Het lijkt nu onwaarschijnlijk, maar de dag dat Club Brugge de finale van EC 1 speelde, moesten er ’s morgens koppen worden geteld. Een reconstructie van het hoogtepunt uit 120 jaar Club Brugge.

Wat voorafging. In 1976 speelt Club Brugge de finale van de UEFA Cup. Tegenstander in toen nog een dubbele confrontatie is Liverpool. De Engelsen doen vooraf wat lacherig over de ploeg uit België, maar na amper een kwartier staat het in de heenwedstrijd 0-2 voor Club, dat scoort via Raoul Lambert en Julien Cools. Na de rust trekken de Reds de situatie recht. Met 3-2 winnen ze de partij. In de terugwedstrijd komt Club via Lambert op strafschop opnieuw aan de leiding, maar een paar minuten later maakt Kevin Keegan gelijk. Liverpool wint de beker.

Twee jaar later zijn de Reds opnieuw de tegenstander, dit keer in de finale van EC 1. Plaats van afspraak voor de revanche: Wembley, Londen. Datum: 10 mei 1978. Jos Volders was in die dagen linksachter bij Club, in een verdediging met vier. In doel stond Birger Jensen, rechtsachter was Fons Bastijns, de centrumverdedigers Edi Krieger en Georges Leekens. Volders: “Europees waren wij toen een topelftal. Als je ziet tegen welke elftallen wij in die jaren speelden, dat waren de beste van de wereld. Het jaar van de finale van de UEFA Cup schakelden we Ipswich, AS Roma, Milan en Hamburg uit, het jaar erna onder meer Real Madrid. De campagne van Wembley startte met een makkie, Kuopio uit Finland. Ginder gewonnen met 0-4, thuis werd het 5-2.”

De voorganger van Jos Volders als linksachter was Julien Cools, door Club weggehaald bij Beringen, omdat ze een offensief sterke speler op die plaats wilden hebben. Maar al snel bleek het loopvermogen van Cools te groot om hem op die positie vast te pinnen en dus werd de man links- of rechtsmidden, want Cools was ook nog eens perfect tweevoetig. Cools: “Ik heb mijn goal van ginder nooit meer teruggezien, maar ik geloof dat ik die bal trapte met de buitenkant van de voet, toen ik alleen voor de doelman kwam.”

Volders: “De twee duels tegen Panathinaikos in de volgende ronde heb ik niet gespeeld. Griekenland was niet echt top op dat moment.” Cools: “Thuis wonnen we met 2-0. Heb ik volgens de statistieken gescoord? Ik denk het niet, ik denk dat die goals van Roger Davies en Raoul Lambert kwamen. In de terugmatch zijn we in een heksenketel na de 1-0 alsnog overeind gebleven.”

Na de winterstop kwam Atlético Madrid. Thuis 2-0, ginder 3-2 verloren. Onwaarschijnlijk verhaal, die terugwedstrijd. Volders: “Bij 2-0 zette Ernst Happel er nog een spits bij. Het werd 3-2 en we konden nog gelijkgespeeld hebben ook.”

Een van de twee goals in Spanje kwam opnieuw van Julien Cools, op dat moment in een tragische situatie verzeild. Cools: “Een paar weken voordien kwamen ze me van de training halen. Mijn dochtertje Grietje, toen 5,5 jaar oud, was voor onze deur verongelukt. Verschrikkelijk. Happel zei: je moet niet komen trainen of spelen, kies maar wanneer je wilt terugkomen, als je er klaar voor bent. Grietje kwam weleens mee naar de training, Happel was ook aangeslagen. Hij had de naam nors en bruut te zijn, maar nam haar ook weleens op zijn arm. Een maand later moesten we naar Madrid en een profvoetballer moet uiteindelijk toch weer aan de slag. Toen ik scoorde, verscheen op het scorebord de naam van Leekens … ( flauw glimlachje) Later zag ik nog ergens een lezersbrief waarin me mijn uitbundigheid bij de goal werd verweten. Dat ik vreugde toonde hoewel mijn dochter was verongelukt. Terwijl het net een last was die van me afviel.”

Sigaretje

Volders: “Van die wedstrijd herinner ik me nog iets merkwaardigs. Op een gegeven moment pakte Birger Jensen, die in de thuiswedstrijd al een strafschop had gestopt, een bal. Ik liep me vrij op links en Birger gooide de bal achter zijn rug. In de voeten van de tegenstrever! Die kwam alleen voor hem, maar vervolgens pakte hij de bal. Dat is me altijd bijgebleven. Typisch Birger: goed bezig, euforisch en vervolgens risico’s nemen …”

In zijn biografie haalt de Deen het incident aan in een gesprek met auteur Raf Willems: hij imiteerde op dat moment een fantasietje dat hij de Amerikaanse basketbalvedette Bob Cousy had zien opvoeren.

Volders: “Birger was een zeer eigenzinnige man. Voor de wedstrijd ging die op het toilet zijn sigaretje roken. Een genieter, ook buiten het voetbal. Nog altijd.”

Jensen ging vaak op stap met Edi Krieger. Danny De Cubber, in die dagen middenvelder: “Van zondag tot dinsdag. Maar als ze dinsdag kwamen trainen, vlogen ze er wel in. Krieger, dat was een valse laatste man in feite. De drie verdedigers namen hun man en Krieger schoof op. Dat is allemaal gestart bij Happel.”

Cools: “Onze sterkte was, naast aanvallende durf, ook snelheid. Happel had een bepaald systeem voor ogen en blijkbaar paste ik daarin. Na een tijdje toch. Ik was lange tijd iemand die meer de individuele toer op ging, redelijk veel liep met de bal. Paul Courant kwam van Luik en had hetzelfde probleem. Van Happel mocht dat niet. Wij moesten sneller spelen, de omschakeling verzorgen, ook spelen zonder bal, de diepte opzoeken. René Vandereycken kon je de bal op maat geven, net als Danny. Het heeft wat geduurd voor Paul en ik de omschakeling maakten, maar eens we dat onder de knie hadden … Een paar keer raken en we waren aan de andere kant. We feestten ook geregeld, dat was een van de sterke punten van het Club van toen. Elke maandag in het café van Nicole Lambert, de zus van.”

Volders: “Birger pakte alles en Krieger was een schitterende libero, de beste die ze in Brugge ooit hadden. Een ander sterk punt was dat de flankverdedigers voortdurend mee oprukten. Fons en ik speelden achterin, op het middenveld en vooraan. Thuis tegen Juventus in de halve finale samen. Toen moesten we winnen, na de 1-0 in Turijn.”

Juventus, dat was Bettega, Zoff … negen Italiaanse internationals. Volders: “Thuis deed Happel nog een stoot, hij speelde met vier spitsen: Verheecke, Lambert, Simoen en Sørensen. Cools en Vandereycken stonden voor de verdediging. Leekens deed in zijn broek. Hij moest bijna de hele tijd achterin blijven … De match? Fons maakte direct 1-0. Een kwartier voor het einde viel Leekens uit met een spierblessure, toen ben ik centraal gaan spelen. Gino Maes werd linksachter. René scoorde in de verlengingen.”

Na afloop trapte Jensen de bal in de tribune, niet uit vreugde, maar naar sterke man Michel Van Maele. De discussies rond premies beu. De Cubber: “Ik kwam uit de tribune en ging de rest groeten. Dook Happel tot mijn verbazing nors op. Ongelooflijk. Geplaatst voor de finale en iedereen deed zo … raar.”

Staking

Tussen de trainer en zijn groep zat het toen al niet meer zo snor. Volders: “Voor de heenwedstrijd in Turijn speelden we nog op Lierse. Sørensen was linksbuiten en ik gaf hem een paar ballen in de voet, maar met zijn trucjes en zo – enfin, om een lang verhaal kort te maken: hij was altijd de bal kwijt. Ik maakte van mijn voeten, waarop hij ging reclameren bij Happel. Vijf minuten erna: wissel. Ik dacht: hij gaat Sørensen vervangen, Happel is dat balverlies ook beu. Maar neen, ík moest eruit!”

Happel was een norse man van wie velen bang waren, maar als je wat vroeg, kreeg je meestal wel de toestemming. Volders woonde in die dagen in Maasmechelen en mocht na de wedstrijd in Lier rechtstreeks naar huis. Op maandag meldde hij zich weer in West-Vlaanderen. Volders: “Direct na de training zouden we naar Turijn vertrekken. Ik kom aan met mijn tas, maar mocht niet blijven. Vertrek maar, zei Happel. Fons, de kapitein, en Georges liepen direct achter mij. Als jij niet mag meegaan, zei Fons, blijft de hele ploeg thuis. Ze hebben Happel toen het mes op de keel gezet. Op weg naar de luchthaven liet Happel de bus in Oostkamp stoppen. Van coleire. Hij is toen afgestapt. Of zijn vriendin hem nog naar de luchthaven heeft gevoerd weet ik niet meer, maar wel dat dit de eerste keer was dat Happel boog voor zijn spelersgroep, dat hij moest toegeven dat hij fout was. Ik ben uiteindelijk mogen meegaan, heb zelfs de twee duels gespeeld. De finale niet. Heeft hij me daar gepakt, dat weet ik niet.”

Happel was een bullebak, zegt Volders. “Altijd maar Scheisse en niet loellen. En niemand die wat durfde te zeggen. Thieu Bollen, zijn assistent, was zijn schoothondje. Antoine Vanhove, wat die man heeft meegemaakt, dat kun jij je niet inbeelden. Het pispaaltje van Happel. Die heeft daar tranen voor gelaten. Antoine was zeer emotioneel, hem kon je raken. Roger Davies is het jaar dat we die finale speelden in januari vertrokken. De reden? Happel!”

Jensen, in zijn biografie: “Davies kwam in ’76 in de plaats van Roger Van Gool. Happel wilde een rechtsbuiten met snelheid en diepgang, Vanhove kocht Davies, een targetman. Zijn vrouw Liz kwam mee op de presentatie, waar Happel uitviel: Istdas eine Modeshow?”

Ooit zette Happel Van Maele, de man die Club in de jaren zeventig saneerde, uit de kleedkamer met ‘ Raus, du Hund, du.’ Cools: “Soms dacht je: wat voor een Hund is hij zelf? Maar eigenlijk geen slechte mens … Later was hij bij Standard heel anders, hoorde ik van Erik Gerets. Veel opener. Eigenlijk was Happel op zijn manier een psycholoog. Wie hard aangepakt kon worden, pakte hij hard aan, maar met een Kempenaar als ik werkte dat niet. En dus deed hij dat niet. Maar hij zei nooit dat je goed had gespeeld. Dat hij me waardeerde, dat heb ik pas achteraf vernomen, uit de documentaire van Hugo Camps.”

De Cubber: ” Juul zag je zo krimpen en zenuwachtig worden als Happel wat zei. En daarna vragen: ‘Ik heb toch mijn best gedaan, hé, mannen?’ Jensen luisterde dan weer nooit naar Happel en Vandereycken heeft ook zijn problemen gehad. Voor mij was het de beste trainer die ik meemaakte. De rest nam je erbij, dat was het imago dat hij moest onderhouden. Happel wist zéér goed hoe hij die gepensioneerden die langs de kant naar de training stonden te kijken moest aanpakken. Tegen hen was het Scheisse van hier en van daar. Zij lachen. En daarna tegen ons: jullie hebben er weer van gehad hé, vandaag. Daar konden ze van genieten. Happel bespeelde dat. Soms was hij een echte hond. Het tweede jaar moest ik in het leger en toen had ik kort haar en een beetje een snorretje. Op een dag zaten we op trainingskamp in Vichy aan tafel. Plots keek hij naar mij en riep hij: ‘ Hey, du, Adolf.’ Iedereen lachen, maar ik kon onder de tafel kruipen van schaamte. Later ben ik geblesseerd geraakt, maar Happel heeft me nooit laten vallen. Geen enkele trainer heeft dat nadien nog voor mij gedaan.”

De finale

Wembley. Toen de spelers voor aanvang van de finale de beker zagen staan pronken, zei Jensen tegen aanvoerder Bastijns: “Jij raakt hem als eerste aan, je geeft hem aan mij en ik loop er het stadion mee uit …”

Cools: “De bustrip vanuit het hotel herinner ik me nog goed. Zwaantjes ervoor, die twee torens, die je al van kilometers ver zag staan. Jensen was daar zot van. Al weken was hij erover bezig. Voor een Deen was Wembley heilig, vraag me niet waarom. Birger had een geweldige motivatie, hij kon daar laten zien wat hij kon. Het lukte ook, hij pakte bijna alles. Droomde hij van een transfer naar Engeland? Daar droomde niemand van op dat moment. Ik stond in die dagen zogezegd op de verlanglijst van AS Roma. Zogezegd, want de Italiaanse grenzen waren niet open.”

De Cubber: “Wembley was iets speciaals. Dat stadion kenden wij van tv, van de Cup Final. Ik weet nog goed toen ik de eerste keer op dat veld kwam, dat ik daar stond en dacht: mo vent toch, hier ga ik nooit een pass kunnen geven naar de andere kant. Dat is veel te ver.”

Volders: “Wembley had iets mythisch. De voorbereiding was normaal, de reis niet. Met de jetfoil over het Kanaal en de Theems, helemaal tot aan de Tower Bridge. Normaal verboden. Schitterend. Ik vond Wembley een oud stadion, maar als het vol zit … Heel veel sfeer!”

Happel was gespecialiseerd in slechte hotels, met krakende vloeren. Cools: “Meestal lagen we ver van de stad. Ooit, in Duitsland, in een school. Happel wilde geen drukte. In zo’n hotel was uiteraard geen bar en ik trok eropuit, op zoek naar bier. Met volle zakken trok ik naar mijn kamer, want René en ik, wij lagen altijd samen, en bij ons was het altijd te doen. Bots ik, sluipend door de gangen met rinkelende flessen, toch wel niet op Happel zeker … ‘ Juul, wat’s los?’, vroeg hij, wijzend naar het bier. Ik antwoordde: ‘ Munition für heute Abend.’ Daar zat hij dus niks mee in.”

En daar zaten ze dan, drinkend en rokend. Niet alleen de Denen, Raoul Lambert was een heuse kettingroker. Cools: “Die match is Michel D’Hooghe, toen clubdokter, samen met Eddy Warrinnier, kinesist , ’s avonds nog een bak gaan halen. Dat was ook een sleutel van het succes, die samenhang.”

Voor de galamatch van het seizoen logeerde Club in Hinton Hall, net buiten Londen. Eddy Warrinnier schreef er de ochtend van de match op het bord: wie kan er spelen? Niet veel vingers gingen in de lucht. Toen vroeg hij: wie dénkt dat hij kan spelen? Gelach. Leen Barth, de invallersdoelman, zat met een ingepakte schouder op de bank. Maes startte met een enkelletsel, Krieger speelde op halve kracht, vanwege twee ingedrukte ribben vermeed hij de duels. Lambert en Courant haalden de finale niet.

Volders: ” Lajos Kü was de verrassing van de chef. Ik was een allrounder, tweevoetig, Happel kon me overal zetten, maar hij koos voor Kü. Niet Verheecke, maar de Hongaar, een middenvelder, die centraal speelde, samen met Vandereycken en De Cubber. Cools voetbalde rechts, in de spits stond Jantje Simoen, samen met Sørensen. Kü, verdorie, die had nog geen seconde gespeeld! En ineens zette hij die daar. Na de match zei iedereen me: we begrijpen niet dat jij niet hebt gespeeld, maar dat is praat na de match.”

Cools: “Vlak voor de finale speelden we tegen Charleroi nog een bekermatch, een halve finale die we verloren met 3-1. Daar kregen we trouwens nog een boete voor, iets van 30.000 frank ( 750 euro, nvdr). Wellicht niet per speler, want zo veel verdienden we niet … Achteraf, na Wembley, is die wel kwijt gescholden.”

In die match debuteerde dus Kü, een Hongaarse voetbalvluchteling. Cools: “Die voetbalde niet slecht, was sterk aan de bal, kon die goed bijhouden, was ook redelijk mobiel. Happel heeft toen Leekens, Bastijns, mij en wellicht ook Krieger, Jensen en Vandereycken bij zich geroepen. Wij mochten kiezen tussen Verheecke en Kü. We dachten dat we met hem op het middenveld beter af zouden zijn. Iedereen vond dat een rare zet, maar het was wel degelijk de keuze van de spelers.”

Volders: “Zelfs mij staat nauwelijks nog wat bij van de man, ik weet niet eens hoelang die al bij ons meetrainde. Onopvallend. En in zo’n match mag die dan spelen. Dat verstond ik niet. Niemand verstond dat… De match? We hadden volk mee, maar de Engelsen speelden eigenlijk een thuiswedstrijd. Liverpool was beter, ze hebben ons de hele wedstrijd gedomineerd. Gelukkig speelde Jensen daar zeer sterk.”

Het was Kenny Dalglish die even voorbij het uur het verdict velde. Dalglish had de stijl van de Brugse doelman al goed bestudeerd toen hij zijn kans kreeg. In zijn biografie schrijft hij daarover: “Twee keer kwam Terry McDermott oog in oog met Jensen, maar die gooide zich telkens naar de grond om de bal te blokkeren. Toen Graeme Souness me aanspeelde, wist ik dat Jensen weer naar de grond zou gaan. Ik gokte en wachtte tot ik de bal over hem kon liften.” Achteraf huilde Jensen voor het eerst in zijn carrière.

Cools: “We hebben er niet zoveel van gebakken toen, al zijn we al bij al nog lang in de wedstrijd gebleven. Op het einde kon het nog 1-1 worden, want ze hebben nog een bal van de lijn gered. Maar in principe zijn we daar overdonderd. Het was een van de beste matchen van Jensen, die in alle Europese matchen ongelooflijk keepte. Hij was er dikwijls de oorzaak van dat we zijn doorgegaan.”

De Engelse pers had veel kritiek op Club, ze vonden de speelwijze negatief. Cools: “Daar kan ik me wel in vinden, ja. Ook een beetje gedwongen, de Engelsen drongen ons achteruit en we hadden niet meer de snelheid van Raoul om de counter te spelen. Hij was wel mee, maar viel niet te recupereren.”

De Cubber: “Raoul heeft de finale gemist door de spuitjes tegen Juventus. Hij moest toen spelen, maar na die match was het gedaan.”

Cools: “Kapot gespoten. Raoul was een bom en die misten we.”

Volders: “We konden niet beter. Club Brugge speelde normaal altijd aanvallend, jaren aan een stuk probeerden we te domineren. Maar de automatismen kwamen er niet uit. Ik heb geen goeie herinneringen aan die match, de kers op de taart ontbrak. Tegen dit Liverpool konden wij het niet halen. Niet met die ploeg. Er was eerder wat gelatenheid. Wat voor iedereen een topmatch in zijn carrière had moeten zijn, was eigenlijk een domper. We waren uitgeblust. Ik vond ons elftal twee jaar tevoren twee keer zo sterk als de ploeg van Wembley. Iedereen was toen op het toppunt van zijn kunnen.”

Cools:”We hebben daar nog een ereronde gelopen, onder het gefluit van de Engelse supporters. Al bij al blijven we de enige Belgische ploeg die de finale van EC 1 speelde. Dat vind ik nog altijd een mooie herinnering, ook al vind ik die aan de UEFA Cup inderdaad mooier, want die verdienden we te winnen.”

De terugkeer

Volders: “Het was het einde van het seizoen en Happel ging nog door, die nam toen Nederland over, voor het WK in Argentinië. Onze volgende match was toen: Brugge-Nederland op Olympia!”

Cools: “Die trip met Nederland naar Argentinië, dat was ook een van de punten waar het een beetje scheef is gelopen tussen Happel en Brugge. Wij zijn na die thuismatch nog naar een toernooi in Parijs geweest, met Nederland, Ierland en PSG. Met een halve reserveploeg. Ik wilde ook niet mee, daar heb ik met Michel D’Hooghe nog een akkefietje rond gehad. Ik móést mee en ik was zo kwaad dat ik in dat grote bad van Club zo veel golven maakte dat het water over de rand klotste en D’Hooghe kletsnat werd. Thieu was in Parijs onze coach. Op tafel in het restaurant stonden allemaal karaffen met wijn. Afblijven, zei Thieu, maar toen was hij al op. ’s Avonds zijn we in Parijs met de bus gaan stappen …”

Volders: “Het seizoen erop is Happel herbegonnen, maar toen waren er veel akkefietjes, met bestuur, met de spelersgroep ook. Al van op het oefenkamp in Duitsland. Europees werden we snel uitgeschakeld door Wisla Krakau. Veel miserie gehad ginder, met Jensen en Vandereycken. Jensen heeft daar nog in de kleedkamer na de match met zijn schoenen gesmeten naar Happel.”

Op 20 november 1976 stapte Happel uiteindelijk op, nota bene na 3-0-winst tegen Anderlecht. De relatie met het bestuur was definitief op de klippen gelopen.

CLUB BRUGGE IS …

“De club van de gewone man.”

{Luc Demuynck, ex-voorzitter supportersfederatie}

DOOR PETER T’KINT – BEELDEN: BRUGSCH HANDELSBLAD

“In de halve finale tegen Juventus speelde Happel met vier spitsen.” Jos Volders

“Wembley was iets speciaals. Dat stadion kenden wij van tv, van de Cup Final.” Danny De Cubber

“De herinnering aan de UEFA Cup vind ik mooier, want die verdienden we te winnen.” Julien Cools

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content