Iedereen kent Boskamp, maar wie kent Boskamp echt? Op tv praat hij honderduit over voetbal, maar over zichzelf heeft hij het zelden. Daarom is deze monoloog zo bijzonder: Jan Boskamp onversneden, een leven getekend door ‘het spelletje’ en door de dood van zijn geliefde Jenny.

Ook als hij zich in sappig Frans meldt bij de gerant van het restaurant is het alsof we in Rotterdam zijn. Zijn dialect is onmiskenbaar, zijn taal bonkig en barok. “Kom, we gaan in de stad wat eten”, had Jan Boskamp (63) gezegd toen bleek dat de cafetaria in het Koning Boudewijnstadion gesloten was. “Ik weet een plek waar ze een mooie visschotel hebben.”

Eten is zijn tweede hobby, zal hij later bekennen. Zijn grootste liefde is Feyenoord. Onlangs bezocht hij nog een wedstrijd. “Met twee van mijn zoons, lekker tussen de mensen staan springen. Ik vind het geweldig hoe die gasten daarin opgaan, daar geniet ik van. Nee joh, ik kom nooit op de eretribune. Gek!”

Zijn hele leven is gekleurd door Feyenoord. “Ik heb nooit iets anders gekend. Mijn vader was suppoost in De Kuip. Ik mocht mee toen ik een jaar of vier was. Ging ik in een hoekie zitten waar nog een plaatsje vrij was. Kroketten kanen. En als ze dan verloren, kwam het eruit. Dan moest ik braken van ellende. Dat is nooit weggegaan. Elk jaar moet ik minimaal drie of vier keer naar die Kuip. Vraag me niet waarom, het moet gewoon.”

Feyenoord zou graag willen dat hij voor de club werkte. “Ze hebben een scout in België, Frans Masson, met wie ik vaak meega en aan wie ik namen doorgeef van spelers. Meer doe ik niet. Ze willen dat ik naar toernooien in het buitenland ga, maar daar heb ik geen zin meer in. Ik ben een paar keer geopereerd en ik kan niet zeggen dat ik lekker uit de strijd ben gekomen.

“Mijn rechteroog was blind. Ze zijn achter mijn schedel gegaan, daar zat een cyste. Het was niet kwaadaardig, maar drukte wel op mijn oog. Na die eerste operatie was mijn koppijn pleite en moest ik aan dat oog geholpen worden. Heeft die dokter fantastisch gedaan, ik kan weer zien. Toen bleek mijn bloeddruk veel te hoog. Ik dacht: ja dag, ik voel me goed, ik ga niet weer dat ziekenhuis in. Ik was er net drie dagen uit, moest ik maandag weer binnen zijn!

“Ik was nog niet thuis of er werd gebeld: ‘Kom zaterdag al maar binnen.’ Ik zeg: ‘Hé doc, doe normaal, ik zou toch maandag komen?’ Ik schrok me kapot. Ze zijn toen via mijn arm naar mijn tikker gegaan. Voor 75 procent dichtgeslibd. Ik moest direct geopereerd worden. Hij zegt: ‘Wat heb jij een geluk gehad, man!’ Ik zat heel dicht bij de warme bakker …

“Dat is nou tweeënhalf jaar geleden. Op dit moment gaat het formidabel, maar ik heb nooit geweten hoe ziek ik eigenlijk was. Ik ga maar genieten, want het kan elk moment afgelopen zijn. De dokter zegt dat ik iets aan mijn gewicht moet doen. Dat is het probleem, hè, het eten. Ik kan er niet van afblijven. Mosselen mag ik niet hebben. Mosselen! Die vind ik zó lekker. Dus die pak ik dan. Maar ja, dan moet ik snel een pilletje nemen, anders dan heb ik het zitten. Joh, ik heb het karakter van een tuinkabouter!

“Ik weet dat ik 30 kilo te zwaar ben. Mijn top was 139,6 kilo. Ik moet onder de 100, maar ik zit nog steeds rond de 120. Mijn dokter zegt: ‘Ga meer bewegen. Ga zwemmen.’ Maar ik beweeg alleen mijn pols. Om te zappen.

“Als ik de trap op loop, merk ik hoe slecht mijn conditie is. Bang dat ik omval, ben ik niet. Het interesseert me niet, ik denk er niet aan. Het enige wat ik niet wil, is dat ik achter een raam moet gaan zitten. Maar dat is allemaal geregeld. De dokters en mijn kinderen weten precies wat er dan moet gebeuren.”

Ome Fred

Zes jaar geleden dacht hij: laat maar zitten, het is goed geweest. De dood van zijn vrouw, zijn jeugdliefde, zijn Jenny. Hij wil er niet over praten, nog niet.

De visschotel is gekomen. “Laatste keer dat ik in het vliegtuig ging, kreeg ik gelijk een bloedneus, toen schrok ik toch. Ik heb één keer in Brazilië in een ziekenhuis gelegen, dat is me niet bevallen. Dus hou ik het bij België.

“Dat scouten voor Feyenoord vind ik heerlijk. Het is geen betaalde baan. Ze zeggen allemaal dat ik gek ben. Maar dat hoort niet, hè. Het is mijn club, moet ik dan geld vragen voor een telefoontje? Ik ben gewoon één van die vijftigduizend.

“Ik ben veel op Varkenoord ( het complex voor de jeugd, nvdr), want je moet natuurlijk wel weten wat er rondloopt bij je eigen club. Samen met Wimpie Jansen, dat is mijn maat. We zijn samen opgegroeid, ik in de Woelwijkstraat, hij drie straten verderop in de Eerste Bloklandstraat, waar Coentje Moulijn ook woonde. Samen gingen we met de bus naar Feyenoord. ’s Morgens vroeg op het Noordplein gebakken mosselen eten en dan naar Feyenoord om te trainen.

Fred Blankemeijer heeft me gehaald. Ik kwam van HOV uit Crooswijk en werkte bij mijn ome Dirk in de haven. Ome Fred kwam erachter dat ik een keer bij Sparta had gespeeld, hij zei: ‘Dat werk is te zwaar voor je.’ Bij Feyenoord kon ik op Varkenoord komen werken. Gras maaien, schoenen poetsen, de velden bijhouden, de paaltjes verven, kleedkamers schoonmaken. Dat heb ik twee jaar moeten doen, tot mijn zeventiende.

“Ik werkte al toen ik twaalf jaar en acht maanden was. Ik zat op de Ambachtsschool, maar ik denk niet dat ik er veel ben geweest. Ik wilde alleen maar voetballen. Toen zei mijn moeder: ‘Dan ga je maar werken bij ome Dirk.’ Die had een groothandel in fruit. Om vier uur ’s ochtends kwamen de winkeliers hun inkopen doen en dan was het aanpakken. Je sjouwde met kistjes van vijftig kilo. Het was ontzettend zwaar.

“Mijn oma heeft me grotendeels opgevoed, omdat mijn ouders altijd aan het werk waren. Het was net na de oorlog. Een zware tijd. Mijn opa werkte ook gewoon door, de duivensport was zijn verzetje. Op zaterdag moest hij ze in het café laten afklokken. Meestal ging ik opa halen, dan hing hij laveloos op mijn rug. Ik heb daar een weerstand tegen alcohol aan overgehouden en nooit een druppel gedronken.”

Ernst Happel

Ben Peeters was mijn eerste trainer bij Feyenoord. Die liet je de pestpokken lopen, niet normaal. Ome Ben was er niet gelukkig mee dat Ernst Happel kwam en hij terug moest naar de jeugd …

“Happel was fantastisch. Hij zei niet veel, maar hij gaf je altijd het gevoel dat je erbij hoorde. Ik was uitgeleend aan Holland Sport en toen heeft Happel me teruggehaald. Ik heb de finale van de Europacup gemist, ja. Balen? Helemaal niet. Ik vond het schitterend, was meer supporter dan speler.

“Een van de eerste wedstrijden die ik onder Happel speelde, was die om de Wereldbeker tegen Estudiantes. In het stadion van Boca Juniors. Die Argentijnen hadden van die blaaspijpen waar ze munten in deden. Voor ik het wist, zat mijn kop vol met bloed. Guus Couwenbergh, onze voorzitter, riep: ‘We spelen niet!’ Zegt Happel: ‘Hoezo? Die kop van Boskamp is niet te missen …’ De spanning was gelijk weg en wij gingen voetballen.”

In beide wedstrijden mocht Boskamp invallen, uit voor Van Hanegem en thuis voor Hasil. “Ik was gewoon de twaalfde man. Maar het maakte me niet uit. Toen ik ging trouwen, werden die premies belangrijk. Die gasten mochten me wel. Ze gingen er altijd een kwartier voor tijd uit, zodat ik mijn premie had. Toch 700 gulden per wedstrijd.

“Ik had een eigen huis in Oud-Beijerland en verdiende meer dan mijn vader. Dat was sensationeel en ondenkbaar voor iemand uit onze wijk. Jenny was mijn jeugdvriendin. Ik kende haar vanaf mijn veertiende. Wat ik leuk vond aan haar? Ik vond alles leuk aan haar. Alles. Haar openheid, het zeggen waar het op stond. Al was je Onze-Lieve-Heer, ze zei wat ze dacht en dat vind ik het leukste aan de mensen. Het was niet meteen raak tussen ons, ze heeft me eerst nog een keer wandelen gestuurd. ‘Rot maar op’, zei ze. Ik zat tijdens het eten met een vork te spelen en die brak per ongeluk. Noemde ze me een asociaal ventje. Na twee, drie maanden was het weer in orde.”

Straatgevecht

Ik zou nooit bij Feyenoord zijn weggegaan als ik geen mot had gekregen met Wiel Coerver. Ik vergeet het nooit: we spelen tegen Stuttgart, halve finale UEFA Cup. Ik had alles gespeeld dat seizoen ( 1973/74, nvdr) en ik hoor Coerver voor de wedstrijd tegen Dickie Schneider zeggen: ‘Boskamp is niet goed bezig.’ Ik dacht dat ik gek werd! Ik had alles gespeeld en verloor ineens mijn plaats. Wimpie heeft me moeten tegenhouden. Ik kreeg een waas voor mijn ogen.”

Kort geleden gebeurde het nog eens: “In het verkeer noemde iemand mij een fils de pute, een hoerenzoon. Hier, op straat in Brussel. Hij daagde me uit, ging met piepende banden voor me langs. Ik zeg: uitstappen! Hij was twee koppen groter dan ik en ik dacht: Jezus Christus, stommerik. Dus hij begint te douwen en noemt me een flamingant. Hij douwt nog een keer en ik zeg: ‘Nou moet je stoppen, want ik sla je kop eraf.’ Maar hij ging door. Daarna moest hij naar het ziekenhuis toe. Ik zag niks of niemand meer, sloeg op tilt en had twee vingers in zijn neus zitten. Ik wilde net nog een keer uithalen toen een vrouw me riep. Dat deed mijn moeder vroeger ook als ik aan het vechten was. Het was een soort flashback en ik stopte er gelijk mee. Toen ik wakker werd, stonden er zes combi’s van de politie. Tegen hun zei ik ook: “Kom niet in mijn buurt, want ik heb er genoeg van.” Na een uur ging ik met die mensen mee. Met een proces-verbaal.

“Later denk je: stomme lul, wat doe je nou? Maar ik ben zo opgevoed. In die volkswijken moest je je staande zien te houden. Met Coerver gebeurde bijna hetzelfde, ik zweer het je. Gelukkig riep Wimpie toen dat ik even normaal moest doen.

“In 1974 ben ik dan in België komen wonen en ik ben er nooit meer weggegaan. RWDM was een van de grote ploegen hier, met vader L’Écluse als eigenaar. Ik ga nog steeds met zijn zoon om, Robert. Ze zaten in de bouw, maar hebben nu niks meer. Daar erger ik me aan: mensen die vroeger zijn kont liepen af te likken, lopen hem zomaar voorbij. Ik ga twee, drie keer in de week eten met Robert, we gaan samen soms naar het voetbal. Mij maakt het niet uit of je schathemeltjerijk bent of je slaapt in de metro.

“Ik heb alles aan L’Écluse te danken. Veel geld verdiend, vier appartementen gehad. Voor elk seizoen dat ik tekende, kreeg ik een appartement. Die waren voor mijn zoons. Zij moesten ze niet, hebben ze verkocht en de poen gepakt. Moet je horen: toen ik in 1977 bijtekende, kocht ik voor 1,6 miljoen frank ( ruim 40.000 euro, nvdr) een stuk grond, waarop L’Écluse voor mij een kast van een huis heeft gezet. Dat staat nu te koop voor 500.000 euro. Dat huis is mijn pensioen, daar ben ik die familie eeuwig dankbaar voor.”

Ouwehoeren

“Het vak van trainer blijft surrogaat vergeleken met een carrière als voetballer. Als je problemen krijgt met één of twee spelers kun je al niet meer winnen. Je moet de belangrijkste jongens voor je zien te winnen. Ik heb dat bij Anderlecht ervaren. Nooit in mijn leven heb ik zo afgezien als die eerste twee weken daar. Jean Dockx was mijn assistent, hij was als voetballer mijn grote rivaal geweest. We hadden een bloedhekel aan mekaar. Zijn vertrouwen moest ik winnen. Ik zat er een dag of er hingen al spandoeken: ‘Boskamp, rot op!’ Een Franstalige krant, La Dernière Heure, zag het helemaal niet in mij zitten. Ik geloof dat 99,9 procent van de lezers tegen Boskamp was. Ik sprak ook geen Frans, hè …

“Dan had je allerlei groepjes: de Limburgers, de Walen en de buitenlanders. Twee spelers, Michel De Wolf en Filip De Wilde, kwamen direct naar me toe en zeiden: die en die moet je aanpakken. Maar dat waren de beste spelers: Luc Nilis, Philippe Albert en MarcDegryse, de slimmerik. Ik zeg: dat is goed, ik roep ze er wel even bij. Nee nee, dat was niet de bedoeling … Mijn geluk was dat de spelers geen gezichtverlies konden lijden, die hadden net daarvoor Luka Peruzovic buiten gepegeld.

“Ik heb nooit gemerkt dat iemand van het deftige Anderlecht problemen met mij had. Michel Verschueren en vader Vanden Stock waren fantastisch voor mij. Mister Michel had mij natuurlijk ook bij RWDM gehaald. Daar had ik altijd ruzie met hem, maar op Anderlecht heeft hij me gesteund. Ik had het makkelijk bij Anderlecht. Je hoefde niks te doen, alleen een beetje ouwehoeren met die spelers. De rest werd voor je gedaan.

“We zijn drie keer kampioen geworden. Het was de laatste topperiode van Anderlecht. Ik was ervan overtuigd dat we met twee goede spelers erbij om de Europese hoofdprijzen konden meespelen. We zaten er dicht tegenaan, speelden twee keer gelijk tegen AC Milan en wonnen van Porto. In Bremen ging het fout. Daar stonden we met 0-3 voor en in de laatste twintig minuten verloren we nog met 5-3. Ik word er ’s nachts nog weleens wakker van. Weg halve finale.”

Allemaal een stroppie

“Na drie jaar was het genoeg. Ik was moe. Zó moe. Het ging niet meer. Het Belgisch voetbal lag op zijn gat. Het was twintig jaar lang fantastisch geweest om hier te spelen. Luilekkerland. De aftakeling is begonnen met die onderzoeksrechter Bellemans en dat gezeik bij Standard Luik na die omkoopaffaire met Waterschei. Toen is de fiscus wakker geworden. Door die affaire is het Belgische voetbal naar de kloten gegaan. Ze konden vijf jaar terug met die zwarte betalingen. Ik heb toen iets van vier miljoen moeten dokken ( 100.000 euro, nvdr). Maar er waren ook mensen die het geld niet meer hadden, die zijn alles kwijtgeraakt.

“Je kon hier drie keer zoveel verdienen als in Nederland. Minstens. Vergeet niet wat hier allemaal liep. PrebenElkjær, RobbieRensenbrink, ArieHaan, SimonTahamata, WlodekLubanski, GrzegorzLato … dat waren wereldtoppers. Waarom denk je dat Robbie ineens vijf jaar weg was uit België? En Arie niet te vergeten. Die zat in Hongkong, want hij had ‘niks te maken’ met die omkoopaffaire. Nee … daarom hebben die andere spelers van Standard zo’n bloedhekel aan hem. Ik zeg het: België heeft twintig jaar lang onder die zaak te lijden gehad. Ik baal er nog steeds van.”

Na Anderlecht veranderde de loop van zijn leven ingrijpend. Een project in Thailand, een korte stop bij AA Gent en dan Dinamo Tbilisi. Later nog Genk, Stoke City, Standard, Dender … “Ik heb een schitterend leven. Ben overal geweest en heb overal contacten. Enkele maanden geleden ben ik nog bij Chelsea wezen kijken. Op uitnodiging, ja. Ik heb me kapot gelachen. Allemaal met een stroppie, kom ik binnen daar. Die gozer zegt: ‘Moet ú naar loge 14?’ Interesseert mij dat nou. Je moet me pakken hoe ik ben. Ga je daar zitten. Eten. In de rust naar binnen. Eten. En na afloop weer eten. Ik zeg: Wat is dat hier, dit kan niet. Toen we weggingen, kreeg ik ook nog een cadeau mee, ongelooflijk.

“Nee, ik heb ontzettend veel geluk gehad. Eerst dat ome Fred me ziet, later dat ik bij de familie L’Écluse terechtkwam en daarna via Verschueren bij Anderlecht. Alles is in mijn schoot gevallen. Ik zou direct voor hetzelfde kiezen. Ik heb nooit geen poot gewerkt, heb alleen gedaan waar ik helemaal lyrisch van ben en heb nog een hoop geld gekregen ook. Ik lach ze allemaal uit, ben ontzettend gelukkig hier.”

Vlucht

Dan is het even stil.

“De andere kant heb ik ook leren kennen. Met Jen, natuurlijk. Heb ik het moeilijk mee gehad. Dan pakte ik het vliegtuig. Naar Dubai, naar Koeweit, als ik maar weg was. Het was heel moeilijk om thuis te zijn, ik kon niet meer in het huis komen. Het was een vlucht, ik liep weg van alles. De ene dag naar Dubai, de volgende dag naar huis, twee dagen later weer naar Dubai. Ik wist niet waar ik naartoe moest.

“Bij Racing Genk liep ik zo weg onder een wedstrijd. Kreeg ik een telefoontje dat Jenny moest worden opgenomen. Van de één op de andere dag ben ik gestopt, ik ging als een speer van Limburg naar Brussel. Op zo’n moment stelt het voetbal geen kloten voor.

“Ik wil er eigenlijk niet over praten …

“Jenny was ontzettend ziek. We wisten het al een jaar of twaalf. Hebben het altijd voor onszelf gehouden. We wilden de kinderen er niet mee belasten.

“Ze had kanker. Eerst de borst, toen botkanker, daarna de lever en toen was het over. Dan word je gek. Ze was pas 53.

“Mijn contract in Dubai heb ik daarna ook opgezegd. Maar ja, vijf jongens zouden met me meegaan als assistenten. Pfff. Het heeft veel te lang geduurd. Wat een lijdensweg.

“Ik wilde niets meer met het voetballen te maken hebben. Het interesseerde me niet. Die jongens hebben me erdoorheen gesleept. Ik zat daar in Dubai, helemaal afwezig. Geen trek meer. Ik zat binnen en ging slapen om de dagen maar snel voorbij te laten gaan. Man … Ik verdiende ontzettend veel geld en het interesseerde me geen klote.

“Het is eigenlijk de eerste keer dat ik er weer over praat, sinds een jaar of vijf. Dat is klote, moet ik zeggen. Als ik er niet over praat, gaat het goed.

“Naar Koeweit ben ik helemaal alleen gegaan en heb daar gezegd: als ik morgen naar huis wil, moet ik morgen naar huis kunnen gaan. Ik wilde zien hoe het zou aflopen. Maar daar heb ik het verwerkt. In mijn eentje.

“Ik wou niemand lastigvallen met mijn verdriet. Dat was van mij. Hier in België zou ik er constant aan herinnerd worden, ik moest pleite.”

150 sportzenders

Terug in België zat hij maanden aan een stuk binnen. “Gordijnen dicht, voetballen kijken. Ik kwam niet meer buiten, alleen naar Delhaize om in te slaan. Dan ging ik weer zitten.

“Achter mijn huis ligt een speeltuin, waar vaak kleine kinderen lopen te voetballen. Dus kwamen die ballen weleens in mijn tuin. Als die kinderen belden, kon ik steeds in mijn onderbroek die ballen uit de tuin halen. Ik zeg: bel me niet en ga zelf die bal pakken! Maar ze bleven komen, dat duurde zo een jaar.

“Op een dag kwam een van die moeders aan de deur. Lydia. Ze zegt: ‘Kom een keer koffie drinken.’ Ik denk niet dat ze me aantrekkelijk vond, maar het is zo gebeurd. Nu zijn we al vijf jaar bij mekaar.

“Ze is mee geweest naar het WK U17 in Zuid-Korea. Samen met haar dochtertje. Zes weken WK kijken, maar ze wilden al na een paar dagen terug. Prima, ze gunt het me. Ik vind het gewoon leuk om die ploegies te zien spelen, dat is mijn leven. Ze vragen zo vaak: ‘Wat doe jij hier?’ Omdat ze denken dat ik een belang heb. Maar dat is onzin, ik ga gewoon voor het voetbal. Vorige maand dacht ik nog even: ik ga naar de Copa América U15, in Uruguay. Maar ja, dat was op Eurosport Duitsland, dus toen ben ik hier gebleven.”

De televisie vult zijn dagen. “In het weekeinde, met de maandag erbij, zie ik gauw zo’n vijftien wedstrijden rechtstreeks. Plus de samenvattingen en de herhalingen. Tot er weer nieuwe wedstrijden zijn.

“Ik heb er nou pas weer een paar kanalen bij. Het zijn er 6200 en nog een beetje. Waarvan 150 sportzenders. Vraag me niet hoe het allemaal werkt, want ik weet het echt niet. Ik kan d’r geen klote van, als ik iets verkeerd doe, ben ik mijn beelden kwijt.

“Ik volg alles. Tot de jeugdwedstrijden op Liverpool TV. Da’s fantastisch. Maar ik kijk ook Nieuw-Zeeland tegen Oezbekistan. Misschien is het wel een soort van therapie na de dood van Jenny en mijn eigen ziekte. Wie weet. Het is een uitlaatklep, altijd geweest. Als ik het voetbal niet had gehad, was ik helemaal verloren gelopen. Dan had ik het niet geweten, moet ik zeggen. Op dat voetballen kon ik altijd terugvallen.”

DOOR FRANS VAN DEN NIEUWENHOF – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Mijn dokter zegt: ‘Ga meer bewegen. Ga zwemmen.’ Maar ik beweeg alleen mijn pols. Om te zappen.”

“Meestal ging ik opa halen, dan hing hij laveloos op mijn rug. Ik heb daar een weerstand tegen alcohol aan overgehouden en nooit een druppel gedronken.”

“Ik heb nooit geen poot gewerkt, heb alleen gedaan waar ik helemaal lyrisch van ben en heb nog een hoop geld gekregen ook.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content