Sinds 1999 overging in het magische jaartal 2000 zijn er tien jaren verstreken. Tijd om eens na te gaan wat er sindsdien allemaal is veranderd in het voetbal.
Op het WK 2002 en enkele sporadische Europacupcampagnes na wist het Belgisch voetbal internationaal geen potten te breken in de 21e eeuw. De jeugd werd slecht begeleid en de zeden verruwden. Om na te gaan hoe een en ander over de voorbije tien jaar is geëvo-lueerd en hoe het verder moet, gingen we praten met Georges Leekens (60), die het als ervaren trainer allemaal van nabij meemaakte.
1. De val van het Belgisch voetbal
Om met de deur in huis te vallen: op 1 januari 2000 stond België 33e op de FIFA-ranking, op 1 januari 2010 staan we op de 66e plaats. Hoe is dat kunnen gebeuren?
Georges Leekens: “Tot twintig jaar geleden kenden onze clubs relatief veel succes in Europa, maar sindsdien zijn we niet mee geëvolueerd met de noden van modern management. We speelden wel Europese finales, maar hadden een gebrek aan visie. Als je een klein land bent, moet je inventiever zijn en harder werken dan de rest. Je kunt zeggen dat je weinig budget hebt voor omkadering, randinfrastructuur en professionele begeleiding en dat klopt ook, dat is een handicap, maar je kunt klein én fijn zijn. Er zijn tenslotte kleine landen die voor ons staan op die FIFA-ranking.
“We hebben alleszins meer talent dan onze 66e plaats laat uitschijnen. Het probleem is dat we onze klanten niet de nodige service geven. We zijn een oude oubollige cinema gebleven terwijl je een modern bioscoopcomplex nodig hebt. We zijn tien, twintig jaar geleden blijven stilstaan, we hebben te weinig vooruit gedacht. Als je niet anticipeert op de wereld om je heen, dan moet je op den duur achterstanden gaan goedmaken.”
Op welke niveaus bevindt zich die inertie dan? De clubs? De bond? De politiek?
“Wij hebben nog altijd geen sportcultuur. Ik weet hoe Ivo Van Aken ( die van maart 2005 tot februari 2009 Vlaams topsportmanager was, nvdr) heeft moeten vechten om een aantal dingen erdoor te krijgen. En dan zijn we verwonderd dat we minder medailles halen, minder in de actualiteit komen en internationaal niet meer meedoen.
“Ook bij de bond – ik heb er zelf gewerkt ( als bondscoach van 1997 tot 1999, nvdr) – is het niet gemakkelijk een aantal regels en wetten te veranderen. Je moet met veel dingen rekening houden: met de grote clubs, maar ook met de kleine clubs, want dat is de basis en die hebben ook ondersteuning nodig. Aan de andere kant moet ook de nationale ploeg resultaten neerzetten, want dat is de locomotief die de clubs meetrekt.”
Wat ook dringend moet gebeuren is de bouw van nieuwe stadions.
“Gelukkig zijn er al een aantal stadions gerenoveerd. Enkele clubs hebben daarvoor ook subsidies gekregen. Maar eigenlijk kun je niet meer in die oude cinema’s, die je een beetje opkalefatert, blijven zitten, ik denk inderdaad dat je nieuwe zalen moet zetten.”
Waarom lopen al die dossiers dan vast?
“Dat heeft te maken met politieke en soms regionale of zelfs individuele belangen. Je moet veel visie en motivatie hebben om niet je eigen belang maar dat van de club te laten primeren. Je moet maar eens naar het buitenland gaan, tot in tweede klasse staat de infrastructuur op punt. Terwijl je hier nog moet vechten voor een medische begeleider of medische tests en zo meer … Dan zijn we regionaal aan het denken, hé.”
Waarom kan men zich in het buitenland dan makkelijker over die verschillende belangen heen zetten?
“Tja, klein land, kleine mentaliteit. Als je ziet dat een minister van Sport tot voor kort bijzaak was …”
Is de achterstand met het buitenland nog overbrugbaar? Als je alleen al kijkt naar de tv-gelden …
“Je mag al blij zijn dat je die tv-gelden gekregen hebt, want het is de redding geweest voor vele clubs. Televisie promoot voetbal. Natuurlijk krijgen we die grote gelden niet van het buitenland, we hebben ook die omvang niet. Kijk naar het budget van de zenders, dat kun je nooit vergelijken met wat in grote landen gegeven wordt.”
We zijn klein en we moeten ons daarbij neerleggen?
“Laten we zo zeggen: de verhouding blijft ongeveer dezelfde. Ik zie bijvoorbeeld dat Engeland twintig jaar geleden niet de beste leerling van de klas was, met oude stadions en andere problemen. Maar nu zijn ze redelijk levendig, dacht ik zo. Dan kun je alleen maar vaststellen: wij zijn wat blijven stilstaan. Qua stadions, tv-gelden, maar ook commerciële partners, kunnen we niet tegen Engeland of Duitsland op, maar je moet als club of als bond naar samenwerking zoeken. Er is echt nog heel veel mogelijk.”
2. De jeugd
Een ander teer punt: waarom is er nog steeds weinig aandacht voor goede jeugdwerking?
“Je moet om te beginnen maken dat je die spelers juridisch aan de club kunt binden. Als je een speler opleidt en die kan van de ene dag op de andere weg naar ergens waar hij veel meer kan verdienen en je kunt juridisch niks afdwingen … We hebben nu ten minste toch al die opleidingsvergoeding en dankzij de labels kunnen clubs geld recupereren via de bedrijfsvoorheffing.
“Met de topsportscholen proberen we de achterstand in de opleiding van de jeugd in te halen. Toen die eind jaren negentig opgestart werden, was dat een druppel op een hete plaat, maar je moet érgens beginnen. Je kunt ook zeggen: ik begin er niet aan, want het is onmogelijk en het gaat niet … Dat is het gemakkelijkste.”
Dat is precies wat veel clubs lijken te zeggen: we beginnen er niet aan, we kopen wel goedkope buitenlanders.
“Sommige clubs worden zelf leeggeplukt, hé. Die hebben een te laag budget om aan opleiding te doen of ze kunnen jonge spelers juridisch niet houden. Als er dan een aanbieding komt van een andere club – en er zijn al een aantal clubs in gespecialiseerd om die in te lijven – dan zijn ze weg.
“Gelukkig zijn er nu toch een aantal clubs die tot de vaststelling komen dat die buitenlandse krachten niet altijd beter zijn. Maar de goede Belgen kosten nu eenmaal te veel voor de kleine clubs. Zeker als ze naar Spanje of Engeland kunnen gaan.”
Soms vertrekken ze al heel jong. Twaalf-, dertienjarigen worden massaal naar Engeland gehaald …
“Ik heb het zelf wat bekeken in Lille, net over de grens. Als ik zie hoe de begeleiding is, hoe die centres de formation in Frankrijk werken, dan hebben die kilometers voorsprong.
“Verder is het een maatschappelijk fenomeen: de ouders gaan zelf ook sneller in Europa werken, en zelfs erbuiten.”
Vaak worden die jongens na een paar jaar aan de deur gezet, met alle gevolgen van dien.
“Ja, maar dat is de maatschappij … Je weet ook: de besten blijven over. Je weet dat er zullen zijn die het niveau niet aankunnen of die niet goed evolueren, je moet daar ook eerlijk in zijn tegenover de ouders. Misschien volgt de weg terug, maar dan heeft hij toch de opleiding gehad. En dan is hij misschien goed genoeg voor tweede of derde klasse …”
Hebben die jongeren zelf vaak niet te weinig geduld?
“Zeker, de schuld ligt niet alleen bij de clubs of de opleiders. Soms willen de ouders of de manager de carrière mee bepalen en werkt dat contraproductief. Een goede manager gaat zijn spelers goed begeleiden en heeft geduld. Op geld als drijfveer kun je geen carrière bouwen. Om aan de top te komen zijn andere dingen nodig: passie, mentaliteit, intelligentie, leren afzien, leren geduld hebben, weten waar je mee bezig bent.”
Ziet u een evolutie in de inzet en de mentaliteit bij jongeren?
“Ik vind de jeugd niet slechter dan wij vroeger. Het is ook een stuk moeilijker voor hen, de druk is vergroot. Het is niet omdat ze meer luxe hebben dat er niet meer druk is. En dat zal niet verminderen, de druk neemt toe, op mij, op jou, op iedereen.
“Ik merk dat er bij de jeugd heel veel gemotiveerde jongens zitten. Je moet naar de kern van het probleem gaan: hoe komt het dat iemand al dan niet evolueert, hoe begeleid ik iemand naar succes? Dat is een cyclus van vallen en opstaan. Iedereen wil alleen maar succes. Nee, nee! Je hebt andere ervaringen nodig. Je moet leren uit je fouten.”
3. Moderne omkadering
Over elftallen gesproken, wat is er veranderd in de benadering van het voetbal, de analyse, de begeleiding en de manier van trainen?
“Er is een enorme evolutie gaande. Je kunt niet meer werken zoals tien, twintig jaar geleden. Je werkt nu met een team rondom je: specialisten in voeding, de preventie van blessures, de individuele fysieke begeleiding, de wedstrijdanalyses en de individuele analyses. Het is de evolutie van amateurisme naar professionalisme. Eventjes na de uren wat doen, dat lukt niet meer.
“Vaak heerst er nog een kortetermijnvisie, afhankelijk van de kapitalen. Als er wat geld binnenkomt, kan men weer even verder. Terwijl je, als je een beetje succes hebt, dat net moet proberen te bestendigen, omkadering moet voorzien. Spelers moeten zich thuis voelen, moeten zich begeleid voelen. Vroeger werd dat met de natte vinger gedaan. Je moet spelers helpen en degelijk begeleiden in rust en arbeid.”
Elke minuut training lijkt tegenwoordig wel wetenschappelijk gepland.
“Geluk valt niet uit de lucht, geluk wordt afgedwongen met heel veel visie, investeringen, werkkracht en collectieve ideeën. Ik ben daar nogal fanatiek in: je kunt alles nagaan, maar dan moet je die wetenschappelijke tests natuurlijk doen. Ik ben – al lang voor Francky Dury – naar het Milanlab geweest en dan zie je hoe die omkadering moet zijn. Dat hoeft niet exact hetzelfde te zijn, maar je kunt niet buiten bepaalde investeringen.”
Is dat het moeilijke: elf individuen, met elk een wisselend conditioneel peil, samen laten pieken?
“Het conditionele peil is nog niet het moeilijkste, want dat valt af te lezen van metingen en labotests – als de club die wil betalen natuurlijk. Maar daarnaast heb je de psychologische screening van spelers: wie ze zijn, hoe ze in een team functioneren en onder druk.”
Dat was tien jaar geleden nog braakliggend terrein?
“En het gebeurt nog lang niet overal …
“Tien jaar geleden werkte ik al aan teambuilding, leiderschapsskills enzovoort. Ik geloof dat ze toen zeiden: hij is een goede psycholoog. Maar dat is niet voldoende, je moet dat ook kunnen staven met cijfers. Ik denk dat dat inderdaad nog onontgonnen gebied is en dat het pas de laatste jaren de juiste richting uit gaat. Je hoeft ook niet zelf een lab te hebben, je kunt dingen uitbesteden en de resultaten samenbrengen. Dat resultaat, dat is de toestand en de evolutie van de speler.”
4. Ethiek in het voetbal
Vindt u ook dat er een verwildering van de zeden is in het voetbal, een verruwing?
“Ik weet dat niet. We krijgen door de media alles beter aangereikt, alles wordt beter weergegeven. Ik denk net dat de regels verscherpt zijn, dat er veel minder achter de rug gebeurt. Natuurlijk heb je altijd excessen en nu komen die op YouTube en gaan ze de wereld rond, terwijl het vroeger regionaal of nationaal bleef.”
Maar je ziet dat toch ook in het randgebeuren, bij bestuur en supporters?
“Het hooliganisme is toch al goed ingedijkt. De preventie is soms zelfs wat overdreven, maar het is beter voorkomen dan genezen. Er gebeurt nog heel weinig in de stadions.
“In het gewone leven is er ook meer agressie door de bijkomende druk van onze maatschappij. Wanneer mensen daaronder bezwijken, dan zie je wel eens dingen gebeuren die je als normale burger niet kunt snappen. Maar dat komt dan ook weer meer in het nieuws. In het voetbal blijven we van zulke dingen redelijk gespaard.”
Het mag dan al een maatschappelijk fenomeen zijn, soms lijkt het ook gecultiveerd te worden. Bölöni die wil dat zijn spelers salopards zijn, een politica als Joëlle Milquet die verkondigt Standard daarom leuker te vinden want Club en Anderlecht vindt ze te clean … Dat gaat toch niet de goede kant op?
“Ach, alle politici hebben hun voorkeur. Dehaene gaat naar Brugge, dat is het volkse, Anderlecht is dan weer een club van standing. Dat is gewoon de emotionele verbondenheid aan een club. Standard is het zuiderse, le public chaud.”
Dat lijkt soms een excuus om over de schreef te gaan.
“Goed, het is niet aan een politicus om zoiets te zeggen, maar dat zal wel in een bepaalde context geweest zijn. Het zijn soms gewoon emotionele uitspraken. Dan gaat het erom welke titel er boven een interview wordt gezet en welk belang geef je die. Ik vind dat iedereen het recht heeft op een mening, maar ik vind wel niet dat je mensen tegen elkaar in het harnas moet jagen. Ook als trainer moet je weten dat de impact van je woorden soms zwaarder is dan je denkt. Je hebt een verantwoordelijkheid tegenover de spelers, de jeugd, de club, het voetbal in zijn totaliteit.”
Naarmate de belangen groter zijn, heiligt het doel toch vaker de middelen?
“Op het veld heeft dat altijd wel bestaan. Je hebt het nu over Anderlecht-Standard?”
Niet alleen dat, maar het is er wel een exponent van.
“Dat is de druk die er gecreëerd wordt: hoe ga je daarmee om? Die druk wordt alsmaar opgedreven terwijl het toch een spelletje blijft – dat je wilt winnen natuurlijk …”
De sfeer sinds de testwedstrijden gaat toch verder dan de rivaliteit rond een spelletje? Dat was ongezien, op alle niveaus.
“De financiële druk en de druk van de media, dat heeft altijd bestaan. Als het in mijn tijd Anderlecht-Club was, dan was dat ook op het scherp van de snee. Verklaringen voor de wedstrijd, reacties daarop enzovoort. Alleen moet je opletten hoe ver je daarin gaat. Ik vind zeker dat er normen en regels zijn die je moet respecteren.”
Zijn die toen gerespecteerd?
“Neen, maar er is ook een Brugge-Anderlecht geweest waarin de zitjes afgebroken werden. Natuurlijk, we moeten dat afkeuren, allemaal. Want het gaat erom: hou de controle. Wij als verantwoordelijken moeten normen respecteren. Niet alles is goed te keuren, vind ik. Het mag hard zijn, maar het moet correct blijven. Het moet tolereerbaar zijn binnen de regels.”
5. De arbitrage
Een andere vorm van verruwing is de manier waarop tegen scheidsrechters gereageerd wordt.
“Een scheidsrechter moet fluiten naar de geest van het spel. De bedoeling is de wedstrijd in goede banen te leiden en niet de vedette te zijn.
“Kijk, de job van scheidsrechter is zoals die van trainer: aartsmoeilijk. In beide gevallen word je geholpen door een aantal assistenten en gelukkig ook met een aantal hulpmiddelen. Maar die mensen staan onder enorme druk want ze willen natuurlijk ook carrière maken. Bovendien kun je met de beelden tegenwoordig direct zien of ze fout waren, of het wel of niet buitenspel was.
“Als spelers en trainers niet willen meewerken, dan wordt het heel moeilijk voor die man. Dan moet hij zijn kunde tonen.”
Precies, ze hebben het al niet makkelijk en als elke beslissing dan gecontesteerd wordt met vier, vijf spelers rond hem …
“Dat is wel makkelijk hé: je hebt de gele kaarten, als er eentje nog maar durft te kijken, krijgt hij al geel. Als je wat flexibiliteit en persoonlijkheid hebt … Het zijn ook altijd dezelfden die problemen hebben. Iedere scheidsrechter zal al eens een moeilijke wedstrijd hebben, dat kan iedereen overkomen, maar je moet het probleem ook niet creëren. Ik geloof nog altijd in de eerlijkheid en de correctheid van die mensen, gelukkig worden ze al wat beter betaald tegenwoordig …”
Maar om op de vraag terug te keren: de manier waarop scheidsrechters vaak door spelers omstuwd worden, ligt dat dan aan de scheidsrechters of toch aan de spelers?
“Dat is weer een gevolg van die toegenomen druk. De scheidsrechters worden uiteindelijk toch zwaar beschermd door de kaarten die ze kunnen geven. De eerste die komt krijgt geel, de volgende rood …”
Is het niet omgekeerd? Zijn die kaarten niet net ingevoerd omdat spelers agressiever reageren op scheidsrechters?
“Persoonlijkheden zoals Van Langenhove of Van den Wijngaert, of nu De Bleeckere en Allaerts, die komen zelden tot dergelijke confrontaties. Als je ziet dat een speler geëxciteerd loopt, moet je je niet per se willen manifesteren. Als hij naar jou loopt en jij loopt dan ook nog eens naar hem toe … Natuurlijk, als je een trui in je gezicht krijgt, dan moet je reageren hé.”
Precies: zo’n reactie was tien jaar geleden toch niet denkbaar?
“O, toch wel, scheidsrechters zijn al weggeduwd, hebben al klappen gehad, dat zag je vroeger ook wel eens. Maar kijk naar onze eersteklasserefs: kijk eens wie er in de problemen komt, wie er voortdurend geel en rood moet geven. Die mannen moeten zich ook in vraag durven stellen.
“Maar ik ben de eerste om de scheidsrechters te verdedigen, want het is moeilijk genoeg. Ik had vroeger ook wat met een bepaalde scheidsrechter, ik kreeg bij het minste geel, maar mijn houding ten opzichte van hem was ook anders. Tegen Van Langenhove bijvoorbeeld kon ik zeggen: ‘Marcel, verdomme toch, ge kunt er niks van, blinde!’ En als ik dan eens naast de bal trapte, antwoordde hij: ‘Amai, ge sjot ook goed vandaag!’ In plaats van agressie bij te creëren krijg je dan zoiets van: laat ons gewoon doorgaan en verder kijken.”
6. De toekomst
We willen verandering en vernieuwing, maar we zijn daarvoor in vele gevallen blijkbaar aangewezen op buitenlandse coaches: Advocaat, Bölöni, Koster …
“Ik vind dat wij ook heel goeie Belgische trainers hebben. Ik heb nog met Ariël Jacobs samengewerkt bij de bond, hij was de man die voor de jeugd zorgde. Maar die Belgische coaches moeten wel kansen krijgen. Ze kunnen top worden, maar dat zal met vallen en opstaan gebeuren. En belangrijk: je moet ook dúrven veranderen. Ik wilde destijds veranderingen bij de bond, maar dan was ik een lastigaard. Georgescu noemden ze me.”
Kortom, we zijn weer bij ons uitgangspunt: in België is er een gebrek aan visie.
“Ik wil niet beweren dat er geen visie is, het is wel een kwestie van niet avontuurlijk genoeg zijn. Een Belg is doorgaans nogal conservatief, hij kiest voor stabiliteit. Een Nederlander heeft meer dat avontuurlijke, en hij verkoopt zich beter, dat moeten wij ook leren. De jeugd begint dat stilaan op te pikken, ik verbaas me er elke dag over hoe creatief en inventief ze kunnen zijn.
“Die inventiviteit is ook nodig. Vroeger kwam het geld naar het voetbal, nu moet het voetbal het geld gaan zoeken. We mogen niet in onze ivoren toren blijven zitten maar moeten het product voetbal uitdragen. De inhaalbeweging is bezig, we hebben nu drie ploegen die Europees overwinteren, maar we mogen niet tevreden zijn.”
Tot slot: hoe raakt België weer op plaats 33, of 22, of nog hoger?
“We hebben alleszins het talent, maar nog niet het positivisme, dus zijn er resultaten nodig van onze topclubs en vooral van de Rode Duivels. Als we erin slagen van dat talent een echt team te maken, dan zijn we vertrokken, dan kunnen we makkelijk naar plaats 33 en naar het EK en WK. Daar is echt maar een kleine vonk voor nodig. Die kleine landen die zich ertussen genesteld hebben, zijn die misschien beter? Neen, we hebben een fantastisch landje, we moeten alleen niet te gemakkelijk worden met onszelf.”
door peter mangelschots – beelden: belga
Klein land, kleine mentaliteit.
Tegen Van Langenhove kon ik zeggen: ‘Marcel, verdomme toch, ge kunt er niks van, blinde!’
De druk wordt alsmaar opgedreven terwijl het toch een spelletje blijft.
We hebben een fantastisch landje, we moeten alleen niet te gemakkelijk worden met onszelf.
Iedereen moet beseffen dat de impact van uitspraken soms groter is dan men denkt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier