De komende vier weken pakt Sport/Voetbalmagazine uit met de unieke cadeaureeks Goden van het Belgisch voetbal (zie ook p. 6). Elke week zetten we hier één speler in de kijker. Voor de jaren zeventig is dat Jean Janssens, de Gouden Schoen van dertig jaar geleden.

Het verhaal van de opgang van SK Beveren leest als een jongensboek. Een bende jochies uit dezelfde klas van de lokale Sint-Martinusschool – oorlogskinderen, geboren in 1944 – blijken over een bovengemiddelde dosis voetbaltalent te beschikken en worden daarin gestimuleerd door Leo Mets, de meester van het achtste studiejaar. Bij de cadetten en de scholieren speelt de vriendengroep alle tegenstand op een hoopje. En dan, in 1960, degradeert de eerste ploeg van Beveren na tien jaar derde klasse weer naar bevordering. De club heeft het financieel niet breed en het bestuur besluit de jeugd een kans te geven. Jean Janssens, Freddy Buyl, Richard Verelst, Bob Rogiers en enkele anderen slaan de juniorenreeks over en stappen direct in de eerste ploeg. Samen met de nog net iets jongere Wilfried Van Moer en Omer Janssens schrijven ze geschiedenis.

Na drie jaar promoveert het jeugdploegje naar derde klasse en weer drie jaar later naar tweede. Van Moer, de meest begaafde, is dan al aan Antwerp verkocht, maar hij wordt goed vervangen en in het eerste jaar tweede klasse pakt Beveren meteen de titel. Ruim tien jaar later, en met nog deels dezelfde kern van weleer, pakt het kleine Beveren de Belgische beker. In het onvergetelijke seizoen 1978/79 halen de Waaslanders ei zo na de finale van de Europacup 2 en spelen ze kampioen in de hoogste afdeling.

Supersonische linksbuiten

Het kleine Beveren staat dan helemaal op zijn kop. De gemeente kleurt blauw en geel en er worden singletjes uitgebracht met strijd- en huldeliederen. Een ervan klinkt zo:

De Jean, de kapitein, dat is nen echte crack

Zijn tegenstrevers zet hij met de glimlach in de zak

En als de mannen doorgaan, is dat iedere keer ne pot

Dat is tenminste voetbal en geen spelleke bedot

De Jean, dat is natuurlijk Jean Janssens, kapitein en icoon van SK Beveren. De bescheiden dokwerker, die heel zijn carrière lang om zes uur ’s ochtends opstond om naar de haven te gaan, om werk op te pikken in ‘het kot’. De supersonische linksbuiten die de snelste rechtsbacks van Europa als kreupelen voorbijsnelde. De trouwe frontsoldaat die eigenlijk van nature rechtsvoetig was, maar op die flank gebarreerd werd door Van Moer en dan maar op links ging spelen. Enkele jaren later realiseerde niemand zich nog dat hij voortdurend tegen zijn voet speelde.

“In het begin was het nochtans een ramp”, vertelt Janssens. “Tegenwoordig laten ze die jongetjes vanaf hun vijfde met beide voeten trainen, maar vroeger bestond dat niet. Eigenlijk gingen wij gewoon naar de training om onze kaart voor de match op te halen. We voetbalden toch al dag en nacht, op school, op straat, in de wei. Gaandeweg leerde ik het toch, je kunt als linksbuiten

ook niet altijd naar binnen komen. Dribbelen doe je wel met je goede voet maar geregeld moest ik toch een voorzet trappen met links. Op den duur was het zo dat ik zelfs nauwkeuriger kon passen met links, maar met rechts kon ik harder schieten.”

Als bende jonge twintigers in eerste klasse belanden was een droom die werkelijkheid werd. Geregeld moesten ze zich die eerste jaren in de arm knijpen om het te geloven. “Ik ben van dezelfde generatie als Lambert en Van Himst. Dat waren enkele jaren eerder nog onze idolen en nu speelden we tegen hen. Het was onvoorstelbaar, het resultaat van jarenlang samenspelen. Nu zou dat niet meer kunnen, als je nu zo’n talentvolle jonge groep hebt, dan worden die langs alle kanten weggekocht. Als je ziet wat jonge gasten tegenwoordig kunnen verdienen …”

Inter of Barcelona

Aan zijn mouw werd ook een keer flink getrokken, door Anderlecht in 1972, toen Beveren naar tweede zakte. “Maar het bestuur wou me niet laten gaan. Ze zeiden: ‘Iedereen mag weg, maar jij niet, jij bent te belangrijk.’ Nu zou dat allemaal geen probleem zijn, maar destijds tekende je op je tiende een aansluitingskaart en zat je voor de rest van je leven aan die club vast. Anderlecht vond dat ik aan het bestuur moest zeggen dat ik dan maar met voetballen zou stoppen, maar daar was ik te braaf voor, zo zit ik niet in elkaar. Nochtans kostte het me veel geld, want Anderlecht wou 8,5 miljoen betalen en daar kreeg ik dan tien procent van. Dat was héél veel geld voor iemand die aan de dokken werkte. Maar goed, niemand weet of ik het bij Anderlecht ook had waargemaakt en dan had ik de successen van Beveren gemist.”

Die successen begonnen met de komst van Urbain Braems in 1975. Braems had Anderlecht getraind en was dus ambitieuzer dan ze in Beveren gewend waren. In 1978 pakte geel-blauw de beker tegen Charleroi (2-0) en het jaar nadien, onder Robert Goethals, volgden de Europese successen. “We hadden al eens Europees gespeeld, in 1970 voor de Jaarbeursstedenbeker. Toen wonnen we tegen Valencia en werden we uitgeschakeld door Arsenal. Maar het seizoen 1978/79 was nog straffer. Voor de kwartfinale hoopten we op een grote ploeg: Inter of Barcelona. We kregen ze uiteindelijk allebei …”

Beveren slaagt er inderdaad in om het roemruchte Inter over de knie te leggen. De Waaslanders teren op een voortreffelijke organisatie. Tegen Ballymena en Rijeka moeten ze geen goal slikken en ook tegen Inter houden ze 180 minuten de nul. En dan doet Bob Stevens de Freethiel ontploffen (1-0). “Ook in Barcelona kwamen we geen seconde in de problemen”, herinnert Janssens zich. “Maar helemaal op het einde kregen we een denkbeeldige penalty tegen, er was écht niks aan de hand. Die 1-0 maakte een wereld van verschil want nu moesten we thuis komen. We verloren weer met een penalty op het einde, dit keer een terechte, maar alleen omdat we alles naar voren gooiden. Zonder die penalty in Camp Nou blijft het twee keer 0-0 en dan kan alles gebeuren. Wij hadden het zeker verdiend om de finale te spelen.”

Drie maanden, 31 matchen

Beveren, met topschutter Erwin Albert in de rangen, speelt dat jaar wel kampioen. Het zijn drukke tijden voor de dokwerker. “We hadden twee maanden winterstop gehad en hervatten op 28 februari. Van dan tot eind mei speelde ik 31 wedstrijden. Op drie maanden! Zowel competitie, beker, Europacup als interlands, want ik werd geselecteerd voor de Rode Duivels. Na de match tegen Inter stond ik om zeven uur alweer aan ‘het kot’. Als je geluk had kon je wel eens gaan stempelen, maar als er te veel werk was, ging dat niet. Op de matchdagen moesten bijna alle spelers een dag verlof nemen. Alleen Erwin Albert, de Nederlander Wim Hofkens en Heinz Schönberger waren profs. ”

De combinatie topsport en zware arbeid ging hem merkwaardig goed af. Hij wist wat zijn lichaam nodig had en hield zich op training af en toe wat afzijdig. Ook nu oogt hij nog scherp. “Ik zit drie kilo boven mijn competitiegewicht van vroeger. Dat was 67 kilo. In de zomer, wanneer de anderen vijf kilo bijkwamen, viel ik er nog een paar af, door het harde werk. Geregeld zeulden we een hele dag met balen van honderd kilo.”

De beloning voor zo veel sportmanschap volgt in 1979, wanneer Janssens al 35 is. Zijn baas op de Tabaknatie moet hem op een blauwe maandag naar huis en vervolgens naar Brussel sturen. Hij heeft namelijk de Gouden Schoen gewonnen. Eindelijk, want die bekroning hing al jaren in de lucht – het jaar ervoor had zijn ploegmaat Jean-Marie Pfaff nog gewonnen.

Kleinkinderen

Janssens volgt het voetbal nog op de voet, zeker op tv. Barcelona heeft ondertussen gratie gekregen van de minzame Waaslander, want de wedstrijden van de blaugranas probeert hij zo veel mogelijk te zien, net als die van Manchester United. Naar de Freethiel gaat hij nog zelden. Dat is geleden van de beginperiode van de Ivorianen. “Die eerste lading zwartjes, daar kon ik echt van genieten. Ik vond het heel spijtig voor de jeugd, maar als voetballiefhebber vond ik het schitterend. Heel die lichting speelt nu bij topclubs.”

Wat er momenteel met de club van zijn hart gebeurt, doet hem pijn. “Vooral voor de voorzitter, Dirk Verelst, die er heel veel voor doet. Misschien is hij geen grote voetbalkenner, maar je zou verwachten dat een Boskamp dat toch wel is.”

Het liefst gaat hij tegenwoordig naar de jeugd kijken, want vier kleinkinderen hebben de voetbalmicrobe overgeërfd. De jongste speelt bij SK Beveren, de opvolging is verzekerd.

Volgende week: de jaren tachtig met Preben Elkjær Larsen.

door peter mangelschots

“Vaak zeulden we een hele dag met balen van 100 kilo.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier