Hoe kijken onze drie klassieke Belgische topclubs tegen blessurepreventie aan? Dossier blessures in het voetbal, vijfde en laatste deel.

Anderlecht: communicatie

José Huylebroeck, chirurg en clubarts van Anderlecht: “In Engeland heeft men een transferboekje ingevoerd, waar ik in verschillende commissies ook in België al voor gepleit heb. Dan weet de geneesheer bij een Belgische transfer perfect wat er bij een andere club met de speler is gebeurd. Maar nu moeten wij daarvoor een telefoontje plegen naar die collega. Meestal kennen we die wel en dus levert dat ook geen problemen op. Maar officieel zoals in Engeland is het niet geregeld. Dat zou voor heel Europa een goede zaak zijn, maar niet iedereen is blijkbaar happig op het meedelen van alle gegevens.

“Wij doen een uitgebreid onderzoek zodat we zien waar de fysiek zwakke punten liggen van de spelers. Als dat een speler is die in het verleden een letsel gehad heeft, stellen we samen met de fysiektrainer een programma op om preventief te werken. Een aantal jaren geleden kenden we op de club heel wat problemen met gescheurde voorste kruisbanden – de tijd van Jestrovic en Lovre. Toen hebben we ons de vraag gesteld wat we konden doen om dat te verminderen. Professor Cherulli van Perugia heeft voor de preventie van voorste kruisbandletsels een heel mooi programma opgesteld – om een stabielere knierotatie te krijgen – en dat hebben onze conditietrainers heel goed opgevolgd. De laatste vijf jaar hebben wij mede daardoor weinig ligamentletsels van de knie gezien.

“Wie een betere beweeglijkheid heeft van het bekkengewricht, heeft statistisch gezien veel minder problemen met de adductoren of de buikspieren. Dat kan van 30 tot 50 procent verschil gaan. Dus daar zijn specifieke programma’s voor.

“Een ander heel mooi voorbeeld is de verstuiking van de enkel. We weten nu dat een speler die dat meemaakt twee, drie weken wint als hij ingeschakeld is in een programma van preventie. De meesten bij ons die weten dat ze zwak zijn op een bepaald vlak doen dat spontaan. Tihinen bijvoorbeeld wist dat hij zwak was aan zijn achillespezen, wel, die stretchte en deed speciale oefeningen elke dag voor en na de training. Je kon die in de vestiaire heel systematisch bezig zien. Wasilewski is ingeschakeld in een aantal programma’s tegen spier- en peesblessures. Hij volgt die nauwgezet omdat zijn carrière ervan afhangt. Als een speler een aantal keren out is, kan je veronderstellen dat hij gevoeliger is voor die problemen. Dan doe je een aantal tests en geef je een specifiek programma.

“Elke maand worden al onze blessures, trainings- en speelminuten van elke speler opgestuurd naar Zweden, naar de dienst van professor Ekstrand. We krijgen daar feedback van en we zien dat we elk jaar verbeteren. Terwijl we in het begin de op twee na laatste stonden, staan we nu op de achtste plaats qua recidiven van spieren, enkels, knieën …

“Om te weten of een blessure eraankomt, ligt een cruciale rol bij de technische staf. Ariël Jacobs verwittigt mij soms als hij iemand zich twee trainingen heeft zien wegsteken of als die wat begint te manken. Hij is daar heel ervaren in. Veel hangt af van het karakter van de trainer. Er zijn er al geweest die zeiden: ‘Hij is volgens mij niet meer geblesseerd, ik stel hem op.’ Dan sta je daar als geneesheer als je zegt: ‘Ik zou nog twee weken wachten.’

“Een ander gegeven is dat spelers ons niet altijd alles vertellen en dat vormt af en toe wel een probleem. Spelers die op de rand van de ploeg zitten bijvoorbeeld en iets verzwijgen om toch te kunnen spelen. Wat voor ons nog voor verbetering vatbaar is, zijn de communicatie en de betere opvolging per speler qua herstel en hervatting. Die fases lopen nu soms door elkaar.

“We hebben het aantal spierblessures al kunnen verminderen door betere, snellere diagnosestelling, spelers die het sneller vertellen en samenspraak met de rest van de staf. Er wordt meer tijd vrijgemaakt, terwijl vroeger nogal eens administratie in orde werd gebracht tijdens de training. Of er was afwezigheid van medici tijdens training of beloftewedstrijden. Het is soms spijtig dat bepaalde spelers via de pers willen provoceren, maar ik ga daar niet verder meer op in. We hebben daar binnen de club ons idee over.”

Standard: corrigeren

Guy Namurois, fysiektrainer van Standard: “Als je het over blessurepreventie hebt, ligt de waarheid in het midden: je kan niet níéts doen, maar je mag ook niet overdrijven. En je moet de middelen hebben en je afvragen: hoe groot is het rendement van je investering? Bij Standard is dat heel goed. Een nulrisico bestaat niet in de sport, maar Standard kent weinig geblesseerden.

“Zes, zeven jaar geleden hadden we problemen op Standard omdat spelers elders gingen revalideren. En waarom gingen ze weg? Omdat ze niet tevreden waren over onze service. Dus toen hebben we gezegd: hen verplichten om hier te blijven, gaat niet lukken, dus we gaan zorgen dat wíj de beste worden, zodat ze geen aanleiding meer hebben om elders te gaan. Nu zien we dat oud-spelers zelfs terugkomen naar ons om zich te laten verzorgen. De eerste die Dante belde toen hij in januari geblesseerd was, was de dokter van Standard. Wil zijn manager of de club waar hij nu speelt dat nog? Dat is een andere vraag.

“Het is een kwestie van onmiddellijk bij te sturen als iets niet werkt. We proberen ons zelf te corrigeren. Je hebt spelers die vaak geblesseerd raken, maar wij hebben nu troeven om die tóch aan te trekken. Want als er een probleem opduikt met een speler, hebben we sinds twee jaar de CRI: cellule de révalidation intensive ( de intensieve revalidatiecel, nvdr). We willen spelers van ’s morgens tot ’s avonds op de club kunnen begeleiden. Steven Defour bijvoorbeeld heeft zo een heel programma afgewerkt.

“Steven is vorig jaar bij Lieven Maesschalck gaan revalideren. Toen hebben we gezegd: dat is niet normaal, misschien hebben we fouten gemaakt. Dus dit jaar heeft Steven gerevalideerd bij Standard zelf, want we hebben gereageerd met die CRI. Wij kunnen hetzelfde – waarom zelfs niet beter? – als Maesschalck. Ik zie niet wat hij meer zou hebben dan wij. Het is, denk ik, ook een beetje een mode om bij hem te gaan. Het grote verschil met wat Lieven Maesschalck doet, is dat wij samenwerken met de universiteit en het ziekenhuis. We zitten wel nog niet op het niveau van de grote Europese clubs, waar je met meerdere assistenten kan werken om spelers individueler te begeleiden. Maar we kunnen een beroep doen op professor Croissier, die ook de grootste spelers ter wereld heeft getest, en wij kunnen daar te allen tijde gaan. Hij zit op de grootste congressen ter wereld, kent alle nieuwe technieken. De universiteit waarmee we samenwerken ligt op amper één kilometer van hier.

“Vorig jaar hebben we de spierontwikkeling van onze jeugd doorgelicht. We zagen grote onevenwichten, dus hebben we een heel protocol opgesteld om dat weg te werken. Alle -19 en -21-jarigen zijn in het ziekenhuis musculair doorgelicht en krijgen individuele oefeningen. In april testen we hen opnieuw om de verschillen te zien.”

Club Brugge: cijfers

Jan Van Winckel, assistent-trainer van Club Brugge, ontwikkelde samen met Werner Helsen van de KU Leuven het opvolgingssysteem TopSportLab, dat in Brugge vertaald werd naar het BruLab: “Je kan maar spreken van blessurepreventie als je een analyse maakt per per duizend trainingsuren, dán evalueren of je fouten gemaakt hebt en bijsturen. Je hoort veel praten over blessurepreventie en trainers zeggen fier dat ze met weinig blessures zitten, maar anderzijds is het feit dat je geen blessures hebt, er ook één waarover je moet nadenken. Je moet je afvragen of je wel genoeg in de overloadzone traint. Je kan perfect een heel jaar trainen zonder overbelastingsblessures, dat is niet zo moeilijk. Het moeilijke aan blessurepreventie is ervoor te zorgen dat je zo veel mogelijk traint net onder de overbelastingsgrens. Daar maak je namelijk de meeste progressie.

“Atleten die gouden medailles winnen zijn niet altijd de meest getalenteerden, maar zij die het vaakst hebben kunnen trainen in de overloadzone en de blessurelast in de aanloop naar de Olympische Spelen hebben kunnen beperken. De concurrentie dwingt je zo op de ‘edge’ te gaan dat de kans bestaat dat je een overbelastingsblessure krijgt. Je kan niet tot optimale prestaties komen zonder af en toe tot die grens te gaan. Als je dan zoals in ons geval met 25 spelers moet trainen, die voor 80 % samen trainen, krijg je te kampen met overbelastingsletsels.

“De cross-over tussen fysieke prestaties en blessurepreventie is een twee-eenheid. Als je fysiek niet in orde bent, zal de kans op blessure exponentieel stijgen. Heb je vaak blessures dan zal het moeilijk zijn om je fysieke potentieel volledig te maximaliseren. Samen met Werner Helsen heb ik een model ontwikkeld ( TopSportLab, nvdr) dat prestaties helpt voorspellen. Te veel kan ik daarover echter niet vertellen omdat dit nog in ontwikkeling is.

“Als je negentig minuten aan zestig procent traint, is dat voor de ene te licht, voor een andere te zwaar en voor nog een andere ideaal. Dus een training in groep heeft voor iedereen een totaal andere weerslag. Wij hebben een aantal logaritmen ontwikkeld op basis van tal van tests en data waardoor we kunnen zien wanneer iemand een verhoogde kans heeft op blessure. Vijf, zes jaar geleden zijn we zo veel mogelijk in de literatuur gaan opzoeken welke risicofactoren tot blessure kunnen leiden. Dat leidt uiteindelijk tot de preventie van blessures. Als je kan meten en voorspellen, kan je namelijk ook oefenschema’s opstellen.

“Ik heb trainers meegemaakt onder wie er meer overbelastingsletsels waren, maar waarbij fysiek iets beter gepresteerd werd, maar ook trainers die fysiek iets lichter werkten en minder met overbelastingsletsels kampten. Ik ben uiteindelijk ook maar een radertje en ik probeer zo loyaal mogelijk te werken. Je kan in je seizoensplanning bijvoorbeeld een week hebben waarin je zwaar wil trainen terwijl je net verloren hebt en de trainer een mentaal ontspannender spelletje wil inlassen. Dan moet je meedenken en durven afstappen van je planning. Een goede seizoensplanning kan ook alleen maar werken als je de communciatie tussen de verschillende disciplines (medisch, technisch, tactisch, mentaal, …) op elkaar afstemt. Dat werkt bij Brugge heel goed. Wij hebben amper enkel- of kniedistorties en qua spierblessures kunnen we ook heel tevreden zijn.

“Spelers zijn de activa van een club en je probeert die zoals in elk bedrijf in waarde te doen stijgen of hen meer beschikbaar te maken. Door spelers sterker te maken en meer uitgebalanceerd. Daar kan je voor zorgen door aan blessurepreventie te doen én moet je zien of je investeringen gerechtvaardigd zijn. Als je ziet hoeveel clubs er ondertussen mee bezig zijn, denk ik niet dat we drie jaar geleden al zover stonden.

“Ik ben iemand die gelooft in de realiteit, in data en cijfers. En zoals ik op een bijscholing onlangs ook nog hoorde zeggen: zolang iets wetenschappelijk niet bewezen is, weiger ik het atleten te laten doen omdat dit ethisch niet verantwoord is. Ik ben nu dertien jaar assistent-trainer in het profvoetbal. Je ziet vaak mensen met ongelooflijke ideeën opduiken, maar je moet ze dan wel kunnen doordrukken en spelers ervan overtuigen dat dit de juiste weg is. Je kan als trainer op het eind van het seizoen afgerekend worden op de resultaten, maar dat is verkeerd. Je moet afgerekend worden op je werk. Resultaten zullen dan automatisch wel volgen, ze zijn daar een natuurlijk gevolg van. Niet altijd op korte termijn maar zeker wel op lange termijn. Ad-hocbeleid is daarom verkeerd en leidt tot zinloze investeringen.

“Wat er nog beter kan? Er zijn veel zaken die nog verbeterd kunnen worden. Het mentale aspect bijvoorbeeld is nog bij geen Belgische club echt uitgewerkt, maar ooit zullen meerdere clubs daar gebruik van maken. Dat zal stap voor stap zijn intrede maken. Als je ziet dat Seedorf een helft wordt uitgefloten door het eigen publiek en tijdens de rust niet naar de kleedkamer, maar naar Dr. Meerseman en de mentale begeleider gaat om vervolgens een goeie tweede helft te spelen, dan moet je dat als club durven onderzoeken. Want stilstaan is, ook in het voetbal, achteruitgaan.” S

door raoul de groote

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content