Ooit stopte hij een jaar met voetballen omdat zijn vader de school belangrijker vond. Moussa Koïta (26), Parijzenaar uit de schaduw van het Stade de France, fan ook van Didier Drogba en Olympique Marseille, stoot eindelijk door naar de top. ‘Er zijn er veel die laat doorbreken ook.’
Ah, die keer met Ibrahim Ba?” Hij glimlacht. Natuurlijk herinnert hij zich dat krantenartikel. Veertien was hij. Met 93-La Plaine, het vriendenploegje uit de Parijse wijk waar hij opgroeide, nam hij deel aan een voetbaltoernooitje. Dat kwam in de krant, want er was hoog bezoek die dag. Van Ibrahim Ba en Patrick Vieira. Dat was wat. Twee Franse internationals op de drempel van een grote carrière die een balletje kwamen meetrappen. En allebei geboren in Senegal bovendien.
Ba was zijn idool.
“Hij vertrok net naar AC Milan, geloof ik. Zei ik niet dat hij er beter niet naartoe ging? Ik heb gelijk gekregen. Het is daar niet zo goed verlopen voor hem. Blessures en zo. Hij heeft niet veel gespeeld.”
Het jongetje had ongevraagd nog een vermaning voor de grote Ibou. Dat hij beter naar Marseille was gegaan, noteerde de verslaggever uit zijn mond.
“Marseille is mijn ploeg”, kan hij nu wel glimlachen om zoveel stoutmoedigheid. “Ik ben een Parijzenaar, maar ik hou niet van de club. Eén keer in mijn jeugd ben ik in het Parc des Princes geweest. Niet eens als supporter. Gewoon, om een wedstrijd bij te wonen, met vrienden. Achteraf liep het uit de hand met, hoe noem je dat, skinheads. Racisme. Sinds die dag is het over tussen mij en PSG. Heel mijn familie supportert voor Marseille, op één van mijn broers na. Ik heb er één keer een wedstrijd bijgewoond. Lang geleden, ik weet zelfs niet meer welke. Marseille-Rennes, geloof ik.”
Goed in judo
Moussa Koïta is geboren en getogen in de Parijse voorstad Saint-Denis. Sinds enkele jaren heeft hij ook de Senegalese nationaliteit. Zijn vader drong eropaan en hij dacht: baat het niet, dan schaadt het niet. Een groot plan zit er niet achter, al volgt hij de prestaties van de Senegalese nationale ploeg wel op de voet.
“Voor alles ben ik een Fransman, maar mijn wortels liggen in Senegal. Ik ben de twee. Als kleine jongen ging ik er bijna elk jaar op bezoek. Ik heb er nog familie. Het is niet hetzelfde als waar ik ben opgegroeid, maar het went wel snel.”
Fier toont hij de armband die zijn vader pas voor hem meebracht. ‘Moussa’ staat er in sierlijke letters in gegraveerd. Wanneer zijn vader precies naar Frankrijk emigreerde, zegt hij niet te weten. Wel dat zijn moeder hem in de vroege jaren tachtig achterna reisde. “Ik heb hen daar nooit iets over gevraagd.” Hij is hun eerstgeborene. Er volgen nog vier zonen en twee dochters.
Geen onvertogen woord over zijn jeugd, die hij omschrijft als ‘goed’ en ‘normaal’. Thuis is het een levendige boel. Enkele nonkels, broers van zijn beide ouders, zijn nooit ver uit de buurt. Als eerste kind wordt hij verwend. “Dat is logisch”, zegt hij. La Plaine heet de wijk waar ze wonen, een smeltkroes van rassen en culturen. En ook al is hij vaak op straat terug te vinden, voetballend met zijn vriendjes, het zijn zijn ouders die hem hebben opgevoed, benadrukt hij. Niet de straat. “Mijn vader was streng. Ik kreeg een strikte opvoeding. Ik had goede vrienden en als er eens een verkeerde tussen zat, trok ik niet langer met hem op.”
Hij is een jaar of zes, zeven als hij zich aansluit bij Saint-Denis Union Sports, een omnisportclub op een minuut of twintig met de bus. Tafeltennis, badminton, atletiek, basketbal – hij beoefent het allemaal, steeds naast het voetbal. Ook judo, wat hij het langst doet. “Ik was goed.”
Dan moet alles wijken voor het voetbal. Hij begint bij de U13 van SDUS. Het wijkploegje geeft hij niet op, dat blijven hij en zijn vrienden trouw. Talloze toernooitjes spelen ze, vooral tijdens de vakanties. Over heel Frankrijk worden ze georganiseerd en samen reizen ze heel wat af.
“Dan stonden we ’s morgens vroeg op en namen we de trein. Naar Metz of Rennes. Met zeven, acht vrienden samen, zonder onze ouders. Twaalf of dertien waren we”, glimlacht hij.
Niets liet vermoeden dat het jongetje zou uitgroeien tot de reus van 1,94 meter die hij vandaag is. Zijn vrienden waren meestal groter en ouder. “Daar word je sterker van. Mijn groeischeut kreeg ik pas toen ik een jaar of achttien was. Ik herinner me een foto waarop ik sta met Didier Deschamps. We hadden een toernooi gewonnen en mochten twee dagen naar Clairefontaine, waar de Franse nationale ploeg trainde. Wel, op die foto ben ik een van de kleinsten.”
Kaartje voor WK-finale
De ontmoeting met Ba en Vieira markeert een opwindende periode in het leven van de opgroeiende Moussa. Juni 1997 is het, precies een jaar voor het WK 98. Pal in het verpauperde La Plaine (de vlakte) verrijst het Stade de France.
“Dat WK heeft ons veel goeds gebracht”, vertelt hij. “Voordien woonden we in oude woonblokken. Met de komst van het Stade de France werd alles opgeknapt. Onze levenskwaliteit ging fors omhoog. Veel werd afgebroken, maar de straat waar wij woonden is er nog steeds. Later zijn we wel verhuisd, naar iets ruimers. Vijfhonderd meter verder, in een residentie. Je kunt er de bomen van het stadion zien.”
Bienvenu au Monde! is de slogan waarmee Saint-Denis de wereld welkom heet. Moussa is zestien en verbroedert met Schotse en Engelse supporters. Eén keer, herinnert hij zich, woont hij een wedstrijd bij. “Maar welke was het ook alweer? Spanje was erbij, geloof ik.” Dat moet dan het galaduel ter inhuldiging van de 80.000 zitplaatsen tellende voetbaltempel zijn geweest, vier maanden vóór het toernooi. Frankrijk verslaat Spanje met 1-0.
Eén moment betreurt hij diep. “Ik had een kaartje voor de finale. ’t Is te zeggen: de jeugddienst van de wijk had er tien en ik was een van de gelukkigen. Helaas, ik mocht niet van mijn vader. Wij zouden daags voordien op reis naar Italië vertrekken. Die vakantie was al lang gepland, dus mijn vader zei: we zijn weg. Wat heb ik me toen beroerd gevoeld, oh oh!”
Daar sta je dan met je ticket. “Ik ben het nooit gaan ophalen. Het is naar iemand anders gegaan. Maar als ik die dag in Parijs was geweest, had ik het verkocht. En”, lacht hij, “reken maar dat het duur zou zijn gegaan!”
Duivel op de schoolbanken
Diezelfde WK-zomer verruilt hij SDUS voor Red Star Paris, een club uit de Franse tweede klasse. Daar blijft hij twee jaar. Wanneer hij achttien is, neemt zijn vader, die door de stad als onderhoudsman wordt tewerkgesteld, een drastische beslissing.
“Ik begon aan mijn laatste jaar van de middelbare school”, vertelt Moussa. “Mijn vader wilde niet dat ik nog tijd in het voetbal stak ten koste van de school. ‘Papa,’ zei ik, ‘dan ga ik naar een sportschool’, maar dat kwam er niet van. Mijn vader bleef bij zijn standpunt: ik moest stoppen met voetballen en me helemaal concentreren op mijn eindexamen. Zodoende heb ik een jaar niet gevoetbald. Of toch, ja, bij een klein ploegje uit een andere bond. Eén of twee keer trainen per week en een wedstrijdje in het weekend. Dat viel te combineren.”
Een held op de schoolbanken was hij niet. Er viel wat te zeggen voor zijn vaders beslissing. “Ik was een onrustig kind. Un diable op school. Een duivel. Ik was hyperactief en moest zelfs medicatie nemen omdat ik nooit stilzat. Ook voor mijn ouders was het niet altijd gemakkelijk. Maar hoe ouder ik werd, hoe kalmer ik ook werd.”
Hij rondt zijn lycée met vrucht af en krijgt ook zijn voetbaldroom weer op de rails. Een scout van Sedan merkt hem op tijdens een toernooi. “Ik had geen club, dus ik kon er zo naartoe. Na een paar maanden beslisten ze om me uit te lenen aan Thaon-les-Vosges, waarmee ze een samenwerking hadden. Samen met de broer van Diao trouwens, de Senegalese international die nog voor Liverpool speelde. Dat ging goed, maar na dat jaar moest die club de boeken neerleggen. Zo kwam ik bij Mulhouse terecht, dat ook in de CFA (naar Belgische normen de vierde klasse, nvdr) speelde. En daarna bij Straatsburg, maar daar heb ik niet veel gespeeld. Ik schoot niet op met de trainer.”
Via Schiltigheim en Virton (zie kaderstuk) zit hij nu bij RC Genk. Eindelijk een club op het hoogste niveau. Nogal laat voor een 26-jarige, vinden de sceptici. “Hangt ervan af”, verdedigt hij zich. “Het is niet jong en niet oud, maar ertussenin. Ieder zijn mening, ik respecteer ze, maar ik deel ze niet. Zoals de coach zegt: er zijn er veel die laat doorbreken ook.”
Dat hij, linksvoetige centrumspits, technisch te beperkt zou zijn voor de top, is niet wat hij zegt te hebben gehoord bij wie hem polsten. Met een lachje: “Bij mijn vorige club noemden ze me ‘de Adebayor van Virton’. Omdat ik groot ben zoals hij én omdat ik behoorlijk mijn plan trek met mijn voeten. Men vergelijkt me wel eens met Koller ook, maar die was veel groter: 2,02 meter.”
Zijn idolen als tiener waren Ronaldo – “de Braziliaan”, voegt hij eraan toe – en Zinédine Zidane. Spitsen naar wie hij opkijkt, zijn Didier Drogba en NicolasAnelka. “Ik let er vaak op hoe zij spelen.” Is in Senegal Samuel Eto’o de voetballer met goddelijke status, voor hem is het Drogba. “Wegens zijn manier van spelen. Hij is meer zoals ik een krachtmens. En hij heeft bij Marseille gespeeld natuurlijk.”
Studeren in Metz
Moussa Koïta staat voor een belangrijk jaar. Of hij er van de eerste speeldag zal staan, is niet zeker. Nooit eerder trainde hij zo zwaar, zijn lichaam moet zich aanpassen. Genk houdt daar rekening mee. Van de boeken heeft hij geen last meer: sinds een jaar is hij student af. “Het viel onmogelijk nog te combineren. Ik studeerde wiskunde-informatica in Metz. Anderhalf uur rijden, ’s morgens en ’s avonds, dat was te veel.”
Nooit eerder was hij tegen zijn vaders’ studiewens ingegaan. “Uit respect”, zegt hij bescheiden glimlachend. “Anders weet ik het niet. Als mijn vader iets zei, luisterde ik. Zelfs al was het enige wat voor mij telde voetbal, voetbal, voetbal: ik heb geluisterd. Dat was niet gemakkelijk. Hij heeft me vaak bij zich geroepen. Laat je studies niet vallen, zei hij, ze zijn belangrijk, vooral voor na je carrière.”
Die carrière schakelt nu in een hogere versnelling. Zijn vader, zegt hij, is blij met wat hem overkomt. Zelf denkt hij soms met spijt aan de gemiste mooie voetbaljaren. “Als ik dat ene jaar niet was gestopt en naar een sportschool had gekund, zat ik toen misschien al in een betere club. In die periode nam Rennes contact met me op. Ik kon naar hun centre de formation. Doordat mijn vader wilde dat ik mijn studies voorrang gaf, ging dat niet door. Dat zijn de keuzes die je maakt, hein? Ik had hier vroeger kunnen zitten, maar dat is het lot. C’est le destin.”
door jan hauspie
Ik was een hyperactief kind. Ik moest zelfs medicatie nemen omdat ik nooit stilzat.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier