Pierre Bilic

‘We hebben altijd veel plezier aan hem beleefd.’ Op zoek naar de roots van Jacky Mathijssen. Een verhaal over steenkolen, ijsroom, knikkers en kleinkinderen.

De Maas en het Albertkanaal snijden er door het landschap. En de huizen werden er zorgvuldig op een lijn gezet : orde en netheid overheersen in Dilsen-Stokkem. Daar, dicht bij Genk en bij Maasmechelen en bij wijze van spreken een paar stappen verwijderd van de Nederlandse grens, groeide Jacky Mathijssen op.

De regio behoorde geruime tijd tot het Prinsdom Luik. Pas in het begin van de vorige eeuw ontdekte Limburg een eigen bestaansgrond. Letterlijk. De geoloog André Dumont trof in de Limburgse bodem, meer bepaald in As, een steenkoollaag aan – een natuurlijk verlengstuk van het Luikse steenkoolbekken. Dumont liet in de streek zeven steenkolenmijnen installeren en gaf daarmee aan de provincie Limburg een nieuwe dynamiek.

Maar in de jaren zestig en zeventig volgden herstructureringen en stakingen elkaar op. Ten slotte, na een rumoerige periode, werden de Limburgse steenkolenmijnen gesloten en moest de provincie nieuwe bronnen aanboren. Limburg heeft die uitdaging met succes beantwoord. Het zoog moderne industrieën aan en specialiseerde zich bijvoorbeeld in autoassemblage. Tegelijk bewaarde het zijn groene karakter. Met zijn natuurparken en als kruispunt tussen België, Nederland en Duitsland lokt Limburg toeristen naar zijn grondgebied.

Afgehakte vingers

“En voetbal is voor ons altijd belangrijk geweest”, vertelt Jacques Mathijssen (67), de vader van Jacky. “Toen ik jong was, hadden we quasi alleen sport om ons te ontspannen. Want voor de rest moest er gewerkt en gewroet worden. Grote families liepen er hier in Limburg bij de vleet rond. Mathijssens, daar waren er veel van. Zelf had ik tien broers en twee zussen. Op zestienjarige leeftijd moest ik kiezen : studeren of gaan werken. Voor een job boden er zich drie mogelijkheden aan : een zinkfabriek, een scheepswerf voor herstellingen aan binnenschepen, of de koolmijn. Ik heb voor de koolmijn gekozen, zoals zo velen hier in Limburg. Naar de steenkoolput van Eisden trok ik. Het werk was ruw en zwaar, maar ik heb nooit spijt gekregen van mijn keuze.”

Vader Mathijssen blijft in zijn herinneringen even haperen bij al die kameraden die zoveel zweet voor het vaderland hebben vergoten. Van Bergen tot Beringen, over Seraing en Eisden : vooral in de steenkoolmijnen werd na de Tweede Wereldoorlog het herstel van de Belgische economie ingeluid. En tijdens de oorlog droegen de mijnwerkers op hun manier bij tot het verzet tegen de Duitsers. “Sommigen hakten toen een vinger af, zodat ze niet voor de bezetter hoefden te werken. Nee, zelf heb ik dat niet gezien. Daar was ik te jong voor. Maar ik heb het de oudere mijnwerkers voor waar horen vertellen.”

De avond voordien had Jacky Mathijssen nog met grenzeloos respect over zijn ouders gesproken. “Ze hebben gewerkt en gezwoegd om zichzelf een beter leven te bezorgen en een zeker comfort voor hun gezin. Bij ons thuis kwam werken altijd op de eerste plaats. Pas na het werk mocht er aan ontspanning worden gedacht. Ik heb een schitterende jeugd gekend. Mijn jongensjaren werden mooi geordend tussen de school, het voetbal, en het leven op het platteland. Als jongen was ik er gek op om in de Maas te gaan vissen. Ik ben dikwijls met een mand vol paling naar huis teruggekeerd.”

De mijnwerkerstaal

Vader Mathijssen heeft ook gevoetbald. “Bij VVH Dilsen, dat is ook de eerste club van Jacky. Ik was rechtsbuiten, ik trok goed mijn plan, al zeg ik het zelf. Mijn oudste broer was schoenmaker, hij heeft mijn eerste voetbalschoenen gemaakt. Hij sloeg leren noppen onder de zolen van een paar werkschoenen. Misschien moeten de mensen daar vandaag om lachen, maar voor mij was het toen een geschenk uit de hemel.

“Helaas, in 1960 werd ik het slachtoffer van een ongeval in de mijn. Ik werd meegesleept tussen twee mijnwagentjes. Ze haalden me er tussenuit met een beenbreuk. Dat incident betekende het einde van mijn loopbaan als voetballer. Dan maar jeugdtrainer, bij Dilsen en een paar andere clubs uit de streek. Ik heb mijn eigen zoon nog getraind.”

Elke dag achthonderd meter onder de grond afdalen, dat staalt het karakter. En het smeedt kameraadschap en solidariteit. Jacques Mathijssen : “Ik respecteer alle meningen, maar zelf ben ik een overtuigd socialist. In Dilsen-Stokkem heb ik de partij nog vertegenwoordigd bij het OCMW. Kameraadschap verenigde de mijnwerkers. Het was ploegwerk, zoals op een voetbalveld. Ik houd wel van die vergelijking, het is een vergelijking die in vele opzichten opgaat. En het is geen toeval dat veel mijnwerkers goede voetballers waren. Daar beneden in de mijn liet men een ander nooit in de steek. Wanneer je het werk van een kameraad moest afmaken vooraleer je naar boven kon, dan deed je dat. Automatisch en zonder mopperen. Dat was de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld en daar wilde je niets voor in de plaats terugkrijgen. Solidariteit is geen kwestie van mooie woorden of van grote toespraken. Het ideaal van solidariteit schuilt in daden. Meestal in kleine gebaren, maar kleine gebaren met een diepe betekenis. Met de vrienden van vroeger heb ik het vaak over die oude tijden. Ik had collega’s van alle nationaliteiten. Bij de mijnwerkers was er geen verschil tussen Vlamingen en Walen, of tussen Italianen, Polen, Grieken, Turken… Iedereen was in de mijn aan het wroeten om zijn brood te verdienen. En we spraken allemaal dezelfde taal, de taal van de mijnwerkers. Aan een simpel gebaar, een blik hadden we genoeg om elkaar te begrijpen.

“Mijn vrouw moedigde me aan om de opleidingen te volgen die door de steenkoolmijnen werden georganiseerd. Ik heb veel aan haar te danken, zonder haar had ik me mogelijk nooit opgewerkt. Nu leerde ik de nieuwe technieken van steenkoolontginning kennen. In de loop van de jaren kreeg ik op het werk meer verantwoordelijkheden.”

Een bol ijs

Eigenlijk had Jacques Mathijssen twee jobs, vertelt Jacky. “Mijn vader werkte altijd ’s nachts in de mijn. Dan sliep hij enkele uren en dan ging hij aan de slag in onze roomijszaak. Samen met mijn moeder had hij die van een buur overgenomen. Zalig lekkere ijsjes maakte mijn vader.”

“Allemaal nog gemaakt met de beste melk, meneer”, pikt Jacky’s moeder Josée (65) in. “Dat ijs werd nog ambachtelijk gedraaid. Echt vakmanschap, we staken er ons hart en onze ziel in. Een bol ijs kostte twee frank. En de klant kreeg waar voor zijn geld. Ons ijs begon niet van bij het eerste zonnestraaltje te smelten. Nee, ons ijs werd nog met melk gemaakt, niet met water of met melkpoeder.”

Maar het was hard labeur, dat wel. Moeder Mathijssen : “Elke dag stond ik om vijf uur ’s morgens op om alles klaar te maken. We hadden zeven ijskarren om met het ijs rond te rijden. Zo nog van die echte triporteurs, weet je wel. Je moest die ronden voorbereiden, alles goed in de gaten houden, die karren herstellen, onze ijsventers tijdens hun ronden bevoorraden. Nee, dat was niet om mee te lachen. Toen het ons echt te veel moeite begon te kosten, zijn we ermee gestopt.”

Naar het voetbal ging moeder Mathijssen zelden of nooit. “Ik houd niet zo van de sfeer in de stadions. Onze dochter Yolande heeft lange tijd volleybal gespeeld. In de eerste klasse zelfs. Ik ging dan liever naar het volleybal kijken. Maar een doelman in huis hebben, dat brengt ook veel werk met zich mee. De truien vol met modder die ik voor Jacky gewassen heb : als je die op stapels zou leggen, krijg je torens.”

Een moeilijke jongen vond Josée haar zoon Jacky niet. “We hebben er altijd veel plezier aan beleefd. Jacky was het zonnetje in huis. Altijd goedgehumeurd, altijd optimistisch. Een positief ingesteld kind. Hij speelde graag met knikkers. Dan nam hij er ’s morgens tien mee naar school en dan zei hij : ‘Mama, ik vertrek met tien knikkers maar vanavond kom ik terug met een hele zak’ . En dat gebeurde ook telkens. Jacky wilde altijd winnen. De studies vormden nooit een probleem. Hij vloog vlot door de wetenschappelijke richting van de middelbare school. Dat kwam omdat hij zo goed georganiseerd was. En tussendoor stond hij zijn zus nog bij met raad en daad. Een modelleerling, hij verstond de kunst om hoofdzaken en bijzaken van elkaar te onderscheiden. Na zijn middelbare studies werd hij regent lichamelijke opvoeding. Nadien koos hij voor het voetbal. Naar die keuze leefde hij ook. Jacky ging nooit uit. ’s Weekends rustte hij en concentreerde zich op de wedstrijd van zondag.”

Winterslag

Bij Dilsen onderkende Théo Mayers, een van zijn eerste trainers, in Jacky Mathijssen meteen de kwaliteiten van een potentiële doelman voor de eerste klasse. In 1982 verkaste Mathijssen naar Winterslag. Onder de hoede van trainer Robert Waseige was de mijnclub – die later met Thor Waterschei zou fusioneren – als een komeet naar de hoogste regionen van het Belgische voetbal geschoten. In de tijdspanne van luttele jaren evolueerde Winterslag van derdeklasser tot deelnemer aan de UEFA-cup (1981/82). Daarin schakelde het Arsenal uit (!) alvorens op Dundee United te stuiten.

Winterslag teerde toen op talent uit de regio : De Bruyne, de Deniers, Lambrichts, Van Lessen, Billen. Kort na deze periode van hoogbloei begon voor Winterslag de vrije val. De degradatie, in 1982/83, kwam de club nooit meer te boven.

De opmars van Jacky Mathijssen liet zich daardoor niet tegenhouden. Henri Depireux detecteerde zijn talent, en signaleerde het aan Jean Nicolay. Die was bij Winterslag aan het werk als keeperstrainer. Of hij zich Jacky Mathijssen nog herinnert ? “Natuurlijk. Jacky was uit het hout van de zeer goede doelmannen gesneden. Een harde werker. Excellente reflexen, snel op de grond, uitgesproken intelligent. Zijn succes als coach verbaast me hoegenaamd niet. Mathijssen is een man van de dialoog. Hij kan goed luisteren, hij wisselt graag van gedachten en hij ziet en onthoudt alles. Ooit verklaarde hij in het Belang van Limburg dat ik in zijn carrière een belangrijke rol heb gespeeld. Hij zei : ‘Zonder Jean Nicolay had ik het nooit zo ver geschopt’. Zo’n uitspraak tekent Jacky. Hij bezit de gave van de dankbaarheid. Hij was niet verplicht om zoiets te zeggen. Het zegt iets over de waarde van deze man. En natuurlijk ben ik tevreden dat ik als Luikenaar kennelijk iets heb bewezen in Limburg.”

Nog een andere trainer werkte bij Winterslag met Jacky Mathijssen samen en spaart zijn lof niet. Ned Bulatovic : “Jacky had het toen niet gemakkelijk. Hij moest zijn tijd en zijn energie verdelen tussen zijn voetbal en zijn studies. Daardoor kon hij niet alle trainingen bijwonen. Mathijssen was toen de derde doelman van Winterslag. De vierde was niemand minder dan Ronny Gaspercic. Geleidelijk aan wierp Jacky zich op tot titularis. Met hem in het doel won Winterslag twee keer de Beker van Limburg. En twee keer nam de ploeg deel aan de eindronde van de tweede klasse. Onder meer Luc Nilis en Patrick Teppers behoorden toen tot dat team. Jacky was een briljante doelman. Misschien miste hij een beetje gestalte. Volgens mij heeft alleen dat aspect hem weggehouden uit een topclub. Een goed opgevoede man ook : hij zal me nooit passeren zonder me te groeten.”

Bijna dood

En dan was er die avond dat Jacky Mathijssen de dood in de ogen keek. Zijn vader vertelt het verhaal. “Ik volg Jacky overal, ik mis geen enkele wedstrijd. Die avond speelde hij met Lommel tegen RWDM. Er was een contact met een aanvaller van Molenbeek. Jacky werd aan het hoofd geraakt. Ik begreep meteen dat het ernstig was, ik ben het veld opgehold. Hij dankt zijn leven aan de snelheid waarmee de medische staf van Lommel reageerde. En aan de chirurgen die hem opereerden en die druk op zijn hersenen weghaalden. Ik heb werkelijk voor het ergste gevreesd. Als men toen één minuut had verloren, was mijn zoon nu dood, daar ben ik van overtuigd. Dat waren verschrikkelijke momenten.”

Die episode behoort intussen tot het verleden. Als coach van Charleroi gaat het Jacky Mathijssen tegenwoordig voor de wind. “Die vele kilometers elke dag heeft hij er graag voor over”, getuigt zijn vader. “Hij is dat gewoon van toen hij bij Charleroi voetbalde. En al versta ik geen woord Frans, de warmte waarmee ze Jacky in Charleroi behandelen, doet me deugd.”

Na het seizoen 2004/05 werd Mathijssen zelfs even geciteerd als de toekomstige bondscoach. “Natuurlijk”, glundert zijn vader, “doet het plezier als het werk van je zoon zo wordt gewaardeerd. Dat hij werd getipt als opvolger van Aimé Anthuenis is een erkenning op zich. Maar hij heeft nog alle tijd. Bondscoach of niet, voor mij maakt dat geen enkel verschil. Ik ben trots op Jacky. Op de trainer die hij is. Maar vooral op de mens die hij is : eerlijk en rechtuit. Jacky en zijn zus Yolande wonen hier dicht in de buurt. Dat is geweldig, zo krijgen we onze drie kleinkinderen veel te zien. Drie meisjes, van wie één van Jacky. Natuurlijk vreet het voetbal bijna al zijn tijd weg. Voor zijn vrouw heb ik veel bewondering. Zij moet ook veel opofferen voor het voetbal. Als het mooi weer is, onderhoud ik hun tuin. Op een keer nam Jacky Dante Brogno en Philippe Vande Walle mee naar huis. Liet hij hen de tuin zien. Telkens als ze me in Charleroi zien, vragen ze lachend : Is het gras gemaaid ?”

PIERRE BILIC

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content