Na een dijk van een Tour hoopt Johan Van Summeren op een WK-selectie. ‘Dit is een periode van het jaar die me altijd goed ligt.’

In zijn ouderlijke huis in Lommel pakt Johan Van Summeren (24) een stukje kaas uit de koelkast, scheurt het voorzichtig in kleine stukjes en voert deze aan Jan, de tamme kraai. Jan aanvaardt krassend. “Ja, dat is lekker, hé”, doet Van Summeren hem na. In de achtergrond klinkt het geluid van een bel en een deur die opengaat. Een keer, twee keer, drie keer. Vader Van Summeren houdt consultatie in zijn huisartsenpraktijk in Lommel. Johan stamt niet uit een wielergeslacht. “Mijn vader fietste veel en soms ging ik mee, maar wedstrijden mocht ik niet meedoen voor mijn zestiende. Ik ben begonnen als tweedejaars nieuweling, maar won niks. Bij de juniors was ik altijd mee in de ontsnapping, maar nooit prijs,” lacht Van Summeren.

Pas in zijn derde jaar als wielrenner komt Van Summeren bovendrijven en wint hij tien koersen, hetgeen hem een plekje in de ploeg van Eddy Merckx oplevert. Vervolgens gaat hij als stagiair naar Domo-Farm Frites en Quick-Step-Davitamon. Daar wint hij onder meer Luik-Bastenaken-Luik voor beloften. De studies staan dan al op een laag pitje. “In september zaten mijn ma en ik aan de VUB. ‘Kies jij maar’, heb ik gezegd. Uiteindelijk ben ik nog één jaar naar Hasselt gegaan, maar dat heb ik opgegeven. Ze waren er thuis niet echt gelukkig mee, maar ik heb er geen spijt van.”

In 2004 kreeg Van Summeren een profcontract bij Relax-Bodysol, begin dit jaar mocht hij naar Davitamon-Lotto, waar hij meteen een Tourselectie afdwong. Hoewel hij nog geen enkele koers won bij de profs, twijfelt niemand eraan : Summie, dat is een toptalent. In zijn bijna twee meter lange lijf huist een enorme motor die hem tijdens de afgelopen Tour in staat stelde om dagenlang op de kop van het peloton te beuken voor Robbie McEwen. Op de derde dag komt niemand minder dan Lance Armstrong naast Van Summeren rijden. ” Hey manneke, goei benen“, roept hij in zijn beste Nederlands.

Het pièce de résistance komt er echter op dag dertien, in de rit naar Montpellier. Zo’n overgangsetappe waar de ambitie van het peloton, het melkzuur van de Alpen nog vers in de benen, zich beperkt tot het laten wegrijden van een ongevaarlijk groepje en heelhuids aan de streep raken. Zo geschiedde : op kilometer zeventien wagen vijf aanvallers het erop. In een mum van tijd bouwen ze een voorsprong uit van tien minuten. Een zucht van opluchting trekt door het peloton. Tot Wim Vansevenant, Mario Aerts, Christophe Brandt en Johan Van Summeren de ruggen krommen.

Johan Van Summeren : “Ze waren tien minuten weg toen Robbie kwam zeggen : ‘Ik durf het bijna niet te vragen, maar willen jullie voor mij rijden ? Als het niet lukt, geen probleem. ‘ Niemand weigerde, de ploegleiders schrokken er zelf van dat we plots op kop zaten. Hendrik (Redant , nvdr) ging vragen wie er nog wou rijden, twee Lampres zijn vijftig kilometer komen helpen, maar die zaten redelijk snel à bloc ( lacht).”

Daar krijg je ongetwijfeld een enorme kick van.

“Super ! Er was die dag zijwind en wij trokken echt goed door, zodat ze achteraan in het peloton niet bepaald op hun gemak zaten. Wanneer Hendrik komt zeggen : ‘Mannen, ze zitten vanachter volledig à bloc‘, dan ( bijt op zijn tanden) ga je nog eens. Ik zag het als mijn wraak voor het feit dat ze ons in de bergen zo’n pijn hadden gedaan.”

Hoe gaat dat precies in zijn werk, een voorsprong van tien minuten dicht rijden ?

“Mario, Sevie, Brandtje en ik reden vooraan, Axel (Merckx , nvdr) haalde die dag bidons. Sevie was de man die alles telde, die berekende hoeveel tijd we moesten goed maken per tien kilometer. Vervolgens moet je een tempo ontwikkelen dat – uiteraard – hoger ligt dan dat van de koplopers, maar dat je ook 150 kilometer kan volhouden. Onderweg geef je mekaar constant richtlijnen, bijvoorbeeld als de wind draait en er in de andere richting moet rondgereden worden. ‘Niet snokken !’ is ook iets wat je vaak hoort. Dat gebeurt wanneer iemand te snel overneemt en een gaatje maakt, want daar gaat de rest aan kapot. Soms zit je ook te vloeken en tieren op mekaar. Dat is pure adrenaline, na de koers weet je vaak niet eens meer wat je gezegd hebt. Je zit volledig à bloc, en dan is alles te veel. Het doet zeer, hé. Helemaal op het einde was er nog een helling van een kilometer, het stelde eigenlijk niks voor, maar het peloton demarreerde en wij moesten er meteen af. Toen ik uiteindelijk over de meet kwam, stond Robbie al op het podium.”

Wanneer ga jij meestal van kop af ?

“Liefst op vijftien, tien kilometer van de streep. Het gebeurt dat ik van kilometer dertig tot kilometer vijf rij, maar liever niet eigenlijk. Ik ben niet zo’n kwakker, ik doe dat niet graag. Ik zeg altijd : laat me maar als eerste man rijden, al moet ik honderd kilometer op kop beuken, als ik maar niet in dat gewring moet. Ik heb nog niet zo veel ervaring, en dan word ik nerveus, wil ik te snel naar voor. Terwijl Robbie op twee kilometer van de meet vaak nog vijftigste hangt. Hij kan echt wachten, en ineens : tsjoep, is hij er. Op de Champs Elysées roept hij ineens van achteren : ‘Naar voor, Johan !’ Ik vraag of ik hem moet meepakken. Was niet nodig. Ik rij zo hard als ik kan naar voor en hij zat nóg vijf plaatsen voor mij. Het verschil is dat ik door de wind langs het peloton moet manoeuvreren, terwijl Robbie zijn ellebogen uit elkaar zet en er dwars doorheen rijdt. Hij kan verschrikkelijk goed sturen.”

Hans De Clercq zegt dat het vooral een kwestie van durven is.

“( lacht) In de Tour kreeg Sevie meestal de taak om Robbie in de laatste kilometers vooraan te houden. Maar Sevie doet dat eigenlijk ook niet overdreven graag. Nu, als hij er moet zijn, dan kwakt hij zich daar wel tussen. Maar na de koers deed’ie altijd ( doet een overdreven huivering na) : ‘Ho, ho, dat ik dat nog moet doen !’ Volledig in de stress door die laatste kilometers.”

Hoe is het om een hele Tour als werkpaard te fungeren ?

“Ik ben heel blij dat ik dit heb mogen doen. Zo kon ik mijn eerste Tour doorkomen zonder druk. Alles wat je doet, is goed. Als je naar Frankrijk trekt om etappes te winnen en het lukt niet, dan krijg je een hoop kritiek. Ik was echt gemotiveerd om voor Robbie te rijden, hij is een fantastische kerel. Heel dankbaar. Na Montpellier lag ik op de massagetafel en toen kwam hij boven op me gevlogen. Echt chique.”

Je was ook de vaste kamergenoot van Robbie McEwen tijdens de Tour. Hoe heeft hij zich de avond na zijn declassering in Tours gedragen ?

“Hij was pissig, maar hij heeft dat niet op ons uitgewerkt. Hij is nog naar de commissarissen gestapt, maar die mannen veranderen natuurlijk niks. Ze willen geen gezichtsverlies lijden. Ik heb het zelf nog meegemaakt dit jaar in Parijs-Nice, waar ik samen met Axel Merckx een startverbod kreeg omdat we onze helm hadden afgegeven op de laatste beklimming. Ik bel naar de commissaris : ‘Sorry, ik wist het niet, vorig jaar mocht het wel. Geef me een boete, maar laat ons toch verder koersen.’ Neen, dat wou hij niet, er moesten drastische maatregelen genomen worden. ( cynisch) Natuurlijk, want er zijn al zoveel dodelijk ongevallen geweest bij de aankomst bergop.”

Dan heb je vast ook een mening over het UCI-optreden in de Enecotour, waar je ploegmaat Bart Dockx door een zwaantje van zijn fiets gezet werd ?

“Ik heb er maar een stukje van gezien, maar ík was doorgereden. En die flik had zéker niet aan mijn trui moeten gaan hangen.”

In de koers ben je een felle, hé.

“Redelijk. Ik ben geen vechter ofzo, maar in de koers ben ik anders. Maar nooit extreem. Kijk, een voetballer kan al eens wraak nemen door zijn voet iets verder uit te steken, maar iemand in de nadar rijden, dat doe je niet.”

Je hebt Patrick Sinkewitz wel eens een oplawaai verkocht.

“Ja, maar dat is zeker al vijf jaar geleden. Toen ze het hem onlangs vroegen, wist hij het geeneens meer. We reden de Portet d’Aspet op, hij kon niet goed door en duwde zich af aan mijn bil. Ik gaf hem meteen een patat. Je moet je handen aan je stuur houden.”

In de Tour nog last gehad met de commissarissen ?

“Eén keer. Er was er eentje die zei dat ik aan een bidon had gehangen. Terwijl ik er honderd procent zeker niet aanhing, want ik had er speciaal op gelet omdat’ie naast me reed. Niks aan te doen, ik kreeg een boete voor afduwen op een bidon, echt waar, zo stond het er : repousser sur un bidon. Dat ik vijftien bidons op mijn nek had, deed niet ter zake.”

Hoe doe je dat, vijftien bidons meenemen ?

“Ik steek er altijd eerst drie in de zakken achteraan op mijn trui, want anders kan je de achterkant van je trui niet vullen zonder dat de bidons er langs onder terug uit donderen. Dan steek ik er vier, vijf, op mijn rug, vervolgens doe ik mijn truitje open en daar steek ik er ook vijf, en dan nog twee op je fiets en nog wat gellekes ( energiegels, nvdr) onder de band van je koersbroek.”

En dat loopt nooit mis ?

“Je verliest er wel eens twee, maar dat gebeurt niet zo vaak. Ik heb wel eens meegemaakt dat ze volle bak begonnen te koersen toen ik bidons ging halen. Dan moet je alles weggooien en maken dat je weer in het peloton zit.”

Is het nu echt zo anders koersen in de Tour als ze altijd beweren ?

“Ja. Toen ik vorig jaar de Vuelta reed, zei iedereen : wacht maar tot je een Tour achter de kiezen hebt. Ik dacht : sneller kan niet, maar de Tour is rapper dan eender welke koers. Daarnaast heb je nog dat hele circus er omheen : media voor de start en na de aankomst, daarna telefoon op de kamer van journalisten, af en toe eens ‘optreden’ voor de tv. Nu was het niet zo dat ik de journalisten van me af moest slaan, hoor. ( Kurkdroog:) Zulke wonderbaarlijke dingen heb ik nog niet gedaan. De Tour blijft de chicste koers die ik al gereden heb.”

Was je onder de indruk van de omstandigheden ?

“Ja, vooral de eerste dagen. Ik reed me daar toch zo’n slechte proloog ! ( lacht) Ik zat volledig te stressen, zelfs als ik op mijn bed lag, had ik een hartslag van honderd, puur van de zenuwen. Na die proloog was het eraf, ’s anderendaags was ik goed. Ik wist dat het niet aan de conditie lag.”

Waarom was je dan zo nerveus ?

“Ik wou goed zijn. We waren er drie dagen op voorhand en we deden niets anders dan hotel-bus-hotel-bus en iedereen riep voortdurend : wacht maar tot zaterdag ! En al dat volk ( schudt het hoofd).”

Je zei dat je veel last had van de herrie onderweg.

“Goh, dat is verschrikkelijk ! Ze delen tegenwoordig overal van die klapstokken uit, luchtzakken die ze opeen kunnen meppen. En fluitjes ! Probeer je maar eens te concentreren als ze met zo’n ding recht in je oor blazen terwijl je een col op rijdt. Natuurlijk heb je ook de dollemannen. Op Pla d’Adet zat ik in dezelfde bus als Mayo, en van die Basken werd je gewoon niet goed. Ik heb echt overwogen om oordopjes mee te nemen. Je kan je niet voorstellen wat een deugd het doet als je ’s avonds op je hotelkamer even niks hoort.”

Heb jij er ooit helemaal doorgezeten in de Tour ?

“Ik heb nooit gevoeld : nu moet ik bijten om aan de aankomst te geraken. Alleen in de Alpen was ik niet super. De eerste week hadden we veel op kop gereden, maar ik wilde goed zijn in de Alpen, want die had ik verkend. Op de eerste beklimming werd ik meteen gelost ( lacht). Vanaf toen heb ik me maar kalm gehouden in de bergen. Toen we de Galibier op reden, ben ik langs de volgwagen van Herman (Frison , nvdr) naar de koers gaan kijken. Ik kon best een bus verder naar voren, maar deze kwam ook op tijd binnen.”

Had je verwacht dat je zo goed door de Tour zou komen ?

“Het is toch anders dan de Vuelta, want daar kwam ik echt goed uit. Na de Tour was ik moe, viel ik ’s middags in slaap. Ik had ook vreselijke honger, de hele dag door. Volgens mijn Polar heb ik tijdens de Tour meer dan 90.000 calorieën verbruikt. Je eet heel veel, en na de Tour vroeg mijn lichaam dezelfde hoeveelheid.”

Nog even vooruitblikken op de rest van het seizoen. Je zal wel mee naar het WK mogen…

“( oprecht verbaasd) Serieus ?”

Niet dan na je prestaties in de Tour ? Je bent toch een prima pion in de trein van Tom Boonen.

“Ja, maar ik moet eerst nog goed presteren in de Ronde van Polen. Het schijnt ook geen gemakkelijke omloop te zijn in Madrid. Ik heb er vorig jaar een tijdrit gereden en het is zeker en vast niet biljartvlak. Niet echt klimmen, maar toch een parcours waar je op het einde op de force nog kan demarreren.”

Ambities ?

“( snel) Neen, neen, dat moet je niet doen met een tactiek van één kopman. Je moet je krachten sparen om hem op het laatste te helpen.”

Je bent anders geen slecht WK-renner : bij de beloften werd je tweede in Hamilton.

“Het is een periode van het jaar die me altijd goed ligt. Na het WK in Zolder stuurde ik een berichtje naar José De Cauwer : volgend jaar pak ik uit. Het jaar erop heb ik me heel kalm gehouden in de Ronde van de Toekomst, na de koers nog bijgetraind, enkel met het WK in mijn hoofd gezeten. Toen ik vertrok, voelde ik meteen dat het goed zou zijn.”

Ben jij iemand die veel nadenkt tijdens de koers ?

“De wind heb ik altijd gezien, daar vangen ze me niet makkelijk mee. Voor de rest rij ik nog te veel op kop in een ontsnapping. Mijn probleem is dat ik niet snel ben aan de meet, dus ik moet altijd proberen om alleen binnen te komen.”

Kan je niet trainen op die snelheid ?

“Moeilijk, ik weet ook niet precies wat ik tekort kom. In de Tour Down Under ( waar Van Summeren vierde werd, nvdr) moest ik een tussensprint doen voor bonificaties tegen iemand die vlak achter me stond. Ik zet aan, maar die andere, nochtans ook niet snel, ging me kloppen. Ineens, pffft, komt McEwen er nog over gevlogen om die seconden af te pakken. Die snelheid heb ik niet. Als ik met Tom ( Boonen, nvdr) ga trainen, merk ik dat ook : zelfs na een bocht trekt die sneller op dan ik.”

Wat is je sterkte als renner ?

“Mijn recuperatievermogen. Ik kan lang meegaan in rondes en een redelijk klassement rijden. Ik kan een beetje tijdrijden, ik kan bergop. Volgend jaar zou ik heel graag de Tour én de Vuelta rijden en in Spanje proberen een goed klassement te halen. Bij de eerste 25 ofzo. De Waalse klassiekers spreken me ook wel aan.”

Iedereen verwacht veel van je. Hoe ga je daar mee om ?

“Je moet er rustig onder blijven. Gewoon niet aan denken. Ik verwacht zelf ook van alles, en ik doe mijn best. Ik weet ook wel dat ik dringend eens moet winnen, maar daarom maak ik me er niet nerveus in. Je mag er niet op gefixeerd raken. Als je een kans krijgt, moet je proberen om ze niet te verprutsen.”

Loes Geuens

‘Toen we de Galibier op reden, ben ik langs de volgwagen van Herman Frison naar de koers gaan kijken.’

‘Na de Tour had ik vreselijke honger, de hele dag door.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content