De Belgische fans genieten momenteel van de kunstjes van Kompany, De Bruyne en Hazard, maar ook hun opvolgers doen het lang niet slecht. Maak kennis met de Belgische U17, de volgende gouden generatie.

Dit is de beste generatie die België ooit heeft gekend.” Deze quote over de Belgische U17 is er een van Jan Boskamp, fan van het eerste uur. Als namen zoals Charly Musonda Jr, Zakaria Bakkali, Andreas Pereira of Mathias Bossaerts u nog niet bekend in de oren klinken, weet dan dat het niet lang meer zal duren voor deze jonge talenten echt furore zullen maken. In een groep met Letland (5-0), Litouwen (2-0) en Nederland (1-2 verloren) wisten onze Belgische U17 zich makkelijk te kwalificeren voor de tweede voorronde van het EK. Sport/Voetbalmagazine wil weten hoe de toekomst van het Belgische voetbal eruitziet en ging daarom even aan tafel zitten met Bob Browaeys.

Browaeys is al sinds 1999 trainer van de Belgische U17 en werd dertien jaar geleden samen met Frans Masson door de KBVB aangezocht om de trainersopleiding te coördineren. In die dertien jaar heeft Browaeys heel wat talentvolle spelertjes de revue zien passeren. “Dat is waar, maar ik vergelijk verschillende generaties niet graag”, begint Browaeys. “Ik spreek trouwens liever van een lichting dan van een generatie. Het klopt dat er momenteel enkele veelbelovende talentjes zitten aan te komen, maar tussen hun 16 en 20 kan er nog heel veel gebeuren. Het is pas binnen vier of vijf jaar dat we echt zullen kunnen zeggen hoe sterk de huidige U17 wel zijn. En hoe goed ze ook zijn, het zal voor hen moeilijker zijn dan voor de vorige lichting om het tot bij de Rode Duivels te schoppen. Ik heb ook de generatie van ’87 met Moussa Dembélé, Jan Vertonghen, Dries Mertens, Kevin Mirallas, Steven Defour, AnthonyVanden Borre en Jonathan Legear onder mijn hoede gehad. Zij hadden het – gezien de relatieve zwakte van de A-ploeg toen – makkelijker om tot de A-ploeg door te stoten. Ik herinner me nog goed hoe we met de generatie van ’87 op een haar na het EK misten.”

Zijn zulke grote toernooien wel het belangrijkst voor jeugdteams? Browaeys vindt van niet. “Als je moet kiezen tussen een nationaal jeugdelftal op een groot toernooi hebben of talentvolle spelers opleiden die later het verschil maken bij de Rode Duivels, wat kies je dan? Ik kies voor de tweede optie. Wat niet wegneemt dat het natuurlijk interessant is voor de ontwikkeling van de jongeren om zich eens met talentvolle spelers uit andere landen te meten.”

Van stugge speler tot dribbelkont

Daar waar we vroeger technisch tekortschoten in vergelijking met onze noorderburen, staken de spelers van de U17 er in hun clash met Nederland op technisch vlak duidelijk boven uit. Het waren de Nederlanders die het van hun organisatie en fysieke power moesten hebben, terwijl de jonge Duivels vooral individuele acties maakten. “De hedendaagse Belgische voetballer is er eentje met een ietwat uitdagende speelstijl”, weet Browaeys. “In de jaren negentig werd ons vaak een gebrek aan visie verweten – en dat was ook terecht. Begin 2000 zijn we met z’n allen rond de tafel gaan zitten en ontwikkelden we het zogenaamde Vision 2000 waarin de doelen per jeugdcategorie duidelijk omschreven werden. De opdracht is bij elke categorie wel dezelfde: de actie durven maken. De allerjongsten leren dat in een-tegen-eenspelletjes en in een latere fase gaat dat van twee tegen twee over vijf tegen vijf tot ze uiteindelijk weten hoe ze elf tegen elf moeten spelen. Zo dwing je spelers al op jonge leeftijd om een keuze te maken tussen zelf dribbelen, passen of op doel besluiten.”

“Mijn uitgangspunt is dat je de bal vaak moet raken om je op technisch vlak te ontwikkelen”, legt Browaeys uit. “Honderd procent balbezit houden is het – onbereikbare – doel. Als een speler de dribbel aangaat en uiteindelijk de bal toch afspeelt omdat hij geen andere oplossing meer ziet, vind ik dat niet erg. Het juiste evenwicht tussen dribbelen en passen kan hij later nog vinden. Ik vind een individuele actie maken in ieder geval geen teken van egoïsme. Wel integendeel: je probeert beslissend te zijn voor de ploeg wanneer je een actie maakt. Ik zal dan ook nooit tegen mijn spelers zeggen dat ze moeten passen in plaats van dribbelen. Ze moeten zich in de eerste plaats ontwikkelen. Het contrast met het verleden kan niet groter zijn. In de jaren negentig was het bijna verboden om individuele acties te maken. Tegenwoordig moedigen we dat net aan.”

Straatvoetbal als voorbeeld

“Het huidige opleidingsmodel is niet gebaseerd op een bestaand model, wel op de ideologie dat een kind in de eerste plaats moet houden van dribbelen en scoren en dat het daarvoor dan ook over de nodige technische vaardigheden moet beschikken. In Engeland zeggen ze dat voetbal a dribbling and shooting game is. Die basis proberen we de kinderen dan ook in de eerste twee jaar van de opleiding mee te geven. Samen leren spelen met ploegmaats komt pas later aan bod. Musonda Junior kijkt nooit nog naar de bal terwijl hij dribbelt. Net zoals EnzoScifo destijds. Dat kan uiteraard alleen maar als je zo vaardig bent in het dribbelen dat het je geen moeite kost. Zodra je dat kunt, heb je meer tijd om rond te kijken, te zien waar je ploegmaats staan en waar de ruimte ligt. Als je een kind altijd dwingt om de bal meteen in te spelen, heeft hij zelf minder vaak de bal en ontneem je hem eigenlijk een soort persoonlijke ontwikkeling. Dribbelen is iets wat je op jonge leeftijd moet leren. Als je alleen maar goed bent in passes geven, schiet je later gegarandeerd tekort in het internationale voetbal.

Straatvoetbal speelt een belangrijke rol in de visie van de voetbalbond. Het is onder meer daardoor dat we in onze nationale jeugdreeksen zo veel jongeren van allochtone origine terugvinden. Het belangrijkste is dat kinderen tussen vijf en acht vooral creativiteit ontwikkelen en zelf oplossingen weten te bedenken. Een speler zoals Bakkali is zo creatief geworden door dag in dag uit met dat balletje bezig te zijn. Hij is gewoon ongelukkig als hij geen bal aan zijn voet heeft. Soms zie ik hem zelfs in de lobby van het hotel voetballen.”

Groeien in het buitenland?

Eden Hazard werd opgeleid bij Lille terwijl Jan Vertonghen en Thomas Vermaelen al op jonge leeftijd naar Ajax vertrokken. De keuze voor het buitenland wordt steeds vroeger en makkelijker gemaakt. Bij de U17 zijn er vijf spelers die in het buitenland spelen, waarvan drie in Engeland: Musonda Jr (Chelsea), Mathias Bossaerts (Man. City) en Andreas Pereira (Man. United).

“Een opleiding bij een buitenlandse club is volgens mij nochtans niet noodzakelijk om het later te maken”, zegt Browaeys. “De Belgische jeugdcompetities zijn echt wel van hoog niveau. Vanaf de U11 spelen de eliteclubs onder elkaar. Dat kan in het buitenland vaak niet omdat de afstanden daar te groot zijn. Er wordt in België steeds beter gewerkt met de jeugd. Wat jeugdtrainers en inhoud van de opleiding betreft, zitten we in de top vijf van Europa. Op vlak van infrastructuur en aantal medewerkers is er evenwel nog werk aan de winkel. Als je het vergelijkt met het geld dat er in de A-ploeg wordt gepompt, wordt de jeugd nog al te vaak te zwak bedeeld. Onze jeugdtrainers krijgen ook zelden een degelijk salaris. Daarom zie je het vaak gebeuren dat een goede jeugdcoach na een paar jaar een eersteprovincialer gaat trainen – niet omdat hij dat liever doet, maar omdat hij daar wel betaald wordt. Als je dan weet dat jeugdtrainers in Nederland en Engeland vaak fulltime in dienst zijn… Maar ik blijf zeggen dat je als jonge voetballer niet naar het buitenland hoeft te trekken. Kijk naar Kevin De Bruyne en AxelWitsel, die zich in de Jupiler Pro League perfect hebben weten te ontwikkelen tot ze klaar waren voor een stap naar een grote competitie. De Belgische competitie is sowieso voor de meeste talentvolle spelers een tussenstap. Hoe beter we onze jeugdopleiding maken, hoe minder spelers ik op jonge leeftijd naar het buitenland zie vertrekken. Clubs zoals Racing Genk, waar jongeren ten volle hun kans krijgen, zijn in die optiek ook belangrijk voor het Belgisch voetbal. Ook bij Anderlecht worden jonge talentjes steeds vaker in de ploeg gedropt. Dat kan alleen maar een extra reden zijn om toch wat langer in België te blijven.”

Het moge duidelijk zijn dat het succes van de Rode Duivels de buitenlandse scouts naar ons kleine Belgenlandje lokt. En die scouts kijken hier hun ogen uit. “De buitenlandse clubs zijn dol op Belgische spelers. Het succes van de Rode Duivels zit daar uiteraard voor veel tussen. We mogen evenwel niet vergeten dat we hier in een vijver van amper 400.000 aangesloten voetballertjes vissen. In vergelijking met het miljoen spelers waaruit Nederland kan putten, blijft dat een relatief kleine vijver.”

De kleine Belgen

“We hebben er bij de KBVB voor gekozen om ook met de zogenaamde laat-volwassenen te werken”, zegt Browaeys. “Spelers van wie je ziet dat ze wel talent hebben, maar die op lichamelijk vlak pas heel laat volwassen worden. Dat zijn vaak jongens die zelfs in hun club niet aan spelen toekomen. Die jongens proberen we te combineren met jongens die wel al volgroeid zijn om zo tot een interessante mix te komen. De bedoeling is dat we die kleinere spelers zo niet verliezen en we ze bij de U19 kunnen zien doorgroeien naar een basisplaats. Dries Mertens is een voorbeeld van zo’n laat-volwassene. Mertens kwam zowel bij Anderlecht als bij Gent niet aan spelen toe, terwijl ik hem toen al technisch superieur en vooral ook heel intelligent vond. Men verweet me vroeger dat ik hem bleef oproepen. Sommigen noemden me zelfs ‘de lilliputtercoach’.”

Bij de huidige generatie U17-spelers zijn er veel kleine jongens die barsten van het talent. “Dat klopt, maar het blijft moeilijk om in te schatten wie het nu wel en wie het net niet gaat maken. Dat hangt van zo veel verschillende zaken af. Welke club kies je? Tref je daar een trainer die in jou gelooft? Blijf je professioneel genoeg of trap je in de val van de verleiding? Als je Mario Balotelli begint te imiteren en liever in de discotheek zit dan op het voetbalveld staat, wordt het moeilijk om door te breken. Ik heb al zo veel talentvolle spelers gezien die het dan uiteindelijk toch niet gemaakt hebben. Toch blijf ik optimistisch wat de toekomst betreft. Met de spelers die we nu ter beschikking hebben, zouden we voor de komende vijf tot acht jaar goed moeten zitten. Maar we moeten ook de volgende fase al voorbereiden zodat we ook in 2020 over een talentvolle lichting beschikken.”

DOOR THOMAS BRICMONT – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Pas binnen vier of vijf jaar kunnen we zeggen hoe sterk de huidige U17 wel zijn.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content