Na de val van de Muur ligt het voetbal in de voormalige DDR in puin. Ex-international en voormalig journalist Jürgen Nöldner over de naweeën van een systeem: ‘Ik verbaas me erover dat er in Oost-Duitsland nog voetbalclubs zijn.’ Aflevering één van een vierluik over sport in de Duitse Democratische Republiek.

Op 9 november is het twintig jaar geleden dat de Muur viel en Duitsland euforisch de eenmaking vierde. Maar na het volksfeest was de realiteit ontnuchterend: de voormalige DDR bleek economisch ontwricht, bedrijven gingen over de kop, de werkloosheid steeg spectaculair en vooral bij de oudere generatie zorgde dat voor veel verzuring en verbittering. Zij idealiseerden het socialisme en vervloekten het kapitalisme.

De tijd heelt vele wonden maar in de hoofden van een aantal mensen is er nog altijd sprake van twee landen. Ook in Berlijn, de vroeger gesplitste stad die maar moeilijk een nieuwe identiteit kreeg, maar na het verdwijnen van de littekens uit het verleden uitgroeide tot een bruisende metropool. Toch bepaalt de verjaardag van de val van de Muur dezer dagen mee het stadsbeeld. Er zijn verschillende bussen die een zogenaamde Mauer-Rundfahrt aanbieden, een vier uur durende rit langs alle plaatsen waar ooit een muur stond. En in boekenwinkels herinneren tal van fotoboeken aan de tijd van vroeger. Wie erdoor bladert, stuit op pakkende beelden. Zoals die van een pas gehuwd koppel dat in 1961, net nadat de Muur werd gebouwd, wuift naar de grootouders die, drie hoog, in een desolaat flatgebouw aan de overkant wonen. Rond hen ligt prikkeldraad. Of de al even indringende foto van een jonge vrouw die fier haar baby toont aan haar in Oost-Berlijn wonende ouders. Ze hijst het kind zo hoog mogelijk boven zich uit en staat op de tippen van haar tenen. In de verte kijken enkele grenswachten grimmig toe. Het zou niet lang meer duren voor de ramen van alle woningen in de DDR die op het westen uitkeken, werden dichtgetimmerd.

Na de val van de Muur kreeg ook de sport in de voormalige DDR een ander gezicht. Voorbij was de tijd dat topsporters werden gebruikt als iconen van een verdorven regime, dat de sport diende om de uitstraling van de heilstaat te verbeteren. Ook de door de overheid of industrie gul gesteunde voetbalclubs kwamen plots in een heel andere tijd terecht.

Ex-international Jürgen Nöldner ervoer het allemaal aan den lijve. De voormalige middenvelder droeg 30 keer het shirt van de DDR. Hij speelde veertien jaar voor Vorwärts Berlin, dat in de jaren zestig met zes titels het voetbal in Oost-Duitsland domineerde en later naar het 100 kilometer verder gelegen Frankfurt an der Oder verhuisde. Nöldner was een opportunistische, technisch briljante middenvelder die gold als de Puskas van de DDR en zijn plaats kreeg in het eeuwige elftal van de Duitse Democratische Republiek. Na zijn carrière ging hij aan het werk als sportjournalist. Eerst in de DDR, dan in West-Duitsland.

Vandaag is Nöldner (68) gepensioneerd maar hij woont nog altijd op die plaats in Oost-Berlijn waar hij opgroeide. “Vele mensen uit het oosten”, zegt hij, “zijn nog altijd niet naar het westen geweest. Zelfs niet in deze stad. In hun hoofden zit nog altijd een muur. Het zal nog verschillende generaties duren voor dat verdwijnt. Uiteindelijk is er nog altijd sprake van Ossies en Wessies. En er zijn cafés in Oost-Berlijn waar ze niet graag Wessies zien binnenkomen. En dan zijn dat niet alleen oudere mensen die daar zo over denken, ook jongeren.”

Die tweespalt blijkt ook in de voetbalstad Berlijn. Je hebt Hertha BSC in het westen en tweedeklasser Union in het oosten. “De supporters van de ene club gaan voor geen geld ter wereld naar de andere kijken”, zegt Nöldner. “Die koppigheid is eigen aan Berlijn, er wonen hier, hoe zal ik het zeggen, wat norse mensen. Nu is het zo dat Hertha BSC in de Bundesliga tegen de degradatie speelt en Union in tweede mee bovenaan draait. Stel dat Hertha zestiende zou eindigen en Union in de tweede Bundesliga derde, dan komt het tot barrageduels, met een heen- en terugwedstrijd. Daar zit de hele stad eigenlijk op te wachten want dat zou echt vonken geven.” Nöldner lacht bij de gedachte aan dit mogelijke scenario.

Afluisterapparatuur

Jürgen Nöldner zit op de redactie van Kicker-Sportmagazin in een van de buitenwijken van Berlijn. Daar, op het regionale kantoor van dit twee keer per week verschijnende blad, sleet hij de laatste jaren van zijn actieve carrière die vooral in het teken stond van voetbal. Daar praat hij uitgebreid over vroeger. Rustig en beheerst. Nöldner voelde zich geen gevangene van het systeem en als dusdanig hakt hij ook niet op de DDR in. Dat het Oost-Duitse voetbal vergeven was van spionnen en de Stasi, het ministerie van Staatsveiligheid dat de topsportcultuur in een ijzeren greep hield, voetballers en bestuursleden gebruikte om aan informatie te komen, dat is hem, beweert hij, pas later ter ore gekomen.

Jürgen Nöldner: “Als voetballer genoot je veel privileges. Je was echt een bevoorrecht mens. Er werd je veel sneller de mogelijkheid gegeven om een woning te kopen en je kon ook veel rapper een auto aanschaffen. Normaal duurde dat laatste tien jaar. Maar als je voetballer was, dan namen ze je aanvraag uit de fichebak en staken die van de laatste naar de eerste plaats. We mochten dus echt niet klagen. We verdienden vier tot vijf keer meer dan een gewone arbeider en dan praat ik nog niet over het zwarte geld dat we onder tafel kregen. Want dat was opmerkelijk: het ging er allemaal niet zo legaal aan toe.

“Ik voetbalde vroeger voor Vorwärts Berlin, dat was de club van het leger. Dat betekende dus ook dat ik in wezen voor het leger werkte, ik had een dienstgraad, ik bracht het zelfs tot Hauptmann, dat is de hoogste rang die je als voetballer kon bereiken, net onder majoor. Ik hoefde daarvoor echter niets te doen en het uniform moest ik maar een paar keer per jaar aantrekken, onder meer op 1 maart, de dag van de Volksarmee, dan moest je meelopen in de parade. En omdat ik bij het leger zat, werd drie procent van mijn salaris ingehouden voor de SED, de socialistische partij. Het was zo dat alle clubs in de DDR ondersteund werden. Dynamo Dresden was de club van de politie, Dynamo Berlin die van de Stasi. Andere clubs waren dan weer afhankelijk van grote bedrijven. Carl Zeiss Jena bijvoorbeeld. Een voetbalclub was hun uithangbord. Dat betekende dat er geen financiële problemen konden zijn. Als er wat geld te kort was, dan werd er gewoon bijgepast.”

Dynamo Berlin was ook de club van Erich Mielke, de baas van de Stasi. En die werden in de jaren zeventig en tachtig tien keer kampioen. Omdat Mielke dat zo wilde.

“Dat zijn van die verhalen die de ronde deden, niemand heeft ooit iets kunnen bewijzen. Dynamo Berlin beschikte over uitstekende spelers, daar lag toch de sleutel van het succes. En ze kregen inderdaad vaak de scheidsrechter mee. Wissen Sie, er deden toch veel indianenverhalen de ronde. Zo was bijvoorbeeld FC Magdeburg de eerste club uit de DDR die een Europacup won, in 1974 pakten ze de Europacup 2 nadat in de finale AC Milan werd geklopt. Toch werd twee jaar later de trainer en architect van het succes, Heinz Krügel, opzij geschoven. Het heette dat hij geweigerd zou hebben om microfoons in de kleedkamer van Bayern München te plaatsen toen beide clubs eens tegen elkaar speelden. Ik heb dat altijd een vreemd verhaal gevonden. Want als de Stasi afluisterapparatuur wilde plaatsen, dan hadden ze daar echt geen trainer voor nodig, dan zorgden ze daar zelf wel voor.”

Voelde u zich geremd als voetballer in de DDR. Moest u opletten wat u vertelde?

“Ik heb dat nooit zo ervaren. Ik mag dat misschien niet luidop zeggen, maar eigenlijk kwamen we in de DDR niets te kort. Alleen het feit dat je niet overal naartoe mocht reizen, dat je altijd weer binnen het Oostblok diende te blijven, dat was wel een beperking en dat ervoer je ook zo. Vooral omdat wij met de club of de nationale ploeg geregeld in het buitenland kwamen. En natuurlijk zagen we daar wel dat er meer welstand heerste. Trouwens, we maakten van die reizen altijd gebruik om inkopen te doen, de meeste spelers kregen van hun vrouwen hele lijstjes mee. Met daarop vooral speelgoed voor de kinderen. Eigenlijk was dat onverantwoord: ’s avonds moest je spelen en ’s ochtends slenterde je in warenhuizen rond. Je benen deden pijn als je moest beginnen te voetballen. Niemand die daar iets van zei. Ze hielden je op de een of andere manier wel in de gaten, maar dat viel nooit op.”

Er was toch weinig bewegingsvrijheid. Toen Eduard Geyer, de sterspeler van Dynamo Dresden, eens in Amsterdam was en naar het verjaardagsfeest ging van Horst Blankenburg, de West-Duitse verdediger van Ajax, werd hij meteen gechanteerd: of hij moest zijn loopbaan opgeven of meewerken met de Stasi. Vervolgens ondertekende hij een document om zijn zogenaamd afkeurenswaardig gedrag goed te maken.

“Ik heb dat nooit geweten. Het was wel zo dat je je aan bepaalde regels moest houden. Als je bijvoorbeeld sprak tegen een onbekend iemand, dan vonden ze dat verdacht. Dan maakte de delegatieleider een rapport. Ze waren als de dood voor contacten met het westen, je mocht daar ook geen grammofoonplaten of boeken kopen. En hun grote schrik was ook dat je in het westen zou blijven. Ik heb dat zelf geen moment overwogen. Ook al niet omdat je wist: als dat gebeurt, dan zal mijn familie problemen krijgen. Sagen wir mal so: je moest in het gareel lopen, er waren bepaalde gedragsregels. Maar je was niet anders gewend, daar stelde je je geen vragen bij, dat maakte deel uit van het leven. En sommige dingen die verboden waren, deed je toch. Bijvoorbeeld naar de West-Duitse televisie kijken, dat viel niet te controleren.

“Natuurlijk waren er mensen die in opstand kwamen, schrijvers, intellectuelen die sympathiseerden met West-Duitsland en werden afgeluisterd, al die films die daarover werden gemaakt, die zijn zeker niet overdreven. Maar voetballers praten niet over politiek. Trouwens, toen de Muur in 1961 werd gebouwd, heb ik er nooit aan gedacht om te vluchten. Ook al niet omdat mijn vader in 1944 werd geëxecuteerd in het concentratiekamp van Brandenburg, zogenaamd wegens hoogverraad, hij zat in de weerstand tegen de nazi’s. Dat aanzag ik als de schuld van West-Duitsland. Ik wilde met hen dan ook niets te maken hebben.”

Ideologische balast

In tegenstelling met disciplines als bijvoorbeeld atletiek of zwemmen stond het DDR-voetbal internationaal niet zo hoog.

“Terwijl de manier waarop het talent werd gevormd echt wel uniek was. U zult ongetwijfeld vragen of dat met doping te maken heeft. Ik hoorde verhalen over andere disciplines, maar in voetbal haalt doping niets uit. Het voetbal in de DDR werd in zijn ontwikkeling geremd omdat er in eerste klasse geen buitenlanders mochten spelen. Dat maakte die Europacupzege van Magdeburg ook zo uniek: dat gebeurde met jongens uit de regio. Aangevoerd door Jürgen Sparwasser, die tijdens die wedstrijd tussen West-Duitsland en de DDR op het WK van 1974 die beslissende, historische goal maakte.

“Uiteraard werd ook die zege politiek gebruikt. Want zo was dat natuurlijk: in wezen waren wij diplomaten in voetbaluitrusting. Maar de faciliteiten waarin je je vak kon uitoefenen, die waren enorm. Dat is een grote fout die ze in West-Duitsland na die Wende hebben gemaakt: dat ze niet naar die planmatige aanpak waarmee de jeugd werd gevormd, hebben teruggegrepen. Natuurlijk moet je de ideologische ballast weggooien en de essentie behouden. De individuele trainingen, de combinatie school-voetbal. Matthias Sammer, die nu sportdirecteur is bij de Duitse voetbalbond, is bezig om dat te veranderen. Hij wil terug naar het opleidingssysteem van de DDR. Sammer is dan ook daar gevormd. Door hoog gekwalificeerde trainers.”

Vreemd dat die trainers na de eenmaking geen vervolgstuk konden breiden aan hun carrière.

“Oost-Duitse trainers slaagden er niet in zich in de westerse cultuur te verplaatsen. De mondigheid van de spelers, het toch niet strikt opvolgen van wat je hun vroeg, ze bleken daarmee niet te kunnen omgaan. Ik denk dat Hans Meyer de enige uitzondering op de regel is. Het ging er in de DDR gewoon heel anders aan toe. Natuurlijk gebeurde het wel eens dat je op stap ging en wat te veel dronk, maar dat soort dingen werd altijd toegedekt, het kwam nooit in de krant. Dat betekende dat je als voetballer close was met journalisten. Ze wisten wat er gebeurde maar ze mochten er niets over schrijven. In hun achterhoofd zat een stuk zelfcensuur.

“Dat was voor mij ook een brutale verandering toen ik in de journalistiek stapte: ik werkte eerst voor twee Oost-Duitse voetbalbladen en stapte nadien over naar Kicker. Dat is een serieus blad maar ze bleken ook wel geïnteresseerd in het randgebeuren. Plus dat je werd geconfronteerd met voetballers die veel moeilijker benaderbaar waren. Soms moest je achter hen aan lopen. Dat vond ik toch een beetje vernederend: dat je als iets oudere man achter die jonge snotapen moet rennen, die bovendien nog barsten van de arrogantie.”

Hoe kwam u als voetballer in de journalistiek terecht?

“Heel simpel: ik had tijdens mijn voetbalcarrière journalistiek gestudeerd. Aan de universiteit van Leipzig maar dan wel in een studie op afstand, een Fernstudium zeggen ze bij ons. Ik heb dat vak altijd heel graag uitgeoefend. Maar om eerlijk te zijn: in de DDR was het een stuk rustiger. De spelers waren je vrienden, ze vertelden je alles. Ze kloegen bijvoorbeeld over hun trainer. Maar het hoorde niet dat je dat schreef. Eigenaardig als je dat in het huidige tijdsbeeld plaatst.”

U lijkt wel heimwee te hebben naar vroeger?

“Dat nu ook weer niet. Trouwens, voor mij is er dus niets veranderd. Ik woon nog altijd in dezelfde wijk als vroeger. Als ik naar het westen rijd, dan weet ik precies waar ik de grens overschrijd. Om eerlijk te zijn: ik denk daar dan vaak aan. Natuurlijk is de eenmaking een goeie zaak. Maar ik merk wel iets wat ik vroeger nooit kende: jaloezie onder de mensen, vriendschappen die stuk gaan. Dat was voor mij een vreselijke schok: hoe iedereen hunkert naar status. Zoiets heb ik in de DDR nooit meegemaakt.”

Van de vroegere grootmachten uit het DDR-voetbal is er nog weinig overgebleven.

“Sommige clubs zijn helemaal weggekwijnd, Lokomotive Leipzig speelde in 1987 nog een Europese finale tegen Ajax maar zakte helemaal naar de bodem. Inmiddels komen ze uit in de Oberliga, de vijfde klasse. Dynamo Berlin speelt ook op dat niveau, FC Magdeburg zit in vierde klasse, Carl Zeiss Jena in derde. Dat is niet onlogisch: de steun viel weg. En begin er dan maar eens opnieuw aan. In een regio die economische problemen kent, waar mensen werkloos worden, waar bedrijven over de kop gaan. Ik vind het nog een wonder dat er clubs in de DDR bestaan, dat Hansa Rostock en Energie Cottbus nog in de Bundesliga speelden. Het is echt beginnen van nul af aan.

“Dynamo Dresden heeft nu bijvoorbeeld een nieuw stadion, een schitterende tempel, 27.000 plaatsen, dat is mooi want de club heeft een grote traditie, ze werden acht keer kampioen. Er zijn na lang zoeken wat middelen gevonden. Alleen: Dresden speelt in derde klasse, ze wilden dit seizoen resoluut een gooi naar de titel doen, maar ze staan nu derde laatste. Intussen hebben ze hun trainer, de Nederlander Ruud Kaiser, ontslagen. Dat is een dualisme: voor de clubs uit de vroegere DDR is de eenmaking een catastrofe. Ik ken geen enkele grote sponsor die zich uit eigen beweging met een club uit Oost-Duitsland wil identificeren.”

Overwinningspremie

Jürgen Nöldner wil ons een deel van de stad laten zien. “Want hier zitten we toch in een sombere buitenwijk, terwijl Berlijn trendy is”, zegt hij. Hij praat over de grandeur van de Duitse hoofdstad, het vele groen, het artistieke karakter, het rijke culturele leven (“Je kunt hier elke dag vijf opera’s zien”), de monumenten en de andere pracht en praal. Nöldner is een echte Berliner. “Al 68 jaar, hier ben ik geboren en hier zal ik sterven”, zegt hij pathetisch. En: “Het toeval bepaalde mijn leven. Ik groeide op in de wijk Lichtenberg, in het oosten. Vier straten verder begint Kreuzberg, dat is het westen.”

Hij heeft niet slecht geboerd en bestuurt een grote en met tal van technische snufjes uitgeruste BMW. Hoeveel hij als voetballer eigenlijk verdiende, polsen we even. Nöldner doet er vaag over. Alleen de overwinningspremie kent hij nog: 150 Duitse mark officieel en nog eens 150 onder tafel. Nöldner: “Dat was natuurlijk niet slecht. Want weet je hoeveel ik voor een nieuw appartement als huur betaalde? Twintig mark. Dat is tien euro. En eigenlijk nog veel minder want op de zwarte markt was een Oost-Duitse mark vier keer minder waard dan een West-Duitse.”

Vandaag betaalt hij voor hetzelfde appartement 540 euro. Maar hij klaagt niet: “Toen de Muur viel, zat ik gewoon thuis. Ik keek buiten en zag mensen op straat lopen. Er werd gevierd. En ik dacht: nu kan ik eindelijk eens met mijn vrouw op reis gaan naar alle landen die ik als voetballer heb bezocht.”

( Volgende week: de mysterieuze dood van Lutz Eigendorf, de Beckenbauer van de DDR)

door jacques sys

Natuurlijk moesten we ons aan bepaalde gedragsregels houden. Dat maakte deel uit van het leven.

Als je in het buitenland ging voetballen was je moe. Van het shoppen. Je begon met zere benen aan de wedstrijd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content