Het contrast is interessant: na de jeugd van Michel Preud’homme heeft Standard gekozen voor Laszlo Bölöni, een man met ervaring. De nieuwe coach ontvouwt zijn visie op voetbal.

Afgelopen zondag hebben de Rouches de trainingen hervat. Standard kijkt dit seizoen tegen een dubbele opdracht aan: bevestigen als kampioen en winst boeken op de Europese scène, lees: de vette prijzenpot opstrijken die verbonden is aan deelname aan de poules van de Champions League.

Die dubbele doelstelling jagen de Luikenaren na onder de hoede van de gloednieuwe trainer Laszlo Bölöni.

U neemt een ploeg over die net de kampioenstitel vierde en daarbij de volle glorie van een enorm gemediatiseerde volksgeestdrift over zich heen gegoten kreeg. Als uitdaging kan dat wel tellen voor een nieuwe trainer.

Laszlo Bölöni: “Een kampioensploeg overnemen, dat is nooit een geschenk. En als het al een geschenk is, dan beslist een vergiftigd. Maar zo zie ik dat niet. Deze club heeft mij gekozen om zich verder te ontwikkelen, om zijn progressie voort te zetten. Dat stemt me vreugdevol.

“Ik besef dat mijn ervaring – een mix van positieve en soms minder aangename momenten – een troef is bij het uitvoeren van mijn opdracht. In de loop van de jaren heb ik het vermogen ontwikkeld om me gemakkelijk aan te passen aan andere spelsystemen, andere culturen, andere tradities, andere gewoonten. Ik heb gewerkt in Roemenië, België, Frankrijk, Portugal en de Verenigde Arabische Emiraten. Al die ervaringen hebben me verrijkt, die bagage is nuttig.

“Er is bij Standard een plaats vrijgekomen. Ik weet niet waarom en dat is ook mijn probleem niet. Ik weet alleen dat dit een formidabele uitdaging voor mij is. Weet u, elke ploeg wil altijd kampioen worden. Het is niet alleen Standard dat op deze ambitie drijft. In de eerste of de tweede klasse, het maakt niet uit: een coach met een gezonde ambitie wil het kampioenschap winnen. Ik heb dat gedaan met Nancy in de Franse tweede klasse en nadien met Sporting Lissabon in de Portugese eerste klasse.”

Zal dit verleden u helpen bij de uitvoering van uw taak bij Standard?

“Onder meer dit verleden. Kampioen worden in de tweede klasse, in Frankrijk betekent dat iets. Daaraan wordt ginds veel waarde gehecht. In Portugal heb ik de triple bereikt: titel, beker, supercup. Ik ben blij dat ik dat allemaal beleefd heb. Het is met dezelfde instelling dat ik deze nieuwe uitdaging aanpak.

“Vergis u vooral niet, ik kan rekenen. De laatste 30 jaar heeft Anderlecht 50 procent van de Belgische titels gepakt. Van de rest van de taart heeft Club Brugge driekwart ingepikt. En wat er dan nog overbleef, werd verdeeld onder Standard, Racing Genk, KV Mechelen, Lierse, …”

Verontrusten die cijfers u?

“Neen. Iedereen weet dat vooruitgang het resultaat is van keihard werken. Ik ken en ik waardeer de warmte van het Luikse voetbalpubliek, het is een uniek publiek in België. Er bestaan geen betere supporters dan die van Standard, zoals er in België ook geen trainingscentrum van een betere kwaliteit is dan dat van Standard. Het is vergelijkbaar met het beste wat Frankrijk op dit punt te bieden heeft. Beter dan de Académie Robert Louis-Dreyfus, dat zou absoluut Europees topniveau zijn. Onze doelstelling bestaat erin om de prestaties tot op dit moment nóg te verbeteren, om ons te kwalificeren voor de Champions League enzovoort. Als ik erin zou slagen om de club te helpen verder vooruitgang te boeken en de prestaties van vorig seizoen te overtreffen, dan zou ik supertevreden zijn. Dit gezegd zijnde, de regerende kampioen, dat is in het nieuwe seizoen altijd het beest dat naar de slachtbank moet. En als die kampioen Standard is, dan wordt dat gevoel bij de tegenstanders nog eens verdubbeld.”

Discipline volstaat niet

Hebt u de spelerskern al bestudeerd?

“Ik ken de spelerskern. Anderhalf jaar geleden zag ik deze ploeg al aan het werk. Ik heb notities genomen, ik heb verdere inlichtingen ingewonnen, ik beschik over videocassettes. Ik weet dus dat Standard een kwaliteitsvol basisteam heeft. Ik zeg wel: basisteam. Van de volledige spelerskern zou ik niet hetzelfde durven te zeggen. Gezien onze ambities moeten we die spelerskern dus versterken en intussen een maximum van de huidige structuur bewaren. Mijn bestuur weet dat. Ik heb daarover bepaalde ideeën en daar stopt dan ook meteen mijn rol: het bestuur zal wel bepalen wat haalbaar is en wat niet.”

Milan Jovanovic vertrekt.

“Dat heb ik gehoord. Maar ik zal nooit namen of posities noemen. Ik heb het liever over het evenwicht dat elke coach in zijn ploeg wil bereiken. Iedere speler moet daartoe bijdragen en moet zichzelf op een voetbalveld overstijgen.”

U staat bekend als een zeer strenge coach.

“Helemaal niet. Een gedisciplineerde voetballer, dat is niet voldoende. Die doet zijn werk op het veld, maar als het daarbij blijft en hij niet iets extra’s brengt, dan heb je het over een erg beperkte speler. Op topniveau rendeert dit type voetballer te weinig, dat is duidelijk. Ik heb mijn spelers altijd vrijheid gegeven. Een voetballer moet de eisen van zijn coach overtreffen. Neem nu een nummer zes. Een nummer zes weet wat zijn gebruikelijke werk inhoudt: opruimen voor de verdediging, steun verlenen op de linker- en de rechterflank, in sommige situaties de positie van de centrale verdediger overnemen, zijn knowhow overbrengen. Maar dat alles bij elkaar is onvoldoende als die nummer zes ook niet van tijd tot tijd z’n neus aan het venster steekt en opduikt in de zone van de waarheid van de tegenstander om daar naar doel te schieten of te koppen, kortom voor de verrassing te zorgen. Voor de verrassing zorgen, een surplus brengen, dat is een plicht in het moderne voetbal. En die plicht geldt voor iedereen, niet alleen voor een nummer zes.”

In België noemen ze een nummer zes een ‘box-to-boxspeler’. Bij Standard loopt er zo iemand rond in de persoon van Marouane Fellaini.

“Ik spreek niet over individuele spelers. Ik ben hier om de spelers te trainen en hen te beschermen tegen de buitenwereld. Wat er in de kleedkamer wordt gezegd, is interne keuken. Voetballers oefenen een bijzonder moeilijk beroep uit. Wat ze op en naast een voetbalveld doen, dat wordt enorm uitvergroot en dus moet ik ze verdedigen. Op die manier betuig ik mijn respect voor hen. Sommigen zullen gelukkig zijn, anderen ongelukkig – dat hangt altijd af van de speeltijd die ze krijgen -, maar ik vecht voor de groep. Er loopt hier veel jong talent rond. De marge waarover ze beschikken, zal worden bepaald door hun motivatie en het werk dat ze leveren. Om verderop te raken, moet je jezelf iedere dag overtreffen.”

De hel van Monaco

Zal de speelstijl van Standard voortaan gelijken op die van de Roemeense nationale ploeg, op die van het grote Steaua Boekarest of op die van Sporting Lissabon, waar u destijds Cristiano Ronaldo lanceerde?

“De tijd zal dit duidelijk maken. De Roemeense nationale ploeg heeft altijd zeer geduldig en goed georganiseerd gevoetbald. Dat team kon lang wachten, tot het juiste moment aanbrak om toe te slaan. Steaua Boekarest bracht een heel ander voetbal. In de jaren 80 behoorde die ploeg gedurende vier of vijf jaar tot de absolute Europese top. Steaua voetbalde uitgesproken gevarieerd en dominant. In Portugal ontdekte ik in 2001 nog een ander soort voetbal. Een schitterend voetbal: jong, warm, technisch verfijnd, opwindend. Maar als trainer moest je enorm opletten. Als je niet voortdurend je aanwijzingen herhaalde, begonnen de spelers voor zichzelf, voor het publiek, voor de media te spelen. Voor alles behalve de ploeg dus. Je moest ze als coach goed onder controle houden, zodat hun talent in de eerste plaats voor het team rendeerde. Ik heb me met die jongens bijzonder goed geamuseerd. Als ik naar mijn carrière kijk, betreur ik maar één zaak: dat ik mijn werk als coach van de Roemeense nationale ploeg niet kon afmaken. Het gros van het werk was daar gedaan. Het team was drastisch verjongd. Om verschillende persoonlijke en sportieve redenen heb ik beslist om het daarbij te laten en op de uitnodiging van Sporting Lissabon in te gaan. Het was een aanbieding die ik onmogelijk kon weigeren.”

Wat kunt u kwijt over uw ervaringen bij Monaco in 2006?

“Dat ik er tien minuten gelukkig ben geweest.”

Dat is niet veel.

“Nee.”

De zon schijnt er, de lucht is er blauw, de zee glimt er als een pas geboende spiegel.

“Ik werd opgevoed in een land dat lange tijd communistisch was en dus verwachtte ik in Monaco in het aards paradijs terecht te komen. Maar het was de hel. Bij Rennes, de club waar ik voordien aan de slag was, heerste een familiale sfeer, de club werd loyaal bestuurd. Er bestaan geen geheimen: een club kan er maar op vooruitgaan, indien er cohesie is tussen de voorzitter, de directeur, de technisch directeur en de coach. Dat was het geval in Rennes, waar ik werkte met spelers als Frei, Cech, Gourcuff en anderen. Na die gelukkige jaren bij Rennes verhuisde ik dus naar Monaco. Elf coaches op tien zouden met hun ogen dicht bij die club hebben getekend. Dat heb ik dan ook gedaan.

“Toen ik eraankwam, stond de deur op een kier, het was alsof ze wilden zeggen: Tiens, il est là. En daarna zijn ze me vergeten. Ik zou over mijn ervaringen in Monaco een boek kunnen schrijven. Ik moest liegen tegen prins Albert, die niet alles mocht weten. Ik moest verhinderen dat de voorzitter bepaalde zaken achterhaalde. Als ik een inlichting wilde, deden sommigen er tien dagen over vooraleer ze me terugbelden. Op een dag nam een bestuurslid me stiekem terzijde en hij zei: ‘Ik heb een afspraak op zee met Pavel Nedved. Hij gaat tekenen bij Monaco. Ik weet het wel, hij is geblesseerd geweest, maar nu gaat het beter met hem. Nedved loopt op zijn boot. Hij doet oefeningen, hij rijdt er op zijn hometrainer.’

“Kortom, pure waanzin. In die omstandigheden kon ik niet functioneren. Al die onbekwame lieden vlogen later buiten bij de club, gelukkig voor AS Monaco. Alleen, in de ogen van het publiek was het de coach die mislukt was en die het gelag moest betalen. Niemand wist wat er zich werkelijk afspeelde.”

Die tien minuten van geluk in Monaco, wanneer was dat?

“Ik had voor een verrassing voor mijn dochtertje gezorgd: ik had voor haar een plaatsje gereserveerd in een helikopter die van Nice naar Monaco vloog. Toen ze uit de helikopter stapte, straalde ze. En dat vat dan mijn vreugdevolle momenten in Monaco samen. Het was een geval van miscasting.”

Staren naar het Atomium

Was het altijd uw wens om trainer te worden?

“Neen. Als speler heb ik er zelfs nooit aan gedacht. Een voetballer beschikt over veel tijd. Als hij andere dingen wil doen of studeren, dan heeft hij daar de ruimte voor. Dat is ook vandaag nog zo. Het vraagt alleen wilskracht en je moet er wat tijd voor uittrekken. Ik heb mijn diploma van tandchirurg behaald, het heeft me gewoon acht jaar gekost in plaats van vijf. In Orléans verveelde ik me en ik schreef me in voor een stage voor trainers. Geleidelijk aan maakte ik als trainer vorderingen. Ik was op stage toen ik vernam dat er in Roemenië een machtswissel had plaatsgegrepen. In plaats van naar mijn land terug te keren, aanvaardde ik de post van adjunct-trainer bij Nancy. Daar ben ik negen jaar gebleven. Ik heb me er geruime tijd beziggehouden met het opleidingscentrum. Op de duur hield ik dat voor bekeken, ik had het wel gehad. Het was interessant maar ik kon beter en ik wilde meer doen. Tot mijn verwondering vertrouwde Nancy me het A-elftal toe. Als gevolg van de beperking van het aantal transfers én van financiële problemen lanceerde de club nogal wat jonge spelers. Nancy promoveerde naar de eerste klasse en dat succes dankt de club aan een formidabel bestuur, dat zich op alle niveaus strijdlustig toonde.”

Wat zegt de naam Racing Jet u nog?

“Raymond Goethals! En Daniel Renders, een vriend voor het leven. Josef Barmos, een dokter die aan de rotonde van Montgomery woonde. Mijn manager Georg Bognar. Ach, het waren andere tijden. Samenwerken met Raymond Goethals beschouw ik nog altijd als een grote eer. Het Belgische voetbal had toen nog een prachtige kant.”

U leerde in Brussel wat een geldautomaat was en waarvoor hij diende, maar de club kon u zelfs geen televisietoestel betalen.

“Dat ben ik vergeten. Ik kwam naar België voor iets anders.”

Voor de vrijheid?

“Om een ander leven te ontdekken. Het Westen. Steaua Boekarest, dat was professionalisme, en Racing Jet, dat was amateurisme. Ik vroeg me vaak af wat ik daar als voetballer aan het doen was.”

Tegenwoordig zou u met uw erelijst …

“Met mijn erelijst? Nog maar een tiende van mijn erelijst zou vandaag volstaan om in Spanje of Italië aan de top te spelen. Maar ik heb nergens spijt van. Ik kwam in het hart van Europa terecht, mijn dochtertje leerde een andere taal kennen. Ik heb doorgebeten en ik ben gebleven. Anderen kregen die kans niet. Als mens heb ik het onderste uit de kan gehaald en dat is wat telt. Nadien had ik geen visum om naar Créteil te gaan. In Boekarest moest men toen dagen in de rij staan wachten om zo’n document te krijgen. Dagen en dagen. Bognar vond een manier om me alsnog Frankrijk binnen te smokkelen. Maar gedurende zes maanden heb ik in Parijs geleefd en gewerkt als een illegaal. Nu, ik zal hoe dan ook nooit het Atomium vergeten.”

Waarom niet?

“Omdat ik ’s nachts vaak en lang naar dat verlichte monument heb gestaard. Voor mij was het Atomium hét symbool van Europa. Mijn ouders stonden er ongelooflijk voor in bewondering. Prachtig. Toen mijn moeder hier voor het eerst in een warenhuis kwam, kon ze haar ogen niet geloven. Zoveel appels in één winkel, dat had ze nog nooit van haar leven gezien. Ze dacht dat het een decor voor een film was.”

door pierre bilic – beelden: reporters-michel gouverneur

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content