Nog geen klassieker, en op het WK was het ook weer niks. Toch gloort er hoop aan de horizon van het Belgische wielrennen.

Met een troep jonge vrijbuiters van nog geen vijfentwintig jaar gemiddeld speelde José De Cauwer alles of niets in Verona. Het werd niks. Goeie ouwe Peter Van Petegem was beste Belg met een 29e stek, na hem reden nog vijf landgenoten over de streep : Geert Verheyen (31e), Johan Vansummeren (51e) en Serge Baguet (52e), Nico Sijmens (83e) en Nick Nuyens (84e). De overige zes gooiden er vervroegd het bijltje bij neer. Hoewel er nog twee klassiekers verreden moeten worden, ziet het er nu al naar uit dat we ons voor het derde jaar op rij tevreden dienen te stellen met drie renners in de top-100 van de UCI-ranglijst : Tom Boonen (9e), Peter Van Petegem (38e) en Axel Merckx (96e). We wonnen tot nog toe geen enkele klassieker en stuurden slechts acht renners naar de Tour, waarvan enkel Tom Boonen echte ambities koesterde en waarmaakte.

Aanleiding genoeg voor sommigen om nog maar eens met luide trom de dood van het vaderlandse wielrennen aan te kondigen en met weemoed terug te blikken op de tijden dat klasbakken als Merckx, Godefroot en De Vlaeminck de scepter zwaaiden over het voltallige wielerpeloton. Terwijl deze nostalgici al langer moeten beseffen dat deze memorabele dagen van de alleenheerschappij definitief achter ons liggen. Sinds 2002 leverden we ieder jaar een plaatsje in op de landenrangschikking van de UCI en tuimelden we van de vierde naar de zesde stek. België werd voorbij gestoken door Duitsland, de VS en Australië. De Duitsers plukken nog steeds de vruchten van de val van de Muur. Dankzij het bijzonder verfijnde scouting- en opleidingssysteem in de DDR kregen ze plots renners als Erik Zabel – die al jaren in de toptien van het UCI-klassement resideert – en Jan Ullrich in de schoot geworpen.

In het afgelopen jaar kwamen ook de VS en Australië voorbij hollen. Hier geldt simpelweg de wet van de grote aantallen. Als de een met een vissersloep op de oceaan mag opstomen terwijl de ander met een schepnetje naast de vijver zit te wachten, is de strijd vooraf ongelijk. Bovendien zijn de Australische en Amerikaanse jongelui die naar onze contreien afzakken bijna per definitie uit het juiste hout gesneden. Enkel jongens met een grenzeloos doorzettingsvermogen en dito zelfvertrouwen laten familie, vrienden en alles wat vertrouwd is achter om tienduizend kilometer verderop een beulenstiel onder de knie te krijgen die geen spatje weerklank krijgt op het thuisfront.

En om een en ander even in het juiste perspectief te plaatsen : kan u zich voorstellen dat u twintig jaar zou moeten terugtellen om een Belgische winnaar tegen te komen in erelijsten van de Ronde van Vlaanderen of Luik-Bastenaken-Luik ? Dat is namelijk precies wat ze volgend jaar in Frankrijk gaan meemaken.

Alle wildcards die Jean-Marie Leblanc ieder jaar met gulle hand uitdeelt aan Franse ploegen ten spijt, zal het in 2005 immers precies twintig jaar geleden zijn dat Bernard Hinault als laatste Fransman de Tour op zijn naam schreef.

Het kan dus nog erger.

L eggen we ons dan maar best neer bij een figurantenrol op het internationale wielertoneel ? Het antwoord op die vraag luidt volmondig neen. Er zit wel degelijk toekomst in het Belgische wielerpeloton, alleen verloopt de aflossing van de wacht iets sneller dan voorzien. De profselectie waarmee José De Cauwer aantrad op het WK weerspiegelde perfect hoe de kaarten momenteel in het Belgische profpeloton liggen. Vier stevige dertigers – Wauters (35), Van Petegem (34), Baguet (35) en Verheyen (31) – aangevuld met acht renners van 26 of jonger, met daartussen een gapende leegte van vijf jaar. Samengevat : de ouderen, de jonge wolven en de verloren generatie. De eerste categorie zwiert de motor af en toe nog eens op gang en kan dan nog steeds stevig uithalen, maar is met uitsterven bedreigd. Met uitzondering van Axel Merckx bevestigt de laatste groep haar imago van verloren generatie vol overgave. Frank Vandenbroucke blijft zich verwaand gedragen en botst keer op keer tegen de muur. Rik Verbrugghe dacht na zijn boerenjaar in 2001 dat hij zijn dure centen ook wel met minder trainingsarbeid kon verdienen en draagt daar nu de gevolgen van. Dave Bruylandts liep tegen de dopinglamp. De timide Mario Aerts ruilde de beschermde omgeving van Lotto voor het grote geld bij Telekom, maar kon zich niet handhaven tussen de vedetten en degradeerde tot waterdrager. Hetzelfde dreigt Leif Hoste volgend jaar te overkomen bij Discovery Channel.

Belgiës wielerhoop rust bijgevolg op de schouders van een handvol jongeren die nog druk in de weer zijn om zich het groen achter de oren uit te poetsen. Insiders maken gewag van de meest talentvolle generatie ooit, maar hoorden we dat eerder ook al niet over de lichting Vandenbroucke-Verbrugghe-Aerts ? En heeft de nieuwe generatie niet nog alles te bewijzen, zeker nu ze collectief door de mand vielen op het WK ? Klopt, maar toch doet een en ander vermoeden dat deze generatie wel degelijk anders is.

In de eerste plaats is het adjectief ’talentvol’ hier niet helemaal op zijn plaats. Misschien bewijst Tom Boonen in de komende jaren dat hij net als Johan Museeuw van het slag renner is dat hier maar eens om de tien, vijftien jaar geboren wordt, maar voor hem en alle andere jongens van zijn generatie geldt dat er ontzettend hard aan gewerkt is. Tien jaar geleden waren de Belgische jeugdrenners specialisten in rondjes rijden om de plaatselijke kerk, maar in de internationale koersen werden ze op minuten gereden door de Italianen, die al werden opgeleid in semi-professionele belofteteams. Vanuit die vaststelling richtten ex-profs als Dirk De Wolf, Herman Frison en Dirk Demol hun eigen teams op. Daar kregen jongeren als Boonen, Nuyens en Gilbert deskundige begeleiding, fatsoenlijke trainingsschema’s en een uitgekiend internationaal programma. Dat alles in samenspraak met de Belgische wielerbond, waar achtereenvolgens Marc Sergeant en José De Cauwer de jeugdtroepen aanvoerden.

Zij leerden de jongeren het veelwinnen af. Dat klinkt een pak makkelijker dan het in realiteit is. Het komt erop neer dat je een zeventienjarige die iedere week een kermiskoers wint onder moeders veilige vleugels vandaan trekt, hem in een of andere stoffige Spaanse rittenkoers dropt waar hij zich in alle anonimiteit afbeult en hem aan het verstand brengt dat dit alles goed is voor zijn ontwikkeling. Als die jongen het dan eindelijk begrijpt, moet je ook nog de ouders, grootouders en andere familieleden aan je kant krijgen. Met name José De Cauwer stak hier heel wat van zijn Latijn in : aanwezig op iedere jongerenklassieker, vooraf een praatje met de moeder en vader, achteraf een individueel gesprek met elke belofterenner.

Die inspanningen bleken niet tevergeefs. Door de buitenlandse ervaring en de confrontatie met de realiteit weten jonge renners veel beter welke hun talenten zijn en hoe die te gebruiken. Dat resulteert in meer zelfkennis en een groter vertrouwen in de eigen mogelijkheden. Zo liet Dominique Cornu, die als eerstejaars belofte net naast een medaille greep in de tijdrit, weten dat hij niet teleurgesteld was want “ik heb niet het gevoel dat ik een medaille liet liggen. Ik heb geen fouten gemaakt, ik kon gewoon niet sneller. Maar volgend jaar zal ik nog sterker zijn en meer ervaring hebben opgedaan. In Madrid ga ik voor goud.”

Of wat dacht u van de uitspraak van Philippe Gilbert, die tranen met tuiten huilde na twee tweede plaatsen in Parijs-Brussel en de Grote Prijs van Wallonië : “Iedereen zegt me dat het formidabel is, maar daar heb ik geen boodschap aan. Ik had de kracht om te winnen, ik ben enorm ontgoocheld. Misschien had ik me iets langer gedeisd moeten houden. Ik ga de beelden straks nog eens bekijken op tv.” Ook op het WK verschool de Waal zich niet achter excuses en trok hij zelf de enige juiste conclusie : “Ik was gewoon niet goed genoeg.” Tweeëntwintig jaar is Gilbert, eigenlijk mag hij nog een vol jaar bij de beloften rijden – net als Kevin De Weert, Jurgen Van den Broeck en Maxime Monfort trouwens. Die laatste slaagde erin als neoprof de Ronde van Luxemburg te winnen. Vóór mannen als Jörg Jaksche, Juan Antonio Flecha en Michael Rogers.

Vaandeldrager van de nieuwe generatie is Tom Boonen, niet alleen qua prestaties, maar ook en misschien zelfs vooral door zijn mentaliteit. Boonen start in iedere koers om te winnen en die overwinningsdrang dreef hem ondanks een slopend seizoen toch naar het WK, want : “Als je thuisblijft, ben je zeker geklopt.” Dat Boonen in Verona – zichtbaar doodziek – voor de eerste keer dit jaar op-gaf in een wedstrijd, illustreert alleen maar zijn karaktersterkte. Boonen is niet bang om tegen de stroom in te roeien, en durft daarbij ook de volle verantwoordelijkheid voor zijn beslissingen op zijn schouders nemen. Zo nam hij zelf de – achteraf juist gebleken – beslissing om het grote US Postal de rug toe te keren en naar Quick Step-Davitamon te verhuizen, tegen het advies van zijn vader en manager in.

Geen spoortje ook van de typisch Belgische underdogmentaliteit bij Boonen. Waar velen er vooraf voor terugschrikken om hun ambities hardop te uiten uit angst om er achteraf op aangesproken te worden, roept Boonen voor de Tour luid : “Ik kan Petacchi kloppen, 100 procent zeker.” Een dergelijke spontaniteit is altijd even wennen voor pers, publiek en oude garde, want alles wat ook maar een paar centimeter boven het maaiveld uitsteekt, wordt in dit land nog steeds genadeloos gekortwiekt. Getuige daarvan het trieste schouwspel dat zich ontvouwde toen Tom Boonen het waagde om zijn nek uit te steken in de Ronde van België. Terwijl driekwart van het peloton het erover eens is dat de Ronde van België bestaat uit drie aan elkaar geplakte kermiskoersen met veel te veel plaatselijke rondjes waarin de renners als aapjes en met gevaar voor lijf en leden kunnen bezichtigd worden door het aanwezige publiek, vonden sommigen dat Boonen niet het recht had om dat te verwoorden, want hij was nog geen echte pa-tron. En wij die dachten het feodale systeem uit de middeleeuwen stamde.

Hoewel de vertoning in Verona pijnlijk duidelijk maakte dat de nieuwe generatie nog kracht en maturiteit ontbeert om mee te spelen met de grote jongens, is er geen reden om te verzanden in negativisme. Nick Nuyens kan zijn pas verworven killersinstinct verder aanscherpen. Philippe Gilbert combineert zijn aanvalslust in de toekomst misschien met slimmigheid. Jurgen Van Goolen moet in staat zijn om het Boonen-complex van zich af te schudden. Monfort, Vansummeren en Leukemans kunnen zich verder bekwamen in het rondewerk. En Tom Boonen ? Volgend jaar in Madrid is het parcours zo vlak als een biljart…

Loes Geuens

Door de buitenlandse ervaring en de confrontatie met de realiteit weten jonge renners veel beter welke hun talenten zijn en hoe die te gebruiken.

Er is geen reden om te verzanden in negativisme.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content