Of ze het nu wijzend, roepend, grimassend of ijsberend doen, week na week vuren onze trainers op eigen wijze hun spelers aan. Maar waar halen ze zelf de mosterd? Achttien trainers over wie hen inspireert. Jan Boskamp komt als twaalfde aan de beurt.

Ome Ben (Peeters)

Ome Ben was mijn jeugdtrainer. Ik was dertien, veertien jaar toen ik naar Feyenoord trok, je kon haast zeggen als prof. Ik verdiende meer dan mijn vader, dat was wat, maar moest in ruil daarvoor naast het voetballen ook kleedkamers schoonmaken, schoenen poetsen, meehelpen op de velden, dat soort dingen. Van Ome Ben, mijn trainer, moest ik na een maand of drie de andere jongetjes helpen trainen. Hij had soms meer dan 40, 50 spelertjes op training, jongeren van mijn leeftijd, sommige zelfs een jaartje ouder. ’s Avonds trainde ik met Ome Ben zelf, maar in de namiddag, als de scholen vrij gaven, gaf ik zelf training. Daar is mijn carrière als trainer eigenlijk al gestart. Later heeft Ome Ben, Ben Peeters heette hij voluit, nog de eerste ploeg van Feyenoord getraind. Vlak voor Ernst Happel kwam. Pakte Feyenoord nog de dubbel, kampioen én bekerwinnaar.

“Je wist natuurlijk niks af van de onderbouw, over waarom je iets deed. Je deed vooral dingen die de jongetjes technisch beter maakten, die je eigenlijk zelf leuk vond. Je ging met hen voetballen zoals je dat al de hele tijd op straat had gedaan. Een tegen een, twee tegen twee, vier tegen vier, een keer of drie per week. Ik moet zeggen: daar kwamen betere voetballers uit dan nu (lacht). Eigenlijk zouden we weer allemaal naar de straat moeten.

“Had ik gezag over die mannen? In principe was het makkelijk, je amuseerde je en ik kende ook een heleboel van die jongens, wist waar ze vandaan kwamen, bij welk clubje ze hadden gespeeld. In het begin zei Ome Ben: Jan, je doet precies wat ik doe. Maar na een maand of drie kreeg hij vertrouwen in mij en mocht ik doen wat ik wilde. Tactiek, daar deden we toen nog niet aan. We zorgden er wel voor dat iedereen meevoetbalde, ook de verdedigers. Daar begint het toch, nog steeds. Je moet van achteruit mee kunnen voetballen of je komt nergens.”

Ernst Happel

“Coachte Feyenoord van 1969 tot 1973. Van hem heb ik geleerd hoe je met grote spelers moet omgaan. ErnstHappel was een coach die in de groep wel vaker het conflict zocht, maar als iedereen weg was, kwam hij bij wijze van spreken tot bij je en ging hij vriendelijk met je lopen praten. Die man wist precies hoever hij kon gaan. Van hem leerde ik ook dat je de bepalende spelers binnen de groep meer nodig hebt dan de dienende spelers. Daar heb ik later in België, als speler bij RWDM en bij Anderlecht, nog problemen mee gehad (lacht).

“Voor mij was dat onderscheid normaal, ik dacht dat het kon worden gezegd, zoals wij dat bij Feyenoord altijd deden. Zoals ik het van Happel had geleerd. Jij bent een dienende speler, zei Happel tegen een voetballer, jij moet de bal afpakken en die aan de bepalende speler geven. Die doet er wel wat creatiefs mee. Bij het Nederlandse elftal was dat ook zo. Ik dacht dat het normaal was, maar blijkbaar was dat in België niet zo.

“Van Happel heb ik geleerd dat je bepalende spelers helemaal niet moet pamperen. Het enige wat die jongens willen, is dat je rechtuit en eerlijk met hen bent. Je hoeft hen niet voor te trekken of achteruit te zetten. Zo heb je ook trainers, die zich willen manifesteren door eens net tegen die gasten in te gaan. Dat is belachelijk, dat hoeft helemaal niet. Als je eerlijk bent met hen, krijg je er nooit een probleem mee.

“Dienende spelers moet je zeker even hard waarderen. Want zonder je dienende spelers kunnen je bepalende spelers niks doen. Dus: veel respect voor die gasten, want als je dat niet hebt, ben je als trainer verkeerd bezig. Ook de bepalende spelers moet je daarop wijzen, want door het werk van de anderen kunnen zij zich makkelijker uiten. Als je een groep dat begrip voor mekaar kan laten opbrengen, ben je sterk. Dat deed die ouwe, die Happel, schitterend.

“In zijn wedstrijdanalyses zei Happel waar het op stond. Collectief, voor de groep. Dat doe ik ook, maar misschien moet ik daar mee gaan stoppen (lacht). Happel liet ook veel over aan zijn assistenten en liep er dan wat tussen met zijn opmerkingen. ‘Kop hoog, kop hoog!’, zei die dan tegen mij. Gek werd ik er van. Maar ik betrap me er wel op dat ik nu ook zit te roepen als er eentje naar zijn voeten kijkt. ‘Overzicht, overzicht!’, roep ik. Iets anders, maar eigenlijk hetzelfde.”

Jean Dockx

“Ik had Lierse, Beveren en een paar maanden bij Kortrijk gehad toen ik plots naar Anderlecht kon. Mijn geluk is geweest dat ik daar Jean Dockx heb leren kennen. Hij heeft mij geleerd hoe je bij een topclub moet functioneren. En dat betekent: een heleboel dingen inslikken. Zonder Jean was ik er na twee, drie weken opnieuw weg.

“De eerste dagen was ik superzenuwachtig. Jean zei ook niks tegen mij. Ik deed alles alleen en hij stond maar wat te kijken. Je mag niet vergeten: toen we nog speler waren, hadden we een bloedhekel aan mekaar. Zo ging dat maar door, tot ik op een dag na een match zei: ‘Kom, we gaan boven wat drinken.’ Tot dan waren we altijd in het spelershome gebleven, maar ik dacht: ik doe het eens anders. Toen reageerde hij. ‘Neen, we gaan niet naar boven. Dat doe ik niet en dat moet jij ook niet doen. De baas heeft dat niet graag.’ Toen wist ik: nu zijn we vertrokken.

“Wat ik daarna met Jean heb opgebouwd, de relatie met de mensen die naast je staan, dat probeer ik overal op te bouwen, nu hier weer met Patrick. Hulptrainer? Ik word misselijk van dat woord. Assistenten zijn net zo belangrijk als wat dan ook.

“Jean zou ook een hele goeie trainer zijn geweest, daar ben ik zeker van, maar hij wou niet. Hij wou die druk niet hebben, het gezeur aan je kop. Dat vreet aan je, na drie jaar was ik helemaal uitgewrongen. Een beetje zoals de spelers van Dender hier nu. Leeg. Dat zie je aan al die kleine blessures.

“Voetballend zat ik met Jean direct op hetzelfde niveau. Dat moet wel met je assistent: je mag discussiëren over bepaalde dingen, die speler wel, die niet en waarom niet. Argumenteren, ik hoef niet altijd gelijk te hebben. Maar over de grote lijnen moet je het met mekaar eens zijn. Dat waren we, vrijwel onmiddellijk.

“Ik wilde altijd zeggen wat ik ervan vond, vlakaf. Dit kan, dat niet. Wat kopen jullie nu, dat soort dingen. Maar Jean kende veel beter de gevoeligheden boven. En dan kreeg ik een trap als ik moest opletten met wat ik wilde zeggen. De voorzitter heeft het hier met mij ook al twee keer meegemaakt, die weet dat. Terwijl ik veel rustiger ben dan vroeger. De leeftijd zeker?” S

door peter t’kint

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier