‘Deze club wil altijd meedraaien aan de top. Het ene jaar lukt dat, het andere niet. Dat is Genk.’ Na een flutseizoen vuurt rechtsback Hans Cornelis zijn ploegmaats aan om weer een brandende lucht in de nek van de titelkandidaten te hijgen.

H ans Cornelis lacht, want hij staat weer op de grasmat. “Voetballer zijn, het is zo’n mooi leven. Je speelt wat met de bal, dat blijft het in mijn ogen. En daar komt dan wat druk bij, en enkele andere dingen.” Blessures bijvoorbeeld. De 26-jarige kapitein van KRC Genk bracht het begin van het seizoen door in de lappenmand. Alweer. Het lijstje met lichaamsdelen die hem al parten speelden in zijn achtjarige profcarrière, wordt stilaan ellendig lang. Knie, meniscus, gewrichtsbanden, mediale banden, teen, enkel, buikspieren, lies …

Een mens krijgt al pijn als hij dat alleen nog maar leest.

Hans Cornelis: “Het zijn ook lastige periodes in je carrière. Neem nu begin dit seizoen. Je werkt hard in de voorbereiding, weet dat dat de vervelendste periode in het jaar is en dan val je vijf dagen voor de competitiestart uit, net als het wat plezanter begint te worden. Je moet helemaal herbeginnen.”

Kom je dan depressief thuis?

“Gelukkig zorgen mijn twee kinderen ervoor dat ik niet depressief kan zijn. ( zoontje Maxim is twee jaar en dochtertje Noémi is één jaar, nvdr)

“Het is wel elke keer weer een slag. Je bent even teleurgesteld. Maar als ik moet revalideren, wil ik hard revalideren. Ik ga er direct tegenaan, wil zo snel mogelijk terug zijn. Ik ben hele dagen weg en train meer dan wanneer ik fit ben. Tijdens zo’n revalidatie hou ik me eigenlijk alleen met mezelf bezig.

“Ze hadden gezegd dat ik op acht weken weer klaar zou zijn. Het waren er vijf.”

Bijna maniakaal

Ben je er dan zo mee bezig dat het gevaarlijk wordt om te overdrijven?

“Ja, ik ben een beetje te … Ik zeg niet: te ambitieus, maar soms ken ik mijn grenzen niet. Af en toe wil ik wat te veel. Al leerde ik mettertijd in te zien wanneer ik wat gas moet terugnemen.

“Toen ik bij Club Brugge zat, trainde ik in zulke situaties als een gek. Dan raken andere spieren overbelast. Als ik nu in het weekend twee dagen rust krijg, weet ik dat ik die ook moet nemen. Vroeger deed ik dat niet en dan begon ik niet fris aan de nieuwe week.”

Je blessures zelf zijn daar misschien ook aan te wijten.

“Dat denk ik niet. In het begin van de week ga ik wel fitnessen voor de training, maar naarmate de match dichterbij komt, doe ik gewoon mijn job zoals het hoort.

“Vroeger deed ik wel te veel, in mijn tijd bij Club Brugge. Op dagen waarop ik het gevoel had dat ik iets te weinig getraind had, ging ik op mijn eentje lopen. Eigenlijk doe je zo meer kwaad dan goed. Maar je bent jong en wil je bewijzen.

“Onder Trond Sollied trainden we altijd in de namiddag. Dan ging ik ’s ochtends al wat aan mijn linkervoet werken. Je beseft dan soms niet dat je daardoor na de middag, wanneer je je moet bewijzen aan de trainer, wat minder fris zit.

“Ik lette ook op mijn voeding, wilde geen gram bijkomen. Op het randje van het maniakale. Dat zit dan allemaal tussen je oren.”

Elke avond op de weegschaal?

“Neen, elke ochtend ( lacht). Maar dat doe ik nog. Je moet je lichaam onder controle hebben.”

Zoiets blijft er misschien wel een beetje inzitten.

“Nu weet ik perfect wat ik moet, mag en niet mag. Het is meer relaxed tegenwoordig. Ik eet nu bijvoorbeeld vanaf twee dagen voor de match zo veel mogelijk pasta. Je moet een voorraad koolhydraten hebben, omdat je er veel verbruikt als je negentig minuten hard loopt. Als je dan niet genoeg suikers ( koolhydraten dus, nvdr) in je lichaam hebt, treden sneller blessures op. Vroeger dacht ik: koolhydraten, dat is gewichtstoename. En dan at ik een slaatje. Maar je hebt soms meer nodig.”

Alleen is maar alleen

Straf eigenlijk, hé. Als jonge gast zit je dan bij Club Brugge, een van de grootste clubs van het land, en toch weet je dat allemaal nog niet.

“Bij Genk hebben we nu een inspanningsfysioloog, van hem leerde ik al veel. Voor een wedstrijd krijgen we nu energy bars, snelle suikers. Vroeger zou ik gedacht hebben: waar is dat voor nodig?

“Een inspanningsfysioloog of voedingsdeskundige in de entourage, dat is zowel in het belang van de speler als in dat van de club, maar negen jaar geleden was daar allemaal nog niet zoveel sprake van. En over negen jaar zal het weer anders zijn. Dat evolueert constant. Ik kan Club en mezelf dat niet kwalijk nemen.”

Dat je zo hard werkt tijdens een revalidatie, is dat ook een manier van verwerken?

“Ik denk het wel. Een uitlaatklep. Je bent wat gefrustreerd, ziet iedereen op dat veld een balletje trappen en jij moet weer je loopschoentjes aantrekken om het bos in te duiken, om af te zien.

“Maar als je weet dat het dient om je spieren te versterken, als je daardoor na enkele weken weer met de bal kan beginnen, dan denk je daar niet te veel bij na.”

Het blijft wel meelijwekkend, zo moederziel alleen dat bos in.

“Neen, er loopt altijd een kinesist mee. Een sparringpartner, tegen wie je onderweg iets kunt vertellen. Ze zouden je ook kunnen controleren met louter een hartslagmeter, maar dan heb je daar niet dezelfde voldoening van. Dit is veel plezanter.

“Zo gaat dat in Genk: wat je ook waar doet – lopen in het bos, baloefeningen op het veld of krachttrainingen in de zaal – je wordt altijd begeleid. Iedereen is daar heel tevreden over.”

Steendood neerploffen

Je vrouw Sofie zei een aantal jaren geleden: “Op voetbalgebied durft Hans wel eens te negatief denken, zeker als hij geblesseerd is.”

“Ja, wat denk je dan allemaal? Zeker als je jong bent. Ik stond bij Club bepaalde matchen in de basis en dan zit je daar plots. Op zo’n moment zeg je: ik ben mijn plaats kwijt. Een ander zal die innemen. Hij zal het goed doen. Ik kom niet meer in de ploeg.”

En nu redeneert Hans Cornelis dat hij zijn plaatsje wel weer herovert?

“Zo moet je denken. Anders sta je gespannen op de mat, dan wordt het altijd moeilijker.”

Was je op je zeventiende een bullebak als je geblesseerd thuiskwam?

“( smaalt) Ik was dan wel minder goedgezind.”

Heb je je soms achteraf moeten excuseren tegenover Sofie?

“Eigenlijk wel. Je komt dan thuis, hebt een zware revalidatiedag achter de rug, bent moe en het enige wat je wil, is op je gemak in je zetel liggen.”

Een situatie als die van Sofie en jou bewijst dat ook op normale dagen van een spelersvrouw soms heel veel gevraagd wordt.

“Je moet dat niet onderschatten. Wij wonen nu in Hasselt, op 200 kilometer van Brugge, waar ze vandaan komt. De eerste jaren werkte ze hier, een job van drie dagen per week. Dan kwam ze tussen de mensen. Maar dat bedrijf ging failliet. Er bleven weinig andere opties over naast thuisblijven. Vind hier maar eens een job voor twee à drie dagen per week.

“Het gebeurt nu soms nog dat ik na een vermoeiende trainingsdag als een wrak steendood neerplof in die sofa. Dan kijk je naar de klok, is het nog maar negen uur en heb je eigenlijk al zin om te gaan slapen. Maar Sofie zit hier wel al de hele dag met de kinderen. Zonder familie in de buurt die even kan langskomen. Zonder iemand. Zij keek er dan naar uit om wat te praten, om wat samen te zijn.

“Vroeger, toen Maxim en Noémi er nog niet waren, vroeg ze ook wel eens: ‘Gaan we nog eens naar de cinema?’ Dan antwoordde ik: ‘Geen zin, ik ben moe.’ Dat vreet soms aan een relatie. Als we nu eens weg willen, is er geen oma of opa in de buurt om op de kinderen te passen. Dan moet je een babysit zoeken, niet altijd evident. Dan blijf je ook sneller thuis.

“Als je, zoals Sofie, alles moet opgeven om hier thuis te komen zitten, kan ik goed begrijpen dat je soms slechtgezind bent. Ze is blij als ik in de namiddag eens geen training heb, zodat we samen iets kunnen doen.

“We zijn intussen acht jaar een koppel, ze weet nu al hoe het gaat. Uiteindelijk maakte het onze band alleen sterker.”

Stel dat de rollen omgekeerd waren, zou jij hetzelfde doen voor jouw partner?

“Ik zou dat niet kunnen, daar ben ik eerlijk in.”

Money, money, money

Je noemde de voorbereiding de vervelendste periode in het jaar.

“Omdat je weet dat er eerst nog anderhalve maand aan de conditie gewerkt moet worden. En je weet ook dat er trainingen zijn zonder bal, terwijl het veel plezanter is als je die constant kunt raken.”

Welk gevoel had je in de voorbereiding over de ploeg?

“Het draaide goed. We wonnen meestal, speelden vrij goed voetbal. Maar dan zie je dat de competitie toch iets anders is, daar liep het moeilijk in het begin.

“Ik ondervond de voorbije jaren dat je uit een voorbereiding al bij al niet zoveel kunt concluderen. In die oefenmatchen probeert ook de tegenstander nog te voetballen, omdat de uitslag toch van geen belang is. In de competitie is dat anders.”

Hoezeer teert dit Genk nog op revanche voor vorig seizoen, toen jullie maar tiende werden?

“Toch voor een groot stuk. Het was echt een slecht jaar. Niet plezant. We begonnen matchen buitenshuis in de hoop niet te verliezen. Het zit niet goed als je – met alle respect – op bezoek bij Dender vooraf al denkt: ai, het wordt een moeilijke wedstrijd. Er was geen vertrouwen, geen hechte band op het veld.”

En een rotte sfeer.

“Zeker sinds eind januari. Je had bijvoorbeeld een bepaalde speler die echt niet tevreden was bij Genk. Die probeerde dat negativisme uit te stralen op de groep en anderen daarin mee te trekken.”

Is het lastige van een aanvoerder dat hij ook aanvoerder is van de rotte appels?

“Ik zei ook op bepaalde momenten: stop er nu mee!

“Was het omdat bepaalde jongens uitgekeken waren op Hugo Broos, niet speelden …? Ik weet het niet. Voor zo’n gedrag is er dit seizoen geen plaats meer. Nu wordt dat minder getolereerd.”

Over welk gedrag praat je nu?

“Geen volledige inzet op training. Of bij een opwarming zeggen: ik doe wat ik wil. Nu zou daar reactie op komen.”

En toen? Greep bijvoorbeeld de trainer niet in?

“Jawel, maar die groep gaf geen respons. Op bepaalde spelers heb je geen grip meer als ze ontevreden zijn.”

Die situatie verklaarde de slechte resultaten?

“In mijn ogen wel. Als van de elf jongens die op het veld staan, er drie niet tevreden zijn omdat ze de week voordien niet speelden, dan sta je maar met acht goed functionerende spelers meer op de mat. Die anderen zullen geen inspanning doen om het vel van de trainer te redden door bijvoorbeeld steken op te rapen die een ploegmaat laat vallen. Omdat ze ook al verder denken.

“En waarom kocht Genk al die spelers? Omdat we normaal gezien een Europese campagne zouden spelen. Die ontglipt je, en dan heb je een te grote kern met daarin spelers die eigenlijk te goed zijn om op de bank te zitten.”

Wanneer begon je die nattigheid te voelen?

“Nog niet in de voorbereiding. Als er voor het geld gespeeld wordt en het begint wat slechter te draaien, dán komt er onenigheid. Eens het om de centen draait, reageren voetballers heel anders.”

Willen winnen

Aan wat voel je dan dat het dit seizoen beter zit?

“Aan de wil om te winnen in de groep. Er staat een blok op het veld. Daarom boeken we ook zeges in wedstrijden die niet goed zijn.

“Een voorbeeld: Eric Matoukou behoorde in september tot de basiself en dus zat Jean-Philippe Caillet ontevreden op de bank. Thuis tegen Mechelen, begin oktober, staat Caillet op het veld. Hij speelt sterk en scoort, terwijl hij ook had kunnen zeggen: nu mag ik starten omdat de ander geschorst is, ik veeg er mijn voeten aan.”

Jullie draaien nu mee bovenin, maar – zoals je al aangaf – goed was het nog niet altijd.

“Misschien wordt ook iets te veel van ons verwacht op dit moment. Wat wil je? Drie, vier goals per match? Dat kan niet.

“Ik vind dat wat te veel aandacht wordt besteed aan dat ‘mindere voetbal’. Je moet de situatie zien zoals ze is. Wat wil Lokeren als die ploeg naar hier komt? Een gelijkspel. En dus spelen ze defensief, met elf man achter de middenlijn. Dan wordt het moeilijk om goed voetbal te brengen.

“Kijk naar de match van Kortrijk tegen Club. Iedereen prijst Kortrijk, maar ze verliezen wel ( met 4-1, nvdr). Van mij mogen alle teams zo komen voetballen in Genk. Veel plezanter, mooier spel, meer doelpunten.”

Je zei al dat deze kern niet rijp is voor de titel.

“Daar moet je realistisch in zijn. Dat voelden we ook in ons kampioensjaar ( lacht). Althans: wij noemen dat het kampioensjaar ( doelt op twee seizoenen geleden, toen Genk tweede werd, nvdr). Als puntje bij paaltje komt, hebben Anderlecht, Standard en Club op pure klasse iets meer.

“Wij hebben een heel goede groep, een prima geheel, maar bij ons is er geen MbarkBoussoufa of JonathanLegear die het verschil kan maken. Naarmate de competitie vordert, beginnen de tegenstanders je sterktes te kennen en spelen ze daarop in. Dan heeft een club als Anderlecht jongens die het alsnog kunnen forceren.

“Maar als de gelegenheid er is om kampioen te spelen, zullen we het niet laten.”

Wat is 23?

Is Genk veel veranderd sinds je hier vier jaar geleden aankwam?

“Ik zag al verschillende gezichten van Genk. Het eerste jaar speelden we Europees en waren we direct uitgeschakeld. We holden een heel seizoen achter de feiten aan. Dan kenden we dat succesjaar. Leuk voetbal, veel goals. Vervolgens was er weer de Europese uitschakeling, dat slechte seizoen. ( lacht) Ik hoop dus dat het nu weer een succesjaar wordt.

“Deze club wil altijd meedraaien aan de top. Het ene jaar lukt dat, het andere niet. Dat is Genk.”

Ben jij veranderd?

“Ik ben meer matuur geworden. Toen ik aankwam, was ik 23. Wat is 23?

“Je komt van Club, er is wel respect voor jou, maar je moet je altijd eerst bewijzen in je nieuwe club zelf vooraleer er écht respect is. Nu voel ik waardering. Je wordt belangrijk gevonden. Dat verandert een mens. Dan groei je. Je wordt rustiger, je hebt meer zelfvertrouwen. Als je een vraagteken achter je naam hebt, functioneer je niet goed.”

“Ik kreeg ook meer verantwoordelijkheden, die kapiteinsband. Dan moet je gedrag daarmee overeenstemmen, in functie van de groep.”

Hoeveel blauw-zwart bloed stroomt er nog door je aderen?

“Ik voetbalde er elf jaar. Club zal me altijd iets doen. In positieve zin. Mijn vertrek was er de enige negatieve ervaring.”

Ligt je hart nog altijd daar?

“Neen, als je vier jaar bij een andere club zit waar je graag bent, kun je dat niet meer zeggen.”

Polste Club je voor dit seizoen?

“Neen, echt niet. Misschien is mijn naam daar wel bovengehaald, maar ik veronderstel dat ik, met mijn contract hier, vrij duur geweest zal zijn.”

Stel dat ze je toch hadden gewild, zou de keuze dan moeilijk geweest zijn?

“Ja. Het financiële zou dan een hoofdrol gespeeld hebben. Als Club gezegd zou hebben: je krijgt hetzelfde als bij Genk, dan was ik zeker in Genk gebleven. Een werknemer die tevreden is, gaat voor hetzelfde bedrag ook niet op een ander.”

Waar zou het nu eigenlijk het leukst zijn, bij Club of hier?

“Alles hangt af van prestaties. Het jaar dat wij goed speelden, draaide het niet bij Club en wou je voor geen geld ter wereld daar zitten. Dat wisselt van jaar tot jaar. Nu gaat het goed in Genk en dus ben ik blij dat ik hier zit.” S

door kristof de ryck – beelden: jelle vermeersch

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier