Een triootje had ook gekund, maar Xavier Malisse zat in Parijs en dus zijn het de twee Oost-Vlamingen, vroegere schoolgenoten, die aanschuiven voor een dubbelgesprek. ‘Uit de schaduw van onze ouders treden,’ zeggen Olivier Deschacht en Cédric Van Branteghem, ‘dat is onze drijfveer.’

De afspraak is pas morgen, maar dan, zegt Olivier Deschacht aan de telefoon, gaat hij zijn tennissende vriend Xavier Malisse aanmoedigen op Roland Garros. Of het interview vanavond al niet kan ? Journalisten zijn geen moeilijke mensen en dus schudden we elkaar enkele uren later de hand in Gent. Cédric Van Branteghem heeft er net de namiddagtraining opzitten.

“We hebben respect voor elkaar”, zegt de voetballer, “en ik denk dat we elkaar vertrouwen. We kunnen zeker nog goede vrienden worden. Worden, ja, want laten we eerlijk zijn : we bellen elkaar niet elke dag. Maar als ik hem tegenkom, nodig ik hem altijd direct uit.”

“Zoals vorig jaar in september”, zegt de atleet, “voor een mountainbiketocht met zijn vrienden. Afgezien ! Ik kon niet mee.”

Olivier, onlangs gaf je Xavier Malisse twee weken onderdak bij je thuis. Hoe anders is je relatie met hem dan met Cédric ?

Olivier : “Met Xavier ben ik iets closer, maar we lijken alledrie wel op elkaar. Eigen willetje en zo.”

Cédric : “Naar de buitenwereld hebben we het imago meer met andere dingen bezig te zijn, maar ik ben zeker dat wanneer het er echt op aankomt, we keiharde werkers zijn.”

Olivier : “Absoluut. Gesloten karakters ook : er zal niet rap iets over onze gevoelens uitkomen. Zeker niet tegen mijn ouders. Gevoelens, dat praat niet makkelijk. Wel tegenover elkaar : als ik een probleem heb, zeg ik het tegen Cé. En omgekeerd.”

Cédric : “Zoals in september tijdens dat mountainbiken. Die blessure begon aan te slepen, na de Spelen die al waren tegengevallen, en dat knaagde. Dan is het goed als je elkaar kan oppeppen.”

Olivier : “Ik had een hoop bullshit over hem gelezen. ‘Niks van aantrekken’, heb ik hem gezegd. Het is niet omdat iemand eens slecht presteert, dat je hem helemaal moet afmaken. Ik trek me dat aan. Met Xavier heb ik het daar al dikwijls over gehad. Over die gast wordt ook zoveel bullshit geschreven. Wat dat betreft, zitten we allemaal in hetzelfde schuitje.”

Wat vind jij, Cédric ?

Cédric : “Ik heb geleerd om het me minder aan te trekken. In de voetbalwereld is de aandacht verdeeld, maar in de atletiek zijn we maar met drie, vier atleten. Over Kim ( Gevaert, nvdr) is het de laatste jaren onverdeeld goed, maar in Parijs haalt ze de finale niet en ineens is het slecht. Verder heb je mij en Joeri Jansen en de vrouwenaflossingsploeg, maar dat is al niet meer individueel. In de aanloop naar de Spelen stond ik elke week in de krant. Dan lees je soms citaten waarvan je weet : ik heb dat niet gezegd, want er is niet eens een interview geweest. Weet je, ik ben vrij extrovert, maar tot op een bepaalde hoogte. Iedereen mag weten wie mijn vriendin is en dat ze een danseres is, maar dieper hoeft het niet te gaan. Zij heeft totaal geen behoefte aan een dubbelinterview.

“Ik ben twee jaar ouder dan Olivier, misschien ga ik er daardoor al iets beter mee om. Ik heb ook geleerd dat het publiek snel vergeet. Het zijn wijzelf die het ons soms iets te veel aantrekken. Wij kennen de nuance van één woord, maar de meeste mensen lezen daar gewoon over. En doe je het een week later goed, vinden ze je direct weer wree wijs. Dan ben je ook maar een normale mens die een pint drinkt en kijk eens wat je daarbovenop nog kunt. Maar drink je een pint en doe je het niet goed, dan is het omdat je te veel pinten drinkt.”

Olivier : “Belgen mogen blijkbaar niet ambitieus zijn. Dat vind ik heel spijtig.”

Cédric : “Héél erg.”

Olivier : “Maar de kranten zijn wel ongelooflijk ambitieus : Clijsters moét de finale halen, Xavier moét toptien zijn, Cédric moét altijd dit of dat… Maar zegt de speler : ‘Ik heb vertrouwen, ik denk wel dat de finale mogelijk is’, en hij haalt het niet, dan is het zijn fout.”

Wat bindt jullie ? Een grote mond ?

Olivier : “Wij zijn ambitieus. Moeten we dan saai zijn ?”

Cédric : “Ik weet dat ik niet het ideale lichaam heb voor de 400 meter en dat ik geen olympisch kampioen zal worden. Mijn ambitie is : de olympische finale halen, maar dat mag je hier niet zeggen. In België zeg je beter : ‘Ik ben content dat ik naar de Spelen mag.'”

Olivier : “Anders vinden ze je arrogant. Ik ben gewoon niet schijnheilig. Op een bepaald moment waren De Boeck en Vanderhaeghe geblesseerd en was ik nog de enige Vlaming in de ploeg. Dus kwamen de journalisten naar mij. Dan zeggen ze nogal rap : wéér Ollie. Ik ben blij dat Kompany erbij is gekomen ( glimlacht).”

Vanwaar jullie ambitie, als ze on-Belgisch is ?

Cédric : “Onze opvoeding zeker ? Onze vaders zijn ondernemers, selfmade men. De mijne heeft uit het niets een eigen softwarebedrijf uit de grond gestampt. Wij hebben geleerd : in alles wat je probeert, of het nu in de business is of in de sport, overal ga je op je bek, maar sta weer recht, leer uit je fouten en ga verder. Ik heb fouten gemaakt in Athene en Olivier heeft zeker al wree foute ballen gegeven. Zulke dingen gebeuren. Maar wij zijn 24 en 26 en er zijn ergere dingen in het leven. Door eruit te leren worden we alleen maar beter.”

Olivier : “Onafhankelijk willen zijn, uit de schaduw van onze ouders treden, niet meer als zoon ván beschouwd worden. Dat is onze drijfveer. Ik ben trots op mijn vader en ik wil dat hij ook trots is op mij. Niet omdat ik iets voor hem heb gedaan, maar omdat ik zelf iets heb gepresteerd.”

Net zo goed hadden jullie het leven met papa’s geld van zijn gemakkelijke kant kunnen nemen.

Olivier : “Absoluut.”

Cédric : “Maar ik ben zo niet opgevoed. Ik wil mezelf bewijzen, met mijn talenten. Natuurlijk moet je je achtergrond niet verloochenen, maar ook dat is typisch Belgisch, of Vlaams : dat je je bijna moet schamen voor je afkomst. Wij hebben niet gekozen waar we geboren zijn. Als je bepaalde voordelen meekrijgt, kun je er beter gebruik van maken. Ik ben een laatbloeier en atletiek is een moeilijke sport waarin je weinig verdient. Dankzij de hulp van mijn ouders heb ik een paar jaar kunnen overbruggen vooraleer ik op mijn eigen benen stond. Zonder die hulp was me dat niet gelukt, dat geef ik eerlijk toe. Maar ik schaam me er niet voor : het rap lopen en het hard trainen heb ik uiteindelijk zelf moeten doen.”

Hadden jullie het talent of toch vooral het karakter om het te maken ?

Olivier : “Wie sport, moet sowieso talent hebben. Zeker als je bij Anderlecht speelt. Ik denk dat lopen nog iets harder werken is dan voetballen, maar ik heb het vooral gemaakt omdat ik een koppigaard ben. Ik drijf gemakkelijk mijn eigen willetje door. Ik accepteer niet gauw iets van de trainer, al leer ik het stilaan wel. Het is een beetje een negatieve eigenschap.”

Je stond bij Anderlecht niet bekend als het grootste jeugdtalent.

Olivier : “Maar wat is de definitie van talent ? Karakter is ook een talent. Op de juiste plaats staan is misschien wel het allergrootste talent. Carvalho bij Chelsea kan niet half zo goed voetballen als Kompany, maar hij staat wel altijd op de juiste plaats. Ongelooflijk. Wat is dus talent ? Ik vraag het mij soms af.”

Cédric : “Om mee te draaien in de top, ook in een ploegsport, moet je talent hebben. De basis is dus : wij hebben talent. Je hebt supertalenten, zoals Vincent of Ronaldo, maar ook zij werken keihard.”

Wie van jullie heeft het zwaarste beroep ?

Olivier : “Fysiek denk ik : Cédric. Kijk, het is gewoon een ánder beroep. Je kunt een bakker niet vergelijken met een slager. Mensen zeggen altijd : je zou eens coureur moeten zijn ! Maar wij hebben looplijnen, moeten tactisch nadenken, ballen inspelen met onze voeten én kunnen koppen – wij moeten álles kunnen.”

Cédric : “In het voetbal kan je een mindere fysiek compenseren met techniek. Maar hoe compenseer je dat in mijn sport ? Dat gaat niet. Een voetballer die op het einde van een match nog een spurt van vijftig meter trekt, zal verzuring voelen. Ik heb drie keer per week een verzuringsgraad die ook nog eens drie keer zo hoog ligt. Ik geef toe, vroeger dacht ik ook : wat hebben die voetballers het gemakkelijk ! Geld verdienen, maar amper moeten trainen. Doordat ik vrienden heb onder de topvoetballers en er een aantal heb leren kennen tijdens mijn revalidatie bij Lieven Maesschalck, heb ik ingezien dat het niet klopt. Maar puur fysiek is atletiek wel zwaarder, ik denk zelfs dat ik een van de zwaarste disciplines beoefen. Het is zelfs bewezen dat de 400 meter cardiovasculair een van de allerzwaarste sporten is. Alles rond de minuut – 1000 meter piste, 100 meter zwemmen – is een spurt waarbij je aan een verzuringsgraad zit van lactaatwaarde 19. Bij een normaal mens ligt de pijngrens rond de 9 lactaat. Ik verdubbel dat dus. Ik ga door die grens, zelfs al moet ik kotsen.”

Olivier : “Een betere vraag is : wat is het moeilijkste beroep ? Ik weet het niet, maar ik heb veel respect voor mensen die vogelpikken. Laat het mij duizend keer doen en ik zal nooit in dat gatje zitten. Soms doe ik mee aan beach races en als mensen mij herkennen, roepen ze soms : nu voel je eens wat sport is ! Ik begrijp dat niet.”

Cédric : “Los daarvan blijf ik erbij : het Belgische voetbal staat op een te laag niveau. Met alle respect, maar de onderste ploegen van eerste klasse kun je geen topsport noemen. Dat is zo jammer aan België : mocht ik hier de hele tijd moeten lopen tegen mannen met een tijd van 47 seconden, ik zou zelf maar 46 lopen. Mochten de vijf, zes topclubs in België dus in een Europese competitie spelen, dan werden ze op vijf matchen tijd twee keer zo goed.”

Jij kent ook de eenzaamheid van de individuele atleet. Olivier kan zich wegsteken in een slechte dag.

Olivier : “Dat is waar. Anderzijds : als Cédric zich slecht voelt, slaat hij misschien een training over. Of niet ?”

Cédric : “Zelden. Je moet doorgaan. Ik heb wel een trainingsgroep, maar soms mis ik de verhalen van mijn voetbalvrienden. Vrijdag ( eind vorige maand, nvdr) loop ik in Riga. Helemaal alleen. Alleen mijn vader gaat mee. Hard ? Soms. Weet je, ik vind niet dat ik een hard beroep heb. Ik heb iets tegen sporters die dat vinden. Je doet iets wat je graag doet en wat je goed kunt.”

Olivier : “Ik heb veel vrienden bij Anderlecht, maar als Yves Vanderhaeghe zou stoppen en er blijven nog één of twee Vlamingen over, zou ik het efkes moeilijk hebben. Ik heb graag iemand bij mij die ik honderd procent kan vertrouwen.”

Ben jij een loper ?

Olivier : “Euh…”

Cédric : “Dat zou beter kunnen ( lacht). Een paar weerstandtrainingskes mogen er wel bij.”

Olivier : “( Fijntjes.) Ik wacht nog altijd op zijn telefoontje.”

Wat hebben voetballers met wielrennen ?

Cédric : “Weet je wat het is, denk ik, bij veel sporters ? Lopen doe ik al het hele seizoen, net als voetballers. Het is een vrij belastende bezigheid. Met je koersfiets kan je er drie uur op uit trekken, onderweg fantastisch veel zien, babbelen met je vrienden en op het eind nog een halfuurtje doortrekken of demarreren.”

Olivier : “Tijdens het lopen kun je met moeite babbelen ( lacht). En ik haat alleen lopen.”

Cédric : “Voilà. Voor mijn plezier ga ik niet lopen. Waarom is wielertoerisme zo populair ?”

Al naar Anderlecht gaan kijken ?

Cédric : “Ja, tegen Bremen.”

Olivier : “Oei.”

Cédric : “Ik volg het voetbal passief, maar zeker de voetballers die ik ken, zoals Olivier, Vincent een beetje, Bob Peeters en Jelle Van Damme. Ik kijk liever naar de koers. Tussen twee trainingen is dat ideaal vanuit mijn zetel.”

Olivier : “Parijs-Roubaix, Ronde van Vlaanderen, Ronde van Frankrijk of Malisse die een halve finale speelt : daar blijf ik voor thuis. Absoluut.”

Cédric al eens aan het werk gezien ?

Olivier : “Euh, neen. In België heb je alleen de Memorial die een beetje interessant is.”

Cédric : “En Heusden. Dat is de tweede meeting van België.”

Olivier : “Ah ja ? Ik moet wel een band hebben met een atleet. Zonder Malisse zou ik niet naar Roland Garros gaan voor het evenement alleen. Maar als ik iemand steun, doe ik het voor honderd procent. Zo ben ik.”

Hoe belangrijk was sport bij jullie thuis ?

Cédric : “Heel belangrijk. Mijn vader was zelf een spurter. Europees scholierenkampioen op de 200 meter. Door een zware kuitblessure moest hij stoppen toen hij 18 was.”

Olivier : “Mijn vader had een bedrijf in Lochristi en in Oostakker. Daar sponsorde hij de regionale voetbalploegjes. Hij had ook een wielerploeg vroeger. Het was al sport wat de klok sloeg. Als kind kreeg ik een tennisracket. Ik ben C15/4. Da’s niet slecht, maar alleen dankzij mijn loopwerk. Motorcross heb ik ook nog gedaan. Ik heb alles mogen doen wat ik wou, maar voetbal was altijd het plezantste. Zelfs als 18-jarige bij de reserven van Anderlecht heb ik nooit gedacht dat ik professional zou worden.”

Cédric : “Ik was eigenlijk een hockeyer – een ploegsporter dus. Ik ben ermee gestopt omdat ik alles op mezelf wilde kunnen steken én om zelf met alle eer te kunnen gaan lopen. Hockey is niet de populairste sport in België en vanaf een bepaalde leeftijd begon het drinken te primeren. Zelfs in de pauze dronken ze al pintjes. Ik was 16, 17 jaar en dacht : allemaal wree wijs, gasten, maar als je sport, sport je. Op den duur stond ik een minuut te wachten op de flank voor de spits mee was. Dat vond ik niet meer wijs en ik heb voor de atletiek gekozen. Doe ik het slecht, is het mijn schuld, maar gaat het goed, heb ik het helemaal alleen gedaan. Ik sta graag in de schijnwerpers. Daarom aanvaard ik het ook dat men over mij schrijft als ik het minder goed doe.”

Wie van jullie is het best betaald ?

Cédric : ( Wijst naar Olivier.)

Olivier : “( Lachje.) Hoeveel verdien jij ?”

Cédric : “Ik ben ook economist, ik heb daar dus wel wat gezond verstand in. Het draait om vraag en aanbod. Naar atletiek komt weinig volk kijken. Olivier, die nochtans een sportfanaat is, weet met moeite dat Heusden de tweede grootste meeting van België is. Dus wie buiten het kennerspubliek komt daar naartoe ? Naar de Memorial Van Damme komt iedereen, maar dan omdat ze tickets kunnen winnen of gratis krijgen van de hoofdsponsors, en ook een beetje voor Kim en mij. Het is de markt en dus logisch, hoewel de lonen in het voetbal soms buiten proportie zijn en ik me bijna niet meer kan voorstellen dat het economisch verantwoord is. Fred Deburghgraeve, olympisch goud : die heeft er ook niet veel aan verdiend.”

Hij is dan ook vroeg gestopt.

Cédric : “Niemand wil hard werken voor een hongerloon. Oké, ik heb geen hongerloon, maar wel maar een gewoon ambtenarenloon bij Bloso. En verder is het schooien bij sponsors.”

Olivier : “Was Cédric in Frankrijk geboren, hij was al binnen geweest.”

Cédric : “Ik denk het niet. In Amerika wel misschien, of in Engeland. Nogmaals, het is vraag en aanbod. Een Fransman is bekend in heel Frankrijk, ik alleen in Vlaanderen. In Wallonië weten alleen de kenners wie ik ben. Ik weet dat ik na mijn carrière niet binnen zal zijn, maar ik ben content met mijn leven.”

Beschouwen jullie het als een plicht om alles uit je talent te halen ?

Cédric : “Ik vind het geen plicht. Ik doe het gewoon voor mezelf en voor de mensen die me altijd hebben gesteund. ‘Alles’ betekent : een olympische finale. En onder de 45 seconden lopen.”

Olivier : “Als ik tot mijn 34e in de eerste ploeg van Anderlecht kan spelen, heb ik er alles uitgehaald. Door in een ander land op de bank te gaan zitten, haal ik er financieel misschien alles uit, maar ik verkies het sportieve.”

Cédric : “Kies je voor één jaar Chelsea en gedaan, of voor tien jaar Anderlecht en altijd spelen ? Bij mij is dat : één olympische finale en boeken toe, of tot 2012 constant meedraaien in de kampioenschappen met af en toe een uitschieter ? Moeilijke vraag. Ik kies ook voor de langere carrière. Daar heb je meer plezier aan. Maar die ene Memorial, die moeten ze mij wel niet afpakken. Daar trek ik me nog altijd aan op.”

Olivier kan zich om de twee weken herpakken voor een publiek van 25.000 man, maar jij moet vier jaar wachten op de volgende olympische finale.

Olivier : “Dat is jammer.”

Cédric : “Ach, dat is niet jammer. Het is inherent aan de sport. Je moet daar niet over zagen, net zomin als over het geld. Olivier zei daarstraks : hij heeft gekozen voor atletiek, hij wist het dus. Maar ik wist het niet. Wat kon mij dat toen schelen ? Mijn droom was prof worden, niet om veel te gaan verdienen en een leven vol glamour te leiden. Ik deed het gewoon graag. En als ik kan genieten van het leven zonder dat mijn sport eronder lijdt, ben ik al lang content.”

Slotvraag : wat hebben jullie met mode en modeshows ?

Olivier : “Ik heb het één keer gedaan, omdat ik vind : je moet alles meegemaakt hebben. Maar ik zal het nooit meer doen.”

Cédric : “Je lichaam is je werktuig, dus ben je een beetje ijdel. Ze noemen mij soms een fashion addict, maar dat klopt niet. Vaak wordt mij gevraagd : sta je veel voor de spiegel ? Ja. En kijk je veel naar jezelf ? Tuurlijk. Uit ijdelheid ? Nee, vooral om te zien of ik niet te vet sta, want dan kom ik niet vooruit. Los daarvan : wij zijn geen grijze muizen, dus uit zich dat ook op andere vlakken. Ik heb lang haar. Misschien bewust, om wat tegendraads te doen. Ik heb nu mijn schildersbaard laten staan, ik zie er niet uit als een atleet. Ik vind dat wel een keer wijs ( lacht).”

Goed dan, jullie krijgen nu de kans om één misverstand over jezelf recht te zetten.

Cédric : “Dat ik een fuifbeest ben. Ik ga graag uit, ik sluit me zeker niet op, maar als ik moet trainen, zal je mij zeker niet tegenkomen om vijf uur ’s nachts.”

Olivier : “Soms hoor ik dat ik een dikke nek ben. Dat is niet waar, denk ik, dat mag je mijn heel goede vrienden vragen. Ik heb het vaak meegemaakt dat mijn woorden in de pers zijn verdraaid. Daarom doe ik soms onbeleefd. Maar niet omdat ik zo ben.”

door Jan Hauspie

‘Als Yves Vanderhaeghe stopt, zou ik het wel efkes moeilijk hebben.’ (Olivier Deschacht)

‘Je lichaam is je werktuig, dus ben je een beetje ijdel.’ (Cédric Van Branteghem)

‘Wij zijn ambitieus. Moeten we dan saai zijn ?’ (Olivier Deschacht)

‘In Vlaanderen moet je je bijna schamen voor je afkomst.’ (Cédric Van Branteghem)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content