ze altijd of ik fijn heb kunnen werken. Maar ik heb haar al een paar keer gezegd: ‘Als je wilt, stop ik hè.’Je moet het toch maar doen, als vrouw: bij mij blijven. Ik zit al 43 jaar in die bus, elk weekend. Maar ze zei: ‘Doe maar door.’ Dan voel ik mij gerust. Als ik wist dat Wies niet content was, dan was het hier al over. Wies is mijn grootste liefde. Zeker. Dan pas komt Genk.’

EVEN OVERNEMEN

Denier tikt met zijn hand op een boek dat op zijn bureau ligt. ‘Mijn boek. Anekdotes, over veertig jaar Genk. Helemaal zelf geschreven, heel simpel, hoor. Zonder geleerde woorden. Er staat ook geen enkel verkeerd woord in. Ik wilde niemand kwetsen. Daarom is het misschien niet sensationeel genoeg, maar het is wél mijn verhaal.’

Op de voorpagina prijkt een foto van een trotse Denier, de beker in zijn handen. Het is zijn grootste triomf bij zijn club: in 2009 won hij als interim-trainer de bekerfinale met 0-2 van KV Mechelen. ‘Op De Heizel, 50.000 man. Mijn mooiste moment hier. Ik had toen weer een paar maanden overgenomen.’ Dat deed hij vaker: acht keer in totaal. Telkens kwam de club bij zijn assistent-trainer uit. Telkens wilde hij er staan. Voor zijn club. ‘Als voetballer heb ik met tien trainers gewerkt, als assistent met vierentwintig. Elk ontslag is spijtig, dat zeg ik eerlijk, hè. Maar ik weet hoe het werkt in het voetbal. Resultaten zijn bepalend. Sentimenten tellen niet. Echte clubmensen… Misschien ben ik wel de laatste…’

Hij neemt het boek in de hand en slaat het open. Hij bladert erdoorheen. ‘Als je de eerste zeven, acht bladzijden leest, dan ken je mij al.’

Pierre Denier groeide op in Molenbeersel, als jongste van zeven kinderen. Vader Tony was mijnwerker en ’s middags volgde het werk in de stallen en op het veld. Net als zijn broers hielp Denier volop mee in het boerenleven. Hij genoot er van de rust in de natuur.

Later kregen hij en zijn broers en zus daar, rondom het ouderlijke huis, allemaal een stuk grond. Daar woont hij nog, al 36 jaar, samen met Wies. ‘Alle broers wonen binnen driehonderd meter van elkaar. Alleen mijn zus woont verder weg. Op vijfhonderd meter.’

Wij (broers, ikzelf, buurjongens) verzamelden na school en huishoudelijke taken op de wei achter het huis van onze buren Anna en Jaak. Uren, dagen hebben we er doorgebracht. Hier ontwikkelde je techniek en ontweek je tackles. Voetballen op de kleine ruimte. Op hete zomerdagen bracht Anna een emmer water. Onze kop erin en verder voetballen. Urenlang, tot ma riep dat het eten klaarstond. – Pierre Denier, pagina zes.

DE TOREN

De telefoon gaat. ‘Pierre.’ Een stilte. ‘Ja, ich kom.’ Denier staat op en loopt weg. Even later komt hij terug in zijn kantoor, een man aan zijn zijde, luisterend naar Deniers instructies. De man stemt in en loopt naar buiten. ‘Eigenlijk is alles anders nu, als teammanager. Maar ik vond dat ik hier aan toe was. Ik word 61, dat is een serieuze leeftijd om nog op dat veld rond te crossen. Dan voel je dat het begint op te spelen, die achttien jaar als voetballer. Ik heb wat slijtage aan de knieën. En al die jaren daarna heb ik ook nog op dat veld gestaan, hè. Ik hield mij vooral bezig met de mindere goden in de kern. Die sterspelers hadden mij niet nodig. Die anderen… Díe wel. Als ik zag dat een speler het moeilijk had, dan liep ik met hem op. Schouder aan schouder dat veld op, effe babbelen.’ Een stilte. ‘Dat is misschien wel… ja… iets dat ik mis. Dat contact. Dat échte contact. Hier komen spelers binnen met een vraag.’

Zodra we de kans hadden, speelden we drie tegen drie tussen de schuur, varkensstal, washok en de mesthoop. Vier rieken staken in de grond als doelpalen. Er werd gespeeld op het scherp van de snee, de duels gingen door tot in de mesthoop. Regelmatig kwam er een zakdoek aan te pas om een bloedneus te stelpen. Alles zat erin: techniek, kracht, lenigheid en coördinatie. – Pierre Denier, pagina acht.

Denier kijkt op. Opnieuw een bezoeker. Een bal rust in zijn hand; die steekt hij uit naar Denier. ‘Mag ik hem aan je geven? Voor een tekensessie?’

‘Donderdag’, antwoordt hij en neemt de bal in ontvangst. De man bedankt hem en loopt naar buiten. ‘Is die voor een kindje?’, roept Denier hem na. ‘Acht jaar’, klinkt het door de gang. ‘Dan duw ik er nog wat foto’s bij.’ Hij legt de bal opzij. ‘Die kleine dingen, hè. Heel de dag. Daarvoor komen ze bij mij. Ik schiet soms wakker ’s nachts: ‘Nondedju, ben ik niks vergeten?’ Ik sta weleens op om dingen op te schrijven.’

Hij legt zijn hand op een langwerpige dikke agenda. ‘Hier ligt-ie. Mijn doe-boek. Vijf dingen kun je nog onthouden, 25 niet, hè.’ Hij klapt het open. ‘Ze zijn nu bezig met de toren, tussen de trainingsvelden. De trainer heeft graag dat de trainingen gefilmd worden. Om half een moet ik daar effe naartoe.’

Opnieuw kijkt Denier op. Even piepte er iemand zijn hoofd om de hoek en liep verder. ‘Moet ge mij hebben?’, klinkt het luid. De man komt terug. Hij zal wachten, zegt hij. ‘Nee, kom maar.’ Denier slaat zijn doe-boek dicht. Het blijkt de man van de ’toren’ te zijn. Hij stelt zich voor als Carlo en legt een tekening van de metalen stellage voor. Denier mompelt instemmend. ‘Vanuit de toren moeten die lijnen gefilmd kunnen worden, hè. En de hoeken. De trainer wil alles erop hebben.’ Carlo zegt dat het goed komt en rolt de tekening op in zijn hand. ‘Zeg, uhm…’ Deniers stem klinkt zachtjes, zijn hand rust op de schouder van zijn bezoeker. ‘Zorg dat dat in orde komt, hè? Want de coach… Dit is heel belangrijk voor hem. Goed?’ Carlo antwoordt opnieuw dat het goed komt en hij loopt naar buiten. ‘Neem de fiets maar als je naar achteren gaat’, roept Denier hem na.

We hadden de gewoonte om het spel te beginnen met de bal op het dak van de schuur te gooien. Af en toe sneuvelde er een dakpan waardoor het binnen regende. Het hooi werd nat. Pa was er niet blij mee, maar bleef nooit lang kwaad. Hij was immers een echte voetballiefhebber. – Pierre Denier, pagina acht.

BLAUW JASJE

Noppen klikken op de tegels, stemmen en gelach galmen door de gang. Langzaamaan vult de geur van nat gras en vers zweet de ruimte. Pierre Denier kijkt op de klok. ‘De training is gedaan.’ Assistent-trainer Jos Daerden verschijnt in de deuropening. ‘Pierre, hoe laat eten we, vriend? Dat is belangrijk, ik heb honger.’

‘Eén uur’, antwoordt hij. ‘Ik heb niks vroeger laten komen. Maar ik zal wel even bellen.’ Daerden verdwijnt weer en Denier duwt de telefoon aan zijn oor. In het Limburgs dialect klinkt het: ‘Eric, waar ben je? De trainer kwam juist binnen. Of het vroeger lukt. Ja? Jo, tot seffens hè.’

Hij staat op, schiet in zijn glimmende blauwe jas en loopt de kamer uit, de hoek om. Zijn nette schoenen tikken op de tegels in de gang, zijn O-benen zijn het restant van een rijk voetballeven. Hij verdwijnt het kantoor van de technische staf in. ‘Het is geregeld, hè. Het eten komt een kwartier eerder.’

Denier wordt bedankt. Als ter sprake komt dat er een verhaal over hem wordt gemaakt, reageert coach Albert Stuivenberg razendsnel: ‘Oh, vandaar dat blauwe jasje. Had ik nog nooit gezien, joh.’ Denier: ‘Nee, dat is ter gelegenheid van vanavond. Ons etentje met de ploeg. Heb ik gehuurd voor twee dagen, morgen moet ik ‘m terugbrengen.’ Denier herhaalt dat het eten een kwartier eerder klaarstaat en draait dan om, terug de gang in. ‘Je moet echt opletten met deze trainer, hoor. Hij is zó gevat, ho! Hij hoort en hij ziet álles. Je hoeft maar iets te zeggen en bam, het antwoord is er. Mario Been was ook zo.’

Zijn telefoon gaat. ‘Eric! Ja, ik heb de coach al gezegd dat je een kwartier eerder gaat zijn.’ Hij hangt op. ‘Nu kan ik ze bijna alles geven wat ze willen, de trainers, de spelers. Dat kon ik als trainer niet, hè. Mijn vriend zei altijd: ‘Pierre wil er het liefst twaalf opstellen.’ Dat is wel zo; ik ben er niet hard genoeg voor, voor het hoofdtrainerschap. Ik kon het gewoon niet: anderen teleurstellen. Ik wil voor iedereen goed doen. Als ik iets kan geven… Dan ben ik zó content, hè.’

Als ma sinaasappelen ging kopen, bracht ze meestal een netje mee van drie kilogram. Dat netje kon ik gebruiken om een bal in te steken. Vervolgens deed ik er een koord rond: zo kon ik altijd tegen de bal tikken. Meestal ging ik te voet naar school: de tas op de rug en de bal in het netje. Later kwam de soccerpal op de markt en deze wordt bij veel clubs gebruikt in de jeugdopleiding, ideaal om de baltechniek te verbeteren. – Pierre Denier, pagina acht.

PENSIOEN

Hij loopt langs het hoofdveld, door de gangen van het stadion naar achteren. Daar liggen de trainingsvelden. Daar ook zijn de mannen die de stellage bouwen. Denier komt supervisie geven. Noppen staan in het zand, kinderstemmen klinken in de naastgelegen hal. De geur van gras omringt hem weer eens. ‘Ik ben blij dat ik nog wat trainingen kan volgen af en toe. Ik had gehoopt dat het wat vaker had gekund, zodra het werk op kantoor erop zit. Maar dit jaar… We zitten al aan onze achttiende en negentiende Europese match. Om de drie dagen zijn we aan het organiseren. Maar het is goed zo. Echt. En voor de club ook, denk ik. Ik denk wel dat ze dachten: het is wel goed geweest nu, met Pierre op dat veld.’

‘Ik weet wat ik heb. Een fijne job, een fijn thuis, twee gezonde kinderen, Michelle en Philippe. Mijn zoon heeft ook de trainersmicrobe te pakken: hij traint de jeugd U10 bij Kinrooi. En ons kleinkind Stientje is de ster van de familie. Ik heb thuis ook eendjes en hertjes lopen. Als ik een vrije dag heb, loop ik daar een paar keer per dag naartoe. Wies zegt weleens: ‘Neem over een paar jaar een serre, wat groenten verbouwen.’ Dat lijkt me mooi, zeker. Nu heb ik daar geen tijd voor. Als ik met pensioen ben?’ Denier is stil. ‘Daar wil ik nog niet aan denken. Dan zit ik elke week op de tribune. Dat denk ik wel. Maar het zal heel raar zijn. Als ik nu drie weken niet geweest ben, moet ik terug. Dan begint het te kriebelen.’

We hadden jaarlijks een groot stuk met aardappelen. In het najaar moesten we allemaal meehelpen met rooien. Pa en twee broers voorop met de riek om ze uit te gooien, wij met zijn vieren erachteraan om te rapen. Nadien had je een prachtig stuk terrein om te shotten, er is geen veld zo zacht om te voetballen als een pas gerooid aardappelveld. Van het loof maakte we vier hopen, die dienden als doelpalen. En bij iedere tackle kwam er nog een patat boven. Heerlijke tijden! – Pierre Denier, pagina acht.

Denier staat inmiddels op het trainingsveld. Hij loopt wat op en neer, de ene hand in de zak, in de andere steekt een pen tussen de vingers. Hij kijkt omhoog, naar het veelvoud van metalen stangen, en naar werkmannen die overleggen. ‘Ik zie al wat het probleem gaat zijn’, mompelt hij. Dan tegen de mannen: ‘Die lijnen, hè. En de hoeken. De trainer wil alles erop hebben.’ Carlo verzekert hem dat het goed komt. Denier loopt terug richting het stadion. ‘Ja, ik maak me wel een beetje druk. Als het niet goed is, komt de coach bij mij: ‘Euh, Pierre…’.’

Voor hij de hoek omgaat, wijst hij Carlo nog even op de blauw-witte fiets. ‘Zorg wel goed voor die fiets, hè. Die zijn voor de gekwetsten.’ De man vraagt of hij wellicht wat gesigneerde ballen kan krijgen. ‘Ja, is goed. Geef me je nummer. We regelen het wel, jong.’

DOOR MAYKE WIJNEN – FOTO’S BELGAIMAGE – CHRISTOPHE KETELS

‘Als ik zag dat een speler het moeilijk had, dan liep ik met hem op. Schouder aan schouder dat veld op, effe babbelen.’ PIERRE DENIER

‘Mijn vriend zei altijd: ‘Pierre wil er het liefst twaalf opstellen.’ Dat is wel zo; ik ben er niet hard genoeg voor, voor het hoofdtrainerschap.’ PIERRE DENIER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content