Naar aanleiding van het 90-jarige bestaan van de zesdaagse van Vlaanderen-Gent, die gisteren op gang werd geschoten, bracht Sport/Voetbalmagazine twee vrienden samen, de beste zesdaagserenner en de beste wegrenner ooit.’Jij was meer dan wegrenner alleen, hé Eddy.’

Een plejade aan toprenners en vedetten kleurde de voorbije edities van de zesdaagse van Vlaanderen-Gent. Dé meest tot de verbeelding sprekende ploeg, en met vier overwinningen op evenveel deelnames wellicht ook het sterkste koppel, bestond uit de succesvolste zesdaagserenner en de succesvolste wegrenner uit de wielergeschiedenis.

35 jaar na hun laatste overwinning als ploegmaats in het Gentse Kuipke zijn Patrick Sercu en Eddy Merckx nog altijd bezeten van hun sport. Terwijl Sercu (68) de laatste jaren steeds minder zijn koersfiets bovenhaalt, maalt Merckx (67) nog wekelijks zijn kilometers af. “En ik zou eigenlijk nog eens graag op de piste rijden,” bekent hij, “hoewel ik niet weet of ik het nog zou durven. Bovendien heb ik geen baanfiets meer.”

“Ik heb mijn laatste aan het wielermuseum in Roeselare geschonken”, aldus Sercu. “Een paar jaar geleden ben ik er op vraag van studenten fotografie een paar rondjes mee gaan rijden op de Blaarmeersen. Aanvankelijk haalde ik onvoldoende snelheid om boven te raken. Ik voelde me beschaamd, maar gelukkig liep er een mecanicien van de bond rond die achteraan een zeventien kon steken in plaats van een zestien. Zo is het me toch gelukt, maar ik heb wel een paar dagen last gehad van mijn rug.” ( lacht) “Zwijg me over rugpijn”, zucht zijn vriend en gastheer van de gelegenheid.

Fysiek heeft het harde labeur tijdens hun glorieperiode zijn tol geëist, maar wanneer ze herinneringen bovenhalen uit hun zesdaagseverleden, blijkt dat het geheugen van beide wielericonen onaangetast is.

‘Goe morg’

Jullie hebben elkaar leren kennen op een pistemeeting in Brussel. Hoe ging dat?

Patrick Sercu: “Ja, ja, de prix des jeunes in 1963.”

Eddy Merckx: “Het voorspel voor de groten, zeg maar. We moesten drie, vier kwalificatiereeksen afwerken in de puntenkoers en dan de finale. We reden tegen elkaar, maar ik maakte geen schijn van kans. Patrick was veel te rap.” ( lacht)

Sercu: “In een koerske van vijf kilometer wel, ja. ( lacht) Een paar weken later stond het Belgisch kampioenschap op het programma en we zaten allebei zonder ploegmaat. Mijn vader kende Félicien Vervaecke, toen Eddy’s verzorger, goed en vroeg hem: ‘Wat denk je: zouden ze niet samen het kampioenschap bij de liefhebbers rijden.’ Zo geschiedde. En we wonnen meteen.”

Klikte het ook onmiddellijk naast de baan?

Merckx en Sercu in koor: “Absoluut.”

Sercu: “De enorme gedrevenheid om te winnen kenmerkte ons allebei. We waren beiden serieus met ons vak bezig en verzorgden ons zoals het hoorde. Dat creëerde een band.”

Merckx: “Op stage gingen de anderen uit en wij bleven in het hotel.”

Bij de profs reden jullie voor het eerst samen een zesdaagse in Berlijn in oktober 1965…

Sercu: ( pikt in) “Ik had mijn eerste al het seizoen voordien gereden in Antwerpen. Eddy werd pas in mei prof, terwijl ik die overstap in januari al gemaakt had.”

Jullie maakten meteen kennis met de harde realiteit van het professionele zesdaagsecircuit, want na twee avonden stonden jullie op tien ronden. Hoe kwam dat?

Merckx: “We reden nog als liefhebbers. Aanvallen en nog eens aanvallen. De anderen lieten ons rijden met een halve ronde voorsprong tot wij goe morg waren. Vervolgens pakten ze ons terug en begonnen rond te draaien. Tja, en dan zaten we daar met onze mond vol tanden.”

Sercu: “De achtergrond was de volgende: Otto Weckerling was wedstrijdleider in Dortmund, Frankfurt en Bremen, maar wij reden in Duitsland alleen Berlijn…”

Merckx: “… Logisch ook, want drie zesdaagsen op een seizoen was op onze jonge leeftijd meer dan genoeg.”

Sercu: “Zeker, maar Weckerling wou wel dat de winnaars van Berlijn ook in de andere Duitse zesdaagsen aan de start kwamen. Daarom maakte hij de andere renners duidelijk dat wij absoluut niet aan de leiding mochten komen, laat staan de zesdaagse winnen.”

Merckx: “En de anderen vroegen niet liever dan ons een lesje te leren. We waren ambitieuze jonge mannen, talenten die al wat gepresteerd hadden en ook bijna evenveel geld kregen als de gevestigde waarden. Daar hadden ze het natuurlijk moeilijk mee. ( Somt de duo’s op alsof het gisteren was, nvdr) Altig-Kemper, Pfenninger-Post, Renz-Schulze, BaenschLelangue, Junkermann-Oldenburg: allemaal zagen ze ons liever niet vooraan eindigen.”

Sercu: “Later heb ik het ook gezien met Risi-Betschart, die er in de toekomstzesdaagse van Dortmund en Berlijn boven uitstaken. In hun eerste meeting bij de profs, in Wenen, deden ze net hetzelfde als wij, Eddy. Van bij de start attaqueerden ze, maar na twintig minuten stond er één ploeg op een ronde achterstand: Risi-Betschart. De anderen hadden rondgedraaid. Maar ik had wel gezien hoe goed die Zwitsers waren en ik heb hen een contract gegeven voor Gent. Ik liet ze voor Van Vooren Laboratoria rijden. Ik weet nog goed dat zaakvoerder Eddy Van Vooren me zei: ( op zaagtoontje) ‘Patrick, wat heb je me nu gegeven? Twee liefhebbers, kom zeg!’ Hij wou nog wisselen met een andere sponsor, maar dat lukte niet. Na twee dagen kwam Van Vooren naar mij. ‘Volgend jaar wil ik nog sponsoren, maar dan wel met dezelfde renners.’ ( lacht) Maar goed, dat is zo als je geen ervaring hebt. Je rijdt als je niet moet rijden en als je vol gas moet geven, laat je je verrassen.”

Het ideale Kuipke

Lang leken jullie geen last te hebben van een gebrek aan ervaring. In Berlijn kwamen jullie nog terug tot vier ronden, in jullie tweede zesdaagse samen, in Brussel, werden jullie al tweede en de derde keer, in Gent, was het al raak. Welke herinnering houden jullie over aan die eerste zesdaagseoverwinning?

Sercu: “Zoals met alles, zeker? De eerste keer is altijd speciaal.”

Merckx: “Het was een zwaarbevochten zege. We telden meer punten, maar konden in die finale nooit een ronde nemen. Integendeel, Post en Simpson bléven maar gaan en wij, nog broekventjes in hun ogen, moesten constant aanvallen afweren en achtervolgen. Simpson was ook een beetje van Gent, hé.”

Sercu: “Zoals Clark nadien en later Gilmore. In Gent word je snel beschouwd als een van hen.”

Is dat een van de factoren die Gent zo speciaal maken?

Merckx: “Ja, maar als kennerspubliek durven ze in Gent ook kritisch te zijn. Als het even dreigt te slabakken, roepen ze al snel: ‘Gaat er nog iets van komen?’ Als het goed is, staan ze dan weer recht op de banken en zorgen ze voor een fantastische ambiance.”

Sercu: “Het publiek antwoordt op je manier van rijden. Het Kuipke is bovendien specifiek gebouwd voor zesdaagsen. Eender waar je zit, heb je een uitstekend zicht. Als renner heb je echt contact met de toeschouwers, die vlakbij zitten.”

Merckx: “Gent is ook altijd mijn lievelingspiste geweest. Ze zeggen wel dat een wegrenner beter tot zijn recht komt op een grote piste, maar…”

Sercu: “Jij was meer dan wegrenner alleen, hé Eddy. Van bij de jeugd reed je al op de piste.”

Merckx: “Ja akkoord, maar bij de jeugd heb ik veel meer in Brussel gereden dan in Gent. Toch was het Kuipke voor mij ideaal. Om een ronde te pakken kon ik voluit blijven gaan zonder stil te vallen, terwijl veel anderen dat niet konden.”

‘Vakantiegangers’

Samen wonnen jullie vier keer de zesdaagse van Gent. Welke is voor jullie de mooiste?

Sercu: “De vierde, hé Eddy.”

Merckx: “Tegen Clark en Maertens. Ze waren ervan overtuigd dat ze gingen winnen.” ( grijnslachje)

Sercu: “Na de zesdaagse van München ( gewonnen door Merckx-Sercu met drie ronden voorsprong, nvdr) en aansluitend het Europees kampioenschap ploegkoers in Kopenhagen ( ook gewonnen door Merckx-Sercu, nvdr) waren we met onze vrouwen op vakantie vertrokken naar Guadeloupe. Toen we terugkwamen, stond de zesdaagse van Gent voor de deur. Clark en Maertens dachten dat ze ‘die vakantiegangers’ wel eventjes zouden verslaan. Ze wisten immers niet dat we onze fiets meegenomen hadden naar Guadeloupe en dat we er elke dag getraind hadden. De eerste dagen in Gent hielden we bewust gelijke tred, probeerden we niet meteen te domineren. In het weekend gingen we voluit en zetten we de verbouwereerde Maertens en Clark via een doublette ( in één ruk twee ronden, nvdr) op achterstand. Een doublette in Gent, dat is het allermooiste.”

Merckx: “Onze sterkste prestatie samen is volgens mij het Belgisch kampioenschap ploegkoers in 1967. De anderen hadden al dagen op voorhand laten weten dat ze er alles aan zouden doen om ons van de titel te houden. Plannen tot combines waren dan ook niet van de lucht. Van bij de start probeerden ze te demarreren, maar het had geen zin. Ondanks gerenommeerde tegenstanders als Godefroot, Foré, Lelangue, Verschueren, Severeyns en De Loof waren we die dag niet te kloppen. We eindigden met negen ronden voorsprong op de tweede ploeg.”

De ideale combinatie

Van de 27 zesdaagsen die jullie als koppel reden, wonnen jullie er 15. 11 keer werden jullie tweede. Wat maakte het duo Merckx-Sercu zo sterk?

Sercu: “We waren perfect complementair. Eddy beschikte over de uithouding, ik over de snelheid. Een fondrenner met een sprinter: dat is de ideale combinatie. Een zesdaagse is een omnium: je moet sprinten, tijdrijden, een langere ploegkoers rijden. Dat betekent dat je samen met je ploegmaat best zo compleet mogelijk bent. Dat we daarenboven vrienden waren, maakte ons extra sterk.”

Merckx: “We reden voor onszelf, maar ook voor elkaar. En we wilden bovendien niet voor elkaar onderdoen. Tot slot was het zo dat we goed betaald werden en de mensen waar voor hun geld wilden geven.”

Tegen elkaar hebben jullie het niet zo vaak moeten opnemen in zesdaagsen, maar de keren dat het wel gebeurde, hoe moeilijk was het dan, Patrick, om Eddy Merckx te verslaan?

Sercu: “Op de weg was dat voor mij veel moeilijker.” ( lacht)

Merckx: “Voor mij was het moeilijker op de piste dan op de weg om Patrick te verslaan. ( lacht) Nu, mét hem rijden was evenmin van de poes. Met Patrick als ploegmaat zat je geen enkele pisteronde op je gemak. Hij wilde altijd aanvallen.”

Sercu: “Dat wilden we allebei, Eddy. Afwachten om dan te counteren was niet aan ons besteed. En het liefst van al reden we alleen weg. Dat is het mooiste voor het publiek.”

Een harde stiel

Hoe zwaar is/was het om zesdaagsen te rijden in vergelijking met het wegwielrennen?

Sercu: “Iedereen die al eens op een fiets gezeten heeft, weet hoe moeilijk het is om op de weg bergop te rijden of tegen de wind in te beuken…”

Merckx: “… Maar de piste is verdorie toch ook lastig, hoor.”

Sercu: “Het is een andere soort van lastigheid. Het wordt zwaar door de hoge snelheid en de beperkte versnelling waarmee je rijdt.”

Merckx: “De druk ook op je zitvlak en in de bochten op je benen. ( zucht) Goh, goh. Het grootste verschil is dat je wanneer je op de weg inhoudt, je de benen stil kan houden. Op de piste moet je blijven trappen. In onze tijd kwam daar nog eens de lange duur bij. Zoals in die eerste zesdaagse in Berlijn, waar we rondjes draaiden van twaalf uur ’s nachts tot vijf uur ’s morgens en van zeven uur tot vier, vijf uur in de namiddag. Amai, amai. Om vijf uur kropen we in ons bed en iets voor zevenen kwamen ze ons weer wakker maken. We keken naar elkaar en zeiden: ‘Dat kan toch niet, hé.’ We hebben onze père gezien toen.”

Sercu: “Ik zie ons nog zitten op een bankje in de luchthaven ’s anderendaags ’s morgens. Ik stond vol koortsblazen en allebei waren we zo wit als jouw papier. Toen ik thuiskwam, zei ik tegen mijn vader: ‘Ik ga dat nooit kunnen, het is veel te lastig voor mij.’ Zesdaagsen rijden was toen een pure uithoudingsproef. Nu rijden ze nog zes uur, vroeger sliepen we zes uur.”

Merckx: “In een hotel gaan slapen mocht niet. Ik herinner me nog levendig hoe we in 1965 recht onder het dak sliepen, met een warme training aan en een wollen muts op ons hoofd.”

Sercu: “Je moest je eigen veldbed meebrengen ook. Ik heb dat van mij nog altijd, met lakens en al.”

Merckx: “Plan je misschien een comeback, Patrick? ( lacht luid) Ik alvast niet, want het baanwielrennen was een harde stiel. Denk maar aan dat Europees kampioenschap ploegkoers in Kopenhagen in 1977 waar we het eerder al over hadden? Goh, goh.”

Sercu: “Ja Eddy, maar wij kwamen wel recht van München, waar we voluit waren gegaan. Om dan 100 kilometer ploegkoers te rijden op een EK…”

Merckx: “Die laatste tien minuten kreeg ik zulke steken in mijn zitvlak dat ik dacht: ik ga Patrick zo dadelijk omverrijden, want ik houd het echt niet meer uit.” ( lacht)

Sercu: “Het probleem voor Eddy tegenover de echte specialisten was dat hij nooit een hele winter reed. Na Gent legde hij de riem eraf om er in februari nog een tweetal te rijden. Dan moet je heel sterk zijn om te concurreren met mannen die focussen op de winter.”

Merckx: “Als mensen het over mijn palmares hebben, worden mijn zesdaagsezeges weleens over het hoofd gezien, maar zelf hecht ik er absoluut waarde aan. Het heeft me immers meermaals zweet, bloed en tranen gekost om een zesdaagse te winnen.”

De ideale leerschool

Een mens vraag zich af: als het zo zwaar is, waarom neemt de beste wegrenner dan deel aan zesdaagsen?

Merckx: “In de eerste plaats omdat het een mooie bijverdienste was. Mocht ik nu wegrenner zijn met de bedragen die de renners nu verdienen, dan zou ik waarschijnlijk geen zesdaagsen meer rijden.”

Sercu: “Ik zou er ook geen twaalf of dertien meer rijden per winter.” ( lachje)

Merckx: “Ten tweede was het een goede vorm van wintertraining. Zonder de zesdaagsen had ik nooit zo vaak Milaan-Sanremo gewonnen. Er waren veel minder koersen in het begin van het jaar dan nu. Door zesdaagsen te rijden, stond ik conditioneel verder dan de anderen.”

Sercu: “In die tijd reden wel meer wegrenners zesdaagsen, hé Eddy. Dat zal heus niet de enige reden geweest zijn van je zeven overwinningen in Milaan-Sanremo.”

Zijn een succesvolle carrière op de weg en in de zesdaagse nu nog combineerbaar?

Merckx: “Waarom niet? Erik Zabel heeft het nog niet zo gek lang geleden bewezen.”

Sercu: “Het kan zeker nog, maar de renners doen het niet meer, want financieel is het niet meer interessant.”

Merckx: “Ik had nog nooit gekoerst toen ik in 1961 heel de winter op de baan trainde. Vervolgens begon ik als nieuweling op de weg en ik won de ene wedstrijd na de andere. Volgens mij is de piste dan ook de ideale leerschool voor de jeugd. Elke renner zou op de baan moeten rijden als hij jong is.”

DOOR ROEL VAN DEN BROECK

“Na mijn eerste zesdaagse zei ik tegen mijn vader: ik ga dat nooit kunnen, het is veel te lastig voor mij.” Patrick Sercu

“Zonder de zesdaagsen had ik nooit zo vaak Milaan-Sanremo gewonnen.” Eddy Merckx

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content