Is Aruna zo goed omdat hij zwart is ? En voetbalt hij dáárom hier, of omdat hij goedkoop is ? ‘De toename van zwarte voetballers’, zeggen de socioloog en de econoom eensgezind, ‘is louter een economisch gevolg van de globalisering.’

“Over tien jaar”, zei Paul Bistiaux, “ziet de Belgische competitie eruit als de NBA : bijna uitsluitend donkere voetballers met hier en daar nog een blanke speler.” Aldus sprak de secretaris van Antwerp een maand geleden in Gazet van Antwerpen, nadat bekend was geraakt dat zijn club gaat samenwerken met Stade Abidjan in Ivoorkust.

Geweten is, zegt Bistiaux inmiddels met wat afstand, dat hij graag met boutades praat, maar dat er op de eerste speeldag in het competitieduel tussen Beveren en AA Gent twaalf zwarte Afrikanen in actie kwamen, illustreert volgens hem toch een onmiskenbare evolutie. Twee verklaringen heeft hij ervoor : sport is voor Afrikanen één van de weinige vluchtwegen uit de armoede, en hun fysiologie biedt hen een atletisch voordeel ten opzichte van de blanke voetballer.

Bistiaux is niet de enige in het voetbal die overtuigd is dat zwarte atleten van nature superieur zijn aan blanke. In de wetenschap echter heerst de grootste twijfel over zulke rassentheorieën. “Het ziet er sterk naar uit”, schreef Jeroen Scheerder, licentiaat in de antropologie en doctorandus in de lichamelijke opvoeding aan de KU Leuven, in 1996, “dat zwarte atleten fysiek geen beentje voor hebben op hun blanke tegenstanders. Er is dus naar alle waarschijnlijkheid geen sprake van de ‘zwarte superatleet’. Het overwicht van zwarten in bepaalde sporten lijkt eerder het gevolg te zijn van een grotere belangstelling en deelname van zwarten in die sporten. En dat is gedeeltelijk het gevolg van de vooroordelen die blanken tegenover zwarten koesteren.”

Natuurlijk zijn er verschillen tussen blank en zwart, zoals die er ook zijn tussen de Nederlander die in België komt voetballen en de wat gesloten Roemeen, die opgroeide onder Ceaucescu en naar het vrije westen emigreert. Maar uit onderzoek is gebleken dat de lichamelijke verschillen binnen één ras vaak groter zijn dan die tussen twee rassen. Dat zwarte atleten topprestaties neerzetten op alle loopafstanden, waarvoor telkens een andere spiersamenstelling en lichaamsbouw vereist is, is daarvoor al een indicatie. “Huidskleur”, besluit Scheerder dan ook, “is wellicht een prestatie-irrelevante karakteristiek.”

Toch beschrijven vele blanken een zwarte als ‘explosief’, ‘krachtig’, ‘snel’, ‘atletisch’, ‘agressief’, ‘pezig’, ‘potent’, ‘wild’ en ‘dierlijk’. Deze stereotiepe beeldvorming over zwarten stoelt nog op het achterhaalde idee dat eeuwen van slavernij de verstandelijke ontwikkeling van zwarten achteruit hebben gezet (’tactisch minder onderlegd’) en hun fysieke kwaliteiten extreem hebben ontwikkeld. Gevoed door het negentiende-eeuwse kolonialisme maakten in de jaren twintig van de vorige eeuw ook in Europa de rassentheorieën opgang. Mensen werden opgedeeld volgens vermeende superieure en inferieure kwaliteiten, wat trouwens een voedingsbodem vormde waarop Hitler kon gedijen.

“Blijkbaar maken we die opdeling nog altijd vrij makkelijk in de sport”, zegt de Leuvense sportsocioloog Bart Vanreusel. “Ooit domineerden de Finse lopers en heette er een Scandinavisch rassenvoordeel te zijn in het lopen. Nu zijn het de Kenianen, morgen misschien Aziaten. Telkens als een individu sterk presteert, hebben we de neiging dat toe te schrijven aan kenmerken van de hele bevolkingsgroep.” Vanuit die veronderstelling wordt dan zo’n hele groep in de richting van een bepaalde sport georiënteerd, wat hen toelaat juist de daarvoor vereiste lichamelijke vaardigheden te ontwikkelen. Omgekeerd gaan zwarten, omdat – bijvoorbeeld- het aantal zwarte sprinters toeneemt, mee geloven dat ze beter zijn dan hun blanke tegenstanders. Scheerder noemt dit “de mythe van de zwarte topatleet, die we zelf verzonnen hebben”.

Volgens Vanreusel en Scheerder is niet zozeer de genetica, maar zijn cultuurverschillen de verklaring voor het succes van zwarten in bepaalde sporttakken. Vaak – niet toevallig doet ook Paul Bistiaux het – wordt de NBA (het Amerikaanse profbasketbal) aangehaald als hét voorbeeld van zwarte superioriteit in de sport. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat het daar niet om zwarte Afrikanen, maar om zwarte Amerikanen gaat, die door de samenleving vanaf de jaren vijftig naar het basketbal zijn gedreven, soms als sociale uitweg uit de ellende. Uit een recente licentiaatsverhandeling leerde Vanreusel trouwens dat er in de Belgische eerste klasse van het basketbal geen enkele zwarte Afrikaan speelt. Alle zwarten zijn er Amerikanen van wie het niveau tekortschiet voor de NBA of de carrière daar ten einde loopt. “Dus”, zegt hij, “is het cultureel bepaald.”

Het handvol sporten waarin zwarten uitblinken, zijn vaak sporten waarin zij oververtegenwoordigd zijn. Vaak heeft dat ermee te maken dat ze tot andere sporttakken niet worden toegelaten of dat ze de faciliteiten niet hebben om ze te beoefenen. Afrikanen spelen geen basketbal, net zomin als ze zwemmen, tennissen of fietsen. Om te kunnen voetballen heb je alleen een bal, of iets wat daarvoor kan doorgaan, nodig. Voor lopen helemaal niéts. Als zwarten inderdaad fysiek superieur zouden zijn, zouden ze ook die andere sporten moeten domineren. Dat weten we dus (nog) niet. Zolang blanken veel gemakkelijker toegang hebben tot veel meer sporten dan zwarten, blijft het een linke zaak de fysieke kenmerken van zwarte en blanke sportlui met elkaar te vergelijken.

Toch zijn er wetenschappers die een degeneratie van de blanke mens menen waar te nemen. Helemaal anders dan in Afrika is de West-Europese samenleving sedentair geworden. Door het zittend leven dat wij leiden, worden er steeds meer rugklachten genoteerd bij westerse jongeren. In de sport zou zich dat doorzetten. “Basiseigenschappen ontwikkel je alleen door veel te trainen”, zegt Romain Meeusen van het departement fysiologie en sportgeneeskunde aan de Vrije Universiteit Brussel. “Afrikaanse kinderen leggen nog altijd lange afstanden naar school te voet af. Daardoor ontwikkelen zij automatisch een goede basisconditie. Onze kinderen worden met de auto aan school afgezet en moeten die basisconditie doorgaans nog verwerven via trainingen. Mogelijk verklaart dat mee de vroegrijpheid van Afrikaanse voetballers en het voordeel dat ze op dat moment lijken te hebben op de onze.”

“Weerom geen rassenkenmerk dus,” haakt Vanreusel in, “maar een cultuurverschil. Het mooiste voorbeeld dat het allemaal vooral cultureel bepaald is, vind ik nog altijd het voormalige Oost-Duitsland. Daar bestond een doorgedreven systeem van selectie, waarin uitverkoren atleten vanaf jonge leeftijd op de juiste manier getraind werden. Dat heeft hen massa’s medailles opgeleverd. Weet je wat het is ? Sport leeft graag van mythes. Alsof Museeuw, Deburghgraeve en Van Lierde toppers zijn dankzij hun West-Vlaamse karakter. Is dan nu ineens de lucht in Bree ideaal voor tennissers ? Overal ter wereld zit er evenveel talent, alleen zijn de kansen om het te ontwikkelen cultureel bepaald en dus erg verschillend. Zetterberg kwam naar België toen hij zestien was, maar potentieel loopt het hier ook vol Zetterbergen. Het is maar wat je erin wil investeren om het talent tot ontwikkeling te laten komen, Oost-Duitsland is daarvan hét voorbeeld.”

“Het fysiologische argument is een drogreden,” besluit Vanreusel, “die moet verhullen dat de toename van zwarte voetballers een louter economisch gevolg is van de globalisering. Er is een wereldwijde markt van topsportmigranten ontstaan. Vaak gaat dat ook samen met politieke crisissen. Toen het Oostblok ineenklapte, zag je overal voormalige Sovjetatleten uitzwermen. En toen het oude Joegoslavië uiteenviel, was er een opmerkelijke toename van Joegoslavische voetballers in België.”

En zo komen we bij de sporteconoom terecht. “Er zit natuurlijk wel een grond van waarheid in,” denkt Stefan Késenne over de uitspraak van Paul Bistiaux, “althans tot op zekere hoogte.” Késenne is hoogleraar sport en economie aan de Ufsia in Antwerpen. Hij kent Afrika, is er meteen van gaan houden ook. In de jaren negentig coördineerde hij een door de Vlaamse Interuniversitaire Raad gefinancierd ontwikkelingsprogramma aan de universiteit van Nairobi, de hoofdstad van Kenia. Inmiddels is hij er aangeduid als external examinor om mee de kwaliteit van de cursussen te controleren. Elk jaar verblijft hij twee weken in Nairobi.

“De wereld wordt almaar kleiner,” zegt Késenne, “grenzen vervagen en ook de sport wordt steeds internationaler. De lonen en de prijzen die hier betaald worden, maken dat blanke spelers duur zijn. Zwarte spelers zijn goedkoper, ze staan te springen om naar hier te komen. Ik kom vaak in Kenia. Als je daar met voetballers praat, is het hun droom om ooit voor een West-Europese ploeg te spelen. Het is een beetje het probleem waar ook andere sectoren in de economie mee te maken krijgen, sectoren waarin de industriële activiteit zich verplaatst naar de lageloonlanden. Dat de voetbalsport niet ontsnapt aan die internationalisering, lijkt mij een vrij plausibele voorspelling.”

Késenne houdt het op een toename van zwarte voetballers de komende jaren, maar hoe ver die zal gaan, weet hij niet. “Ik weet ook niet welke barrières daartegen zullen worden opgeworpen. Zeker in het voetbal, waar men nog graag de grenzen zou willen sluiten voor niet-Europese buitenlanders, zit je nog met protectionistische reflexen. Een andere factor is natuurlijk ook : hoe reageert het publiek ? Als dat negatief reageert, zal het proces afgeremd worden. Na het arrest-Bosman heb ik dat argument heel vaak gehoord, dat men zei : als we hier allemaal buitenlanders zetten, zullen de mensen wegblijven. Ik moet zeggen dat ik dat nog nergens ervaren heb. Volgens mij is er in het denken daarover iets aan het veranderen bij het publiek.”

door Jan Hauspie

‘Er is een wereldwijde markt van topsportmigranten ontstaan. ”Sport leeft graag van mythes, zoals de mythe van de zwarte topatleet.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content