Weinig renners die meer verknocht waren aan de Ronde van Vlaanderen dan Eddy en Walter Planckaert, nog altijd het enige broederduo op de erelijst van Vlaanderens Mooiste. ‘De Ronde is dé eendagskoers van het jaar geworden.’

Weet je dat ik eigenlijk geen interviews meer doe”, zegt Eddy Planckaert plots op het einde van het gesprek. “Alle aanvragen kets ik af: een fietstocht met Frank Deboosere, een parcoursverkenning met de Nederlandse tv, spelprogramma’s … Neen, dank u. Ik hoef al die aandacht niet meer. Werk genoeg in mijn parketbedrijf en met mijn chambres d’hôte. Bovendien: mijn humor werkt niet meer. Ik ben net als Urbanus: mijn tijd is gepasseerd.”

Maar een interview met zijn broer Walter (63) durfde Eddy (53) toch niet te weigeren. “Ik heb hem al een tijdje niet gezien …” Een tijdje? Een paar weken? Maanden? “Neen, het is geleden van de trouw van Stephanie ( dochter van Eddy, nvdr), in de zomer van 2009″, zegt Walter. “Tja, hoe gaat dat, hé? Lesterny, waar Eddy woont, ligt 200 kilometer van Nevele. En we zijn geen bellers. Ik heb zelfs Eddy’s nummer niet.” “Misschien het moment om dat op te slaan?”, stellen we voor, waarop de broers hun gsm bovenhalen. “Hoe wordt jouw naam alweer geschreven?”, lacht Walter. “Ik zal intikken: Ronde van Vlaanderenwinnaar 1976”, kaatst Eddy terug. Het plagen hebben ze alleszins nog niet verleerd.

Dat bleek al een dikke twee uur eerder, toen ze alle twee bij toeval binnen de dertig seconden de parking van de Brasserie du Lac in Genval opreden. “Walter net geklopt op de streep! Ik ben altijd iets rapper geweest, hé”, grapt Eddy, wanneer hij zijn broer de hand drukt. “Amai, kleine, gij zijt ook verdikt zeker?”, vraagt Walter. “Verdikt? Ik ben tien kilo afgevallen! Maar jij hebt wel jouw zwemvest aan, zie ik”, lacht Eddy terwijl hij over Walters buik wrijft.

Het lijkt alsof we weer de jaren tachtig induiken, toen de jolige broers uit Nevele ondanks het leeftijdsverschil van tien jaar vijf seizoenen partners in crime waren bij ploegen als Mini Flat, Splendor en Panasonic, waarna Walter in 1986 ploegleider werd van Eddy, bij de ploeg van Peter Post.

Hun triomfen in Vlaanderens Mooiste hebben ze echter niet samen beleefd. Eddy koerste nog bij de amateurs toen Walter in 1976 de grootste zege uit zijn carrière behaalde, en was in 1988 overgestapt naar ADR toen hij zijn eerste en enige Ronde van Vlaanderen won. Vooral die ‘enige’ zit hem nog altijd dwars. “Eigenlijk hadden Walter en ik samen minstens vijf keer moeten winnen”, zegt Eddy. “Wij waren gemáákt voor de Ronde. En toch liep het, op die twee keer na, telkens mis. Walter was oersterk, maar reed te lang in dienst van Frans Verbeeck. Hoeveel keer heeft die bergop niet aan de trui van mijn broer gehangen, waarna Walter er ondanks al dat kopwerk nog in slaagde een toptienplaats te behalen.”

“Ik koos voor die helpersrol en heb daar nooit over gediscussieerd of zelfs van wakker gelegen”, vertelt Walter. “Al besef ik nu wel dat ik meer had kunnen winnen. Als je ziet hoe ik de Ronde won: wegrijden op de Koppenberg met toppers als Francesco Moser, Marc Demeyer, Roger De Vlaeminck en Freddy Maertens, ontsnappen op drie kilometer van de finish met Moser en Demeyer en hen koelbloedig afmaken in de sprint. Sommigen zeggen dat ik die zege te danken had aan de rivaliteit tussen De Vlaeminck en Maertens, die zich uit koppigheid lieten lossen, maar ik ben er nog altijd van overtuigd dat ik ook hen geklopt had. Nooit betere benen gehad dan die dag.”

Eddy: “Ikzelf had in 1982, mijn derde profjaar, al moeten winnen. Ik zat voorop met Rudy Pevenage en Michel Pollentier en was zegezeker tot ik bij het ingaan van de laatste plaatselijke ronde de speaker hoorde zeggen dat René Martens – die was meegegaan in een vroege vlucht – een minuut voorop reed. Een blunder van mijn ploegleider Albert De Kimpe. Ik bood Pollentier en Pevenage nog elk 250.000 frank om mee op kop te rijden, maar de snelle Pevenage weigerde, waardoor we op 21 seconden strandden. Na de finish was ik niet eens ontgoocheld. ‘Volgend jaar beter.’ Maar zo veel kansen krijg je niet, hé. Meer zelfs: als ik toen gewonnen had, dan was mijn carrière helemaal anders verlopen. Ik werd te vlug bestempeld als een pure sprinter terwijl ik veel meer in mijn mars had.”

Vier jaar later verspeelde Planckaert een nieuwe kans. “Ik had superbenen en viel in Brakel aan met Steve Bauer. ‘Die klop ik in de sprint’, dacht ik. Tot Walter, mijn ploegleider, me aanmaande om voorzichtiger te zijn met de Muur in zicht. Dat sloeg in mijn benen: ik kreeg krampen én een morele klop. Ik heb Walter dat toen kwalijk genomen, maar had vooral te veel met mijn krachten gewoekerd. Ik was té goed.”

“In 1988 was het eindelijk prijs, na een ‘speciale’ voorbereiding. Ik zat vol frustraties, nadat er in Milaan-Sanremo en de koersen erna altijd iets fout gelopen was. De dag voor de Ronde liet ik alle remmen los: met mijn vrouw ging ik eens goed van de grond en in de bar dronk ik voor de neus van mijn ploegleider José De Cauwer twee whisky’s.

“Als ik schuldgevoelens had, reed ik altijd het best. Dat bleek toen ik op de Bosberg als enige Phil Anderson kon volgen. Op de top sloten we een deal: we zouden ervoor strijden en de winnaar betaalde de andere een miljoen Belgische frank. Toen Anderson na een paar demarrages niet wegraakte, kwam hij met een nieuw bod: drie miljoen voor de zege. Maar als je na al die pogingen nog altijd geen klassieker gewonnen hebt, tientallen keren te horen hebt gekregen dat je alleen koersen van 200 kilometer aankunt, dan mogen ze je nog tien miljoen geven. Een Ronde van Vlaanderen verkoop je niet. Waarna ik Anderson makkelijk klopte in de sprint. Eindelijk kreeg ik waarnaar ik zo lang verlangd had.”

Tand door onderlip

Eddy: “Die korte, explosieve inspanningen op de kasseihellingen, het gewring in aanloop naar de heuveltjes, dat konden Walter en ik als de beste. Aan de voet van élke helling zaten wij in de eerste vijf. En zónder te vallen, hé: in mijn hele carrière ben ik misschien vijf keer tegen de grond gekwakt. Wel eenmaal in de Ronde, toen een renner mij in de kant reed. En dat laat een Planckaert niet zomaar passeren, hé. Op Tenbosse heb ik mijn vuist bovengehaald. Zijn tand zat door zijn onderlip …”

Walter: “Dan moet je reageren, hé, anders denken ze dat je een mietje bent. Al dwing je respect vooral af met je stuurmanskunst. Ik heb ooit een weddenschap aangegaan met Eric Vanderaerden: achteraan in het peloton beginnen en zo snel mogelijk vooraan raken. Eric langs de zijkant, ik dwars door het peloton. Wie won er, denk je? ( lacht) Daar wordt in een peloton over gepraat hoor.”

Eddy: “Je positioneren is vooral een kwestie van parcourskennis, sturen en durven. Aan de voet van de Kwaremont ben ik geregeld met veertig kilometer per uur in een gat tussen een elektriciteitspaal en een huis gedoken. Aan beide zijden had ik vijftien centimeter over … Maar ik zat wel vooraan.

“Walter en ik beheersten ook als geen ander de techniek om kasseihellingen als de Oude Kwaremont, Kruisberg, Koppenberg naar boven te rijden. Dat waren ónze bergjes, veel meer dan de asfalthellingen. Op de Nieuwe Kwaremont zou ik miserie gehad hebben met Fabian Cancellara, maar op de kasseien van de Oude Kwaremont had hij vijf meter mogen nemen hoor. No problem.”

Walter: “In onze jeugdjaren hebben wij veel gecrost in het veld – met de motor en de fiets. Daar hebben wij die techniek geleerd: het goeie spoor kiezen, anticiperen op slippers van renners voor jou, op het juiste moment schakelen en aan je stuur trekken … Niet toevallig won ik in 1976 de eerste Ronde-editie met de Koppenberg. In 1978 begon ik zelfs na een lekke band als allerlaatste, maar tussen renners die te voet stonden, ben ik al slalommend naar boven gereden. Vanderaerden was niet de enige die dat kon hoor.”

Eddy: “Twee jaar geleden heb ik tijdens de Superklassieker voor wielertoeristen hetzelfde meegemaakt. Tien kilo zwaarder dan nu, nul conditie, maar puur op techniek klom ik tussen tientallen wandelende toeristen naar boven. Het is een kunst, hé.”

Walter: “En toch hebben we als mannen van Nevele zelden in de Vlaamse Ardennen getraind. Eddy zei wel tegen zijn ploegleider dat hij tien keer na elkaar de Eikenberg op reed, maar ik heb hem dat nooit zien doen.”

Eddy: “Wat konden wij op die bergjes nog bijleren, hé? Achteraf gezien een gebrek aan professionalisme. Te veel talent zeker? Als ik mijn carrière kon herdoen, dan zou ik ook veel meer gaan trainen op de Cipressa en de Poggio, want eigenlijk had ik ook Milaan-Sanremo kunnen winnen.”

Vlaanderen of Roubaix

Eddy: “De Ronde is een pure intervalkoers: je moet geen 260 kilometer 45 kilometer per uur kunnen rijden, maar enkele minuten 65 per uur. Twintig massaspurten na elkaar, plus nog een aantal tijdritten ertussen. Dat is ook het grote verschil met Parijs-Roubaix. Daar vlam je kilometers aan een stuk met het verstand op nul. Als een robot bijna. Terwijl je in de Ronde een sprinkhaan moet zijn: voortdurend kwiek en attent van het ene naar het andere springen. Een zwak moment op een helling en je hebt het zitten.

“Daarom is de Ronde de moeilijkste koers, al vind ik Parijs-Roubaix nog altijd iets magischer. Als je als streekrenner de Ronde wint, op een parcours dat je door en door kent, dan besef je te weinig hoe mooi die koers is. Maar als klein Vlaanderenmanneke zegevieren op de piste van Roubaix, na een slijtageslag in de modder en het stof van de Hel van het Noorden – alleen al die naam -, dat heeft me altijd meer aangesproken.”

Walter: “Tot een paar jaar geleden vond ik Parijs-Roubaix ook de mooiste wedstrijd, maar ik ben van mening veranderd, want het aanzien van de Ronde is bij renners en volgers enorm toegenomen. Vroeger was Parijs-Roubaix hors catégorie, maar nu staat de Ronde minstens op gelijke hoogte.

“Toen ik won in 1976 werd me meteen gevraagd wat ik in Roubaix en de volgende klassiekers ging doen. Zó speciaal was die zege niet, terwijl de Ronde nu dé eendagskoers is. In Vlaanderen misschien zelfs het evenement van het jaar. Ongelofelijk hoeveel toeschouwers er de laatste edities bij zijn gekomen. Elke helling is nu een mini-Alpe d’Huez. In mijn auto krijg ik zelfs soms kippenvel. Dat had ik twintig jaar geleden niet.”

Eddy: “In onze tijd waren alleen de wielerfans geïnteresseerd in de Ronde. Nu is de hype zo groot dat zelfs de schone madams die vroeger naar de zee gingen, denken: dat moeten wij ook eens zien. Eigenlijk is de dag van de Ronde de enige échte Vlaamse feestdag.”

Walter: “Door de gestegen aandacht besef ik ook steeds meer dat ik, de ‘simpele’ Walter Planckaert, die koers ooit gewonnen heb. Als Daniel Mangeas, de speaker in veel Franse koersen, mij aankondigt als ploegleider, zegt hij er altijd bij: ‘Vainqueur du Tour des Flandres’. En ook in Italië spreken meer en meer mensen mij erover aan. Toch iets om trots op te zijn, hé? Drie jaar geleden heb ik zelfs voor het eerst de finishfoto van mijn zege laten uitvergroten en in mijn keuken gehangen. Die overwinning wordt, zoals de wijn, alsmaar meer waard: in 1976 een goeie Saint- Estèphe, nu een peperdure Rothschild.”

Eddy: “Wie nu de Ronde van Vlaanderen wint, is een rijk mens, hé.”

Walter: “Dan ben je zelfs president Obama! Nooit hoef je nog zelf je schoenen te poetsen. Terwijl ik als knecht na mijn zege een opslag kreeg van 300.000 frank: van 1,35 naar 1,65 miljoen per jaar. Fránk, hé.”

Het nieuwe parcours

Eddy: “Niets tegen de Muur, maar ik vind de nieuwe finale mooier. De combinatie Oude Kwaremont-Paterberg is nóg lastiger dan de Muur en de Bosberg. En drie keer in 75 kilometer, met ook de Koppenberg en de Kruisberg, pfff… Vergeet ook niet: allemaal in kassei, terwijl de renners vroeger voor Geraardsbergen nog vier relatief makkelijk asfalthellingen voorgeschoteld kregen.”

Walter: “Het wordt zo’n mooie koers dat binnen twee, drie jaar niemand nog over de Muur praat. Het enige waar ik in de eerste editie een beetje voor vrees, is dat de toppers – gezien de lastigheidsgraad – lang zullen afwachten. Je ziet dat ook vaak in de Tour: in een rit met vier cols vallen de klassementsrenners ook pas op de slotklim aan, uit angst om te vroeg stil te vallen. Maar in die laatste lus zullen ze op de Kwaremont en de Paterberg wel de stenen uit de grond rijden. Spektakel verzekerd!”

Eddy: “Voor Cancellara is het een gedroomd parcours. Hij zal nog makkelijker kunnen wegrijden dan op de Muur. Als hij op de Oude Kwaremont écht doortrekt, op de grote versnelling … Mensenlief! Op de top kan hij al vijftien seconden hebben. Ik durf nu al te zeggen: Cancellara wint.”

Walter: “Als Tom Boonen het niveau van een paar jaar geleden haalt, dan is hij nog niet met hem klaar, want een explosieve helling als de Paterberg ligt Tom beter dan Cancellara. En ook de Oude Kwaremont is op zijn lijf geschreven, álle kasseihellingen trouwens.”

Eddy: “Op de Paterberg zie ik Tom niet lossen, maar op een uithoudingsberg als de Oude Kwaremont zal hij méér dan 100 procent moeten zijn om Cancellara te volgen. Als die op de lichtoplopende macadam na de top vijf meter pakt, zien ze hem niet meer terug.”

DOOR JONAS CRETEUR – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“In onze jeugdjaren hebben wij veel gecrost in het veld – met de motor en de fiets. Daar hebben we onze techniek geleerd.” Walter

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content