Elke maand laat Sport/Voetbalmagazine een speciaal figuur zijn verhaal doen. Daniel Camus, ex-RWDM en AA Gent, over zijn gemiste transfers naar de drie Belgische topclubs, zijn verleden als hooligan, zijn zware uitgaansleven, zijn ervaringen met Zheyun Ye en zijn leven na de sport.

Vooraf moet u weten: Daniel Camus is een goeie vriend. Met die bedenking in het achterhoofd moet u dit interview lezen. Het is openhartig, doorspekt met tal van sappige anekdotes uit zijn leven als profvoetballer en erna.

Vandaag is Daniel Camus een societyfiguur, ooit was hij een beloftevol voetballer, afkomstig uit Auvelais, tussen Namen en Charleroi. Zijn moeder was onderwijzeres, zijn vader drankenhandelaar.

Daniel Camus: “Ik ben beginnen voetballen op mijn negende. Tot wanhoop van mijn pa, die wilde dat ik ging wielrennen. Eerst was ik midvoor, ik scoorde vaak dankzij mijn stevige fysiek. Al snel werd ik opgenomen in de selectie van Namen, met Roch Gérard, Olivier Suray en FrédéricJaquemart…”

Falisolle, je eerste clubje, speelde in paars en wit…

“Ik werd al jong supporter van Anderlecht. Een beetje om dwars te liggen ook, de rest van de familie was voor Standard.”

Op je dertiende mocht je naar je droomclub Anderlecht.

“Helaas vóór het Bosmanarrest. Doordat ik toch vertrok, werd ik voor een jaar geschorst. In afwachting plaatste Anderlecht me in het atheneum Jules Bordet om er voetbal en studie te combineren. RWDM is me daar komen halen. Ik maakte deel uit van die beruchte transactie waarbij Johan Walem versjacherd werd om de elektriciteitsfactuur te kunnen betalen. Zo kwam Walem als groot talent bij paars-wit terecht. En ik, die nog alles moest bewijzen, ging naar Molenbeek.”

Je woonde al jong alleen in Brussel.

“Vanaf mijn vijftiende. Ik was van het internaat gegooid, ik was best een lastige jongen. Het was een gemengd internaat en ik was toen al redelijk… vlot met het andere geslacht. Ik zat in een puberteitscrisis. Toen ik tegen mijn pa zei dat ik met een maat een appartement wou huren in Brussel, liet hij dat toe, met de gedachte dat ik twee weken later met hangende pootjes zou terugkeren. Dat heb ik niet gedaan. Mijn ouders deden wat ze konden om mij financieel te steunen en zelf heb ik jarenlang allerlei baantjes aangenomen. Vooral in nachtclubs. Daar leer je dat je aan naïviteit niks hebt.”

Heb je in die periode dwaze dingen gedaan?

“Ja. Als je alleen woont en er is geen vaderfiguur om je dagelijks bij te staan, moet je zelf beslissingen nemen. Soms de verkeerde. Maar het voetbal hielp me om enigszins op het rechte pad te blijven. Zonder voetbal zou het slecht afgelopen zijn met mij. Of nog slechter dan nu.” (lacht)

Je brak maar moeizaam door in eerste klasse.

“Universitaire studies, vrienden, het nachtleven, het voetbal… Ik wou alles doen en ik deed niks goed. Bovendien was het toen niet zo gemakkelijk om door te breken in België. Club Brugge, KV Mechelen en Anderlecht waren nog Europese top.”

Herinner je je nog je eerste speelminuten in eerste klasse?

“Dat was onder Hugo Broos, tegen Germinal Ekeren. De dag ervoor had ik met de reserven gespeeld en met een paar kameraden was ik uitgegaan tot de zon opkwam. Om negen uur: telefoon! Freddy Smets, de assistent van Broos, vertelde me dat de auto met Gijbels, Nassen, Vandersmissen en Jacob bij een ongeval betrokken was. Ik moest mee. Op de bus heb ik de hele tijd geslapen, ook op de bank viel ik in slaap. Maar na een paar minuten blesseerde libero Emil Lörincz zich en moest ik invallen. Ik heb nooit veel slaap nodig gehad en op adrenaline sloeg ik me door de lastige momenten. Ik speelde een wereldmatch.”

Later had, nog steeds bij RWDM, René Vandereycken het wel voor jou.

“Hij hield van mijn type speler, maar pakte me ook hard aan. Achteraf besef ik dat hij dat deed om mijn bestwil. Maar toen was ik kwaad op heel de wereld. Nochtans, toen ik veroordeeld werd voor een vechtpartij met supporters van Standard, was Vandereycken de eerste om mij te steunen. Hij belde mijn ouders om te zeggen dat ik best een goeie gast was. En hij liet me in de ploeg staan.”

Die bewuste vechtpartij dateerde van jaren daarvoor. Wanneer ben je opgehouden met een hooligan van Anderlecht te zijn?

“Ik heb één groot geluk gehad in mijn leven en dat is dat ik Maria Del Rio ben tegengekomen. Zij was mijn liefje en ze heeft me positief beïnvloed, vooral met betrekking tot mijn studies. Samen met haar familie en mijn ouders heeft ze me weer op het juiste spoor gezet.”

Vier operaties

In dat jaar, 1996, wist RWDM tegen alle verwachting in een Europees ticket te bemachtigen!

“En ik was een van de revelaties van het jaar. Het jaar daarop kon ik naar Lille en naar Seraing, maar ik tekende uiteindelijk bij AA Gent. Vanwege Johan Boskamp, bij wie ik verschillende jeugdstages had gevolgd. Hij wilde van mij dé verdedigende middenvelder van België maken. Maar op mijn eerste training scheurde ik de kruisbanden van mijn knie, na een duel met Frank Dauwen, mijn rechtstreekse concurrent voor die positie.”

Denk je dat hij het met opzet deed?

“Bijlange niet. Hij was gewoon lomp. Nog lomper dan ik.”

Je was maanden buiten strijd en Boskamp maakte je het leven zuur…

“Vier keer ben ik geopereerd, telkens herviel ik. Boskamp was razend, want ik was zijn transfer. Hij zei dat ik de grootst mogelijke klootzak was, op stage trok hij me bij de haren en ik kreeg geen enkele dag vakantie. Zeven dagen op zeven moest ik op de club zijn, als eerste, op straffe van een boete! Nu ja, achteraf moet ik eigenlijk wel toegeven dat ik nood had aan zo’n behandeling. Maar op dat moment vond ik Boskamp een dikke… euh…”

Die operaties betekenden bijna het einde van je carrière, maar toen je hernam had het nog slechter kunnen aflopen…

“Ik was 26 en had vier operaties achter de rug, maar ik vocht terug. Op een maandag begon ik met loopoefeningen en op donderdag tikte ik al eens tegen een bal. Waarop Boskamp doodleuk vertelde dat ik op vrijdag een halfuur moest spelen met de reserven. Ik had immers al zes maanden niks uitgespookt, zei hij, en het werd tijd dat ik mijn transfer rechtvaardigde. Soit, mijn woede en mijn honger naar de bal maakten dat ik wel presteerde in die match. Met als gevolg dat Boskamp, die nog niet klaar was met me te jennen, me direct opnam in de A-kern voor zondag. Terwijl ik echt een wrak was. Op Sclessin moet ik na tien minuten invallen om Marc Wilmots te volgen. In de 81e minuut krijg ik een kramp en mis een interceptie in de backlijn. Wilmots maakt gelijk, 3-3. In de kleedkamer maakt Boskamp me uit voor het vuil van de straat. Ik kon te voet terug naar Gent, tierde hij. Daarop verplichtte hij me om tot het einde van het seizoen elke ochtend om halfacht naar het stadion te komen.”

Hoe schoot je op met ploegmaats?

“Kijk, je bent voor mij of je bent tegen mij. Als jij mij pakt, pak ik jou eens zo hard terug. Het gebeurde geregeld dat er gevochten werd. Maar tijdens de match knokten we samen om te winnen.”

Je hebt altijd de reputatie gehad van een harde speler. Terecht?

“Ik ging tot het gaatje voor mijn ploeg, voor mijn kleuren, voor mijn trainer. Mijn littekens bewijzen dat. Ik ben zo opgevoed. Ik heb nooit een speler doelbewust geblesseerd, maar ik zie het stadion wel als een arena. Ik moest in het dagelijks leven ook knokken om iets te bereiken, daar kreeg ik ook geen cadeaus.”

Is het daarom dat een coach als Van-dereycken je lag?

“Hij had ook die ingesteldheid. Hij vroeg me vaak om mentaal zwakke spelers extra hard aan te pakken. Of om mijn ploegmaats die schoppen incasseerden te verdedigen. Ik weet nog dat ik in het begin van mijn carrière zelf eens de tribune werd in getrapt door Jerko Tipuric van Cercle. Toen kwam Dirk De Vriese erbij en zei hem heel vriendelijk dat als hij dat nog één keer zou riskeren, dat hij dan zijn beide benen zou breken. De Vriese was mijn mentor bij RWDM en in het uitgangsleven. Elke maandag gingen we naar de Lord in Schepdaal tot acht uur ’s morgens en dan om negen uur naar de training. Terwijl De Vriese voorop liep in het bos, stond ik in de struiken te kotsen. Tussen twee trainingen door sliep ik in de kofferbak van mijn Opel Kadett.”

Ben je altijd zwaar uitgegaan?

“Ja, maar in tegenstelling tot wat men denkt, ging ik zelden uit vóór een match. Dan was ik wel gefocust en at ik braafjes mijn pasta met kip.”

Bij Gent maakte je ook het trainersdebuut van Trond Sollied mee.

“Ik herinner me nog de eerste training met Sollied. We stonden daar allemaal met onze loopschoenen om in het bos te gaan lopen. Sollied snapte er niks van. ‘Een violist die in het weekend een concert moet spelen, oefent door de week toch ook niet op de piano?’ Ik leerde een fantastische trainer kennen die je de huid vol schold als je geen pass naar voren gaf.”

Na Vandereycken, een freak qua voeding en gezondheid, betekende Sollied wel een totale ommekeer.

“Op een avond toen we in Marokko op stage waren, gaf Sollied ons de toelating om uit te gaan tot twee uur. Mijn probleem was – en spelers als Foguenne, Degryse of Herpoel wisten dat van het jaar ervoor – dat ik moeilijk kan stoppen als ik uitga. We waren die avond met een paar ploegmaats in goed gezelschap en zo rond halfvier voel ik dat iemand mij op de schouder tikt. Ik draai me om en het angstzweet breekt me uit. Het was Sollied. Hij zei dat hij mijn excuses wou aanvaarden op voorwaarde dat… ik hem een Guinness betaalde. We bleven daar tot de vroege uurtjes. Maar ’s morgens op training kregen we de volle laag.”

Met Sollied liep het dus wel goed, maar dan geraakte je weer geblesseerd. En op een stomme manier!

“Na een match tegen Westerlo speelde ik met een paar vrienden een Congolees toernooi in Brussel. Daar scheurde ik de binnenste kruisband van mijn knie. ’s Maandags vertelde ik dat ik bij het buitenzetten van de vuilnisbak van de trap gevallen was.”

In 1999 ging je naar het KV Mechelen van je oude ploegmaat Gunter Jacob, maar je was nog altijd eigendom van Gent?

“Juist, en op het einde van het seizoen vertrok Sollied naar Brugge. Hij wou me meenemen. Maar de voorzitter van Gent, Ivan De Witte, zag dat niet zitten. Absurd, want Herman Vermeulen rekende niet meer op mij. Dat was mijn eerste transfer naar een grote club die afsprong.

Liters adrenaline

Het volgende seizoen – je zit dan nog altijd bij KV – kom je een andere ‘keikop’ tegen, Aad de Mos.

“Ja, Lei Clijsters werd trainer en Aad de Mos sportief directeur. Hij wou zijn gezag tonen en zette me terug naar de B-kern, omdat ik naar Brugge had willen vertrekken. Het was meteen oorlog. Uiteindelijk – aangezien hij me niet naar een Belgische club wou laten gaan – gaf hij toestemming om mijn kans te wagen in het buitenland en ben ik gaan testen bij Millwall.”

Een groot contrast met België?

“De eerste keer dat ik met Millwall een verplaatsing maakte, voor een bekerwedstrijd, stopte de bus aan een wegrestaurant en at iedereen frieten en hamburgers. In de kleedkamer was ik de enige die 45 minuten voor de wedstrijd al omgekleed was, de enige ook die zich ging opwarmen. Maar twee minuten voor de aftrap begonnen die gasten zich op te naaien en met hun kop tegen de kastjes te beuken. Bij iedereen stond het bloed in de ogen, liters adrenaline ging er door hen heen.”

Hoe verliep die eerste match?

“Op dat ogenblik speelde voormalig international John Barnes bij de tegenstander. Na drie minuten geeft hij me een elleboogstoot en breekt hij drie tanden in mijn mond. Een beetje water, watten erin en hup weer het veld op. Twee minuten later krijg ik bij een corner een kopstoot en ben ik weer twee tanden kwijt. Zelfde behandeling. En het ging maar door: nieuwe corner, een snee van enkele centimeter in mijn hoofd. Terwijl de kine mij hecht, denk ik dat ik ga sterven en dat ze mij van het veld zullen halen. Maar trainer Mark McGhee komt naar mij en zegt: ‘Als je als een pussy wilt spelen, keer je maar terug naar je land. Anders ga je nu weer het veld op en bewijs je dat we je niet voor niets een kans hebben gegeven.'”

En vervolgens schop je John Barnes van het veld!

“Het was een harde tackle. Toen ik weer opstond, dacht ik: nu gaan ze me uitjouwen en bier naar mijn hoofd smijten. Maar in de plaats daarvan zie ik 2000 supporters van Millwall juichen als zotten, alsof ik van op dertig meter had gescoord. Terwijl ik net iemands enkel had gebroken. De week erop zag ik een spandoek in de tribune: ‘Dan the Butcher has arrived‘. Die bijnaam heb ik nog, ook nu ik online poker speel.”

Zou je bij Millwall gebleven zijn als De Mos geen te hoge transfersom had geëist?

“Waarschijnlijk wel. Met De Mos ging het van kwaad naar erger. Maar in november keerde ik terug naar Mechelen en spéélde, zo goed dat AiméAnthuenis en Frank Vercauteren me kwamen bekijken. Er werden zelfs al onderhandelingen opgestart met Anderlecht.”

Je droom. Maar weer gaat het niet door…

“Mijn makelaar Jacques Lichtenstein onderhandelde, alles leek in orde, en ik vertrok op vakantie met de gedachte dat ik Anderlechtspeler was. Maar toen ik terugkwam, had Anderlecht Besnik Hasi én Yves Vanderhaeghe gekocht, terwijl hun oorspronkelijke bedoeling was één van beiden te kopen en mij als doublure te nemen. Ik was er kapot van.”

Heidi Klum

Waarop je naar Charleroi trekt, en vervolgens een tweede buitenlands avontuur aanvat, nochtans één waar je absoluut geen zin in had.

“Waldhof Mannheim speelde in de tweede Bundesliga. Eerlijk gezegd vond ik het maar niets. Maar uit respect ging ik er toch eens kijken. Ik zag een stadion met 45.000 plaatsen, medische voorzieningen die je in België niet voor mogelijk houdt, enzovoort… Maar het loon was niks bijzonders, nog geen 10.000 euro per maand. Met Jacques Lichtenstein had ik al afgesproken om snel terug te keren naar België. Dus eiste ik als loon het dubbel van wat ze me voorgesteld hadden. Tot onze verbijstering gingen ze akkoord! Op voorwaarde dat ik diezelfde dag nog tekende.”

In Duitsland ging je geregeld uit met Djorkaeff, Micoud, Ballack…

“Ik ken nogal wat meisjes, dus ik maakte allerlei plannen met hen. Net zoals ik in Engeland uitging met Franstalige spelers als Ginola. Daar leer je pas echt wat het is om een vedette te zijn. In België ga je, of je nu Camus of Walem heet, naar de Delhaize en herkent niemand je. In Mannheim heb ik ook Heidi Klum ontmoet, die logeerde in hetzelfde hotel als ik. Dat hielp me niet om op het rechte pad te blijven, ik kreeg nog meer zin om mensen te zien, om uit te gaan.”

Opeens stonden Robert Waseige en Michel Preud’homme daar om je naar Standard te halen. Kon je je dat voorstellen, spelen in het shirt van de aartsvijand?

“Natuurlijk. Ook al is het niet de club van mijn hart, het blijft een grote club. En ik dacht dat het met mijn temperament wel had kunnen werken. Ik had al naast Club Brugge gegrepen, naast Anderlecht… Ik wou niet dat ook deze transfer zou mislukken. Dus teken ik en doorloop alle medische testen, maar twee dagen later belt Preud’homme me om te zeggen dat de supporters er vierkant tegen waren, dat ze dreigden de trainingen te verstoren en zo.”

Wat gezien je aanvaring met de Standardfans in het verleden niet zo verwonderlijk was, toch?

“Maar die vechtpartij had plaatsgevon-den toen ik negentien was. Hoe gaat dat: ik trok op met gasten uit mijn wijk en ik sprong altijd in de bres voor hen. Dus probeerde ik Preud’homme ervan te overtuigen mij met die supporters te laten praten. Ik zei dat ze me dan wel zouden aanvaarden omdat ik ook voor hen zou opkomen. Maar Preud’homme wou het risico niet nemen.”

De gokchinees

In plaats van Standard werd het La Louvière, waar je in je tweede seizoen botst met Albert Cartier en vervolgens verkast naar tweedeklasser Ronse, waar je een zekere Zheyun Ye leert kennen…

“De manager van de club stelde Ye voor als de nieuwe sterke man van Ronse. Op een bepaald moment hing hij dagelijks aan de telefoon. Hij belde me tot ’s nachts toe om te zeggen: ‘Ploeg winnen, ploeg winnen!’ Eerst dacht ik dat hij het deed voor de club. Na een tijd begon het mijn keel uit te hangen. Hij belde me zeven keer na elkaar om zeker te zijn dat we zouden winnen…”

Vroeg hij je ook om te verliezen?

“Neen, altijd om te winnen. Maar achteraf bekeken begreep ik wel waarom ik af en toe op de bank zat. Hij speelde wél om te verliezen. Hij zal bij zichzelf gedacht hebben: ik ga die ouwe van La Louvière pakken, die geraakt toch niet meer vooruit. Maar ondanks mijn warrig parcours en mijn leeftijd wilde ik nog altijd winnen. Later ben ik daarover ondervraagd door de BOB. Die hadden snel de puzzel klaar van de matchen die ik wel en niet had gespeeld.”

Hoe is je carrière geëindigd?

“Ik keerde terug naar KV Mechelen, dat toen al naar tweede was gezakt. Maar ondertussen had ik ook al een evenementenbureau opgericht. Op een avond, tijdens de rust van een wedstrijd, ging ik met mijn gsm naar de wc om te checken hoe het liep met een van de evenementen die ik organiseerde in Antwerpen. Toen ik weer in de kleedkamer kwam, stond iedereen al op het veld. Daar begreep ik dat ik zo niet kon voortdoen en ik ben gestopt met voetballen.”

Ook in de zaken- en evenementenwereld heb je niet zo’n beste reputatie. En nu lig je onder contract bij Unibet, dat je pokercarrière sponsort. Hoe ben je met pokeren begonnen?

“Dat was toen ik in Duitsland voetbalde. De Belgen kaartten traditioneel altijd voor geld, ik weet bijvoorbeeld dat ze Josip Weber tot op zijn hemd hebben uitgekleed op de vlucht naar de VS voor het WK in 1994. Maar tijdens de lange busverplaatsingen in Duitsland leerden de spelers van Mannheim me Texas Hold’em. In het hotel leerde ik beetje bij beetje wat te winnen online.”

Vandaag de dag ben je een belangrijke pokerspeler in België. Wat trekt je in dat spel zo aan?

“Je moet heel erg geconcentreerd zijn, snel kunnen denken, je tegenstanders psychologisch inschatten, risico’s nemen. Ik hou van poker omdat het samengaat met veel adrenaline, wat ook in het voetbal mijn belangrijkste bron van motivatie was.”

Ook wanneer je pokert, regel je daarnaast nog zaakjes, zoals een meubelwinkel en een evenementenbureau. En na het mislukken van je nachtclub in Brussel heb je nu de Gotha Club in Knokke. Paris Hilton kwam daar enkele weken geleden nog langs. Hoe is het met haar?

“Goed. Ze heeft wel een beetje op mijn systeem gewerkt toen ze naar Knokke kwam. Het was altijd iets: te warm, te koud, te nat, te droog, blablabla… Maar de club zat vol en ze trok de aandacht van de pers. Daarvoor wil ik haar grilletjes wel pardonneren.”

DOOR GUY VERSTRAETEN – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Bij RWDM gingen we elke maandag naar de discotheek tot acht uur ’s morgens en dan om negen uur naar de training.”

“Paris Hilton werkte op mijn systeem toen ze naar Knokke kwam: te warm, te koud, te nat, te droog, blablabla…”

“De eerste keer dat ik met Millwall een verplaatsing maakte, stopte de bus aan een wegrestaurant en at iedereen frieten en hamburgers.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content