Flashback naar 7 mei 2012: Ronnie O’Sullivan voor de vierde keer wereldkampioen snooker

© BELGAIMAGE

Traditioneel is dit de periode waarin het WK snooker wordt beslecht. Dat eindigt immers altijd op de eerste maandag van mei. In 2012 greep Ronnie O’Sullivan voor de vierde keer de wereldtitel, ten koste van Ali Carter.

De feiten

Ali Carter-Ronnie O’Sullivan, dat is zoals het Italiaanse catenaccio tegenover het Engelse powervoetbal. Een clash van culturen en van stijlen.

De snookerfans kijken reikhalzend uit naar dit duel, maar blijven een beetje op hun honger gedurende de diverse sessies. Wat Carter ook doet in zijn tweede finale tegen O’Sullivan om het spel te vertragen, zijn tegenstander is in de finale te goed om af te houden.

Dat toont hij een eerste keer op dag één: bij een 3-3-stand komt O’Sullivan peinzend aan tafel. De spread die Carter heeft neergelegd lijkt aartsmoeilijk. O’Sullivan, links even goed als rechts en een van de eerste tweehandige spelers aan de top, kijkt, schiet en begint aan een serie die de toeschouwers op het randje van hun stoel brengt.

Op het einde van dag één staat het 10-7, op het einde van dag twee 18-11. Zijn vierde wereldtitel, na 2001, 2004 en 2008, is een feit. O’Sullivan is dan 36, alleen Ray Reardon – 45 toen hij in 1978 wereldkampioen werd – was ouder.

Tijd voor een break, oordeelt de nieuwe wereldkampioen, die na de laatste bal zijn zoontje, Ronnie jr, uit het publiek haalt en met hem rond de tafel danst.

Making-of

Het WK van 2012 is het orgelpunt van de snookerrevolutie die Barry Hearn twee jaar eerder is gestart. Hearn is de American dream in een Engels kostuum.

De man is nu 71 en multimiljonair, maar hij groeit op in een sociaal woningcomplex in armoedige omstandigheden. Werkend probeert hij zijn milieu te ontgroeien. Dat begint als tiener al, met het plukken van fruit voor boeren, of het wassen van auto’s. Op school doet hij keihard zijn best en hij schopt het tot boekhouder.

In het begin van de jaren zeventig klikt zijn fortuin in elkaar: op zoek naar een investering koopt Hearn een snookerhal, net op het moment dat de BBC de sport in de kijker zet. Het is de overgang naar de kleurentelevisie en heel Engeland raakt in de ban van de sport. Overal rijzen snookertempels uit de grond.

Hearn gaat van twee walletjes eten: hij investeert met anderen in zalen én gaat als promotor de belangen van de spelers verdedigen. Lees: hun makelaar worden. Steve Davis, zijn paradepaardje, wordt zes keer wereldkampioen. Anderen benaderen hem en Hearn komt in andere sporten terecht. Onder meer in het boksen, bij Frank Bruno. Maar ook in het darts én, uiteraard in het voetbal. In 1995 wordt Hearn voorzitter van Leyton Orient.

In 2010 roepen de snookerspelers opnieuw zijn hulp in. De hausse is voorbij, het is tijd voor een nieuwe dynamiek. Hearn ziet mogelijkheden en geeft de sport zuurstof. Het prijzengeld gaat omhoog, de karavaan de internationale toer op.

Hearn heeft wel een paradepaardje nodig, een nieuwe Steve Davis. Hij vindt in Ronnie O’Sullivan een voorstander van zijn plannen. Een van de beste snookerspelers ooit heeft ook wel zin in een nieuwe dynamiek en steunt volop de baas. Op zijn beurt helpt die de speler om zijn leven weer op de rails te krijgen.

O’Sullivan heeft een totaal andere sociale achtergrond dan Hearn. Hij groeit op in één van de betere buurten in Essex, op een twintigtal kilometer van Londen. Zijn ouders Ronnie sr en Maria Antoinetta baten in Soho verschillende seksshops uit. Het geld stroomt binnen, vader koopt een professionele snookertafel.

‘Toen ik tien jaar was, wilde ik alleen maar snookeren. Had iemand mij toen moeten zeggen dat ik nooit meer zou mogen spelen, dan was ik in tranen uitgebarsten’, zal O’Sullivan later zeggen.

Barry Hearn heeft een paradepaardje nodig, een nieuwe Steve Davis. Hij vindt in Ronnie O’Sullivan een voorstander van zijn plannen.

Vader sleurt hem van het ene naar het andere toernooi. ‘Als ik verloor, werd hij woedend. Je zou je moeten schamen voor je wedstrijd, door jou voel ik me nu belachelijk, zei hij. Hij maakte me met de grond gelijk, lachte me uit wanneer ik miste. Ik werd helemaal gek van hem, het was nooit goed genoeg. Maar ach, hij kon er niets aan doen. Een alfamannetje.’

Wanneer de jonge O’Sullivan twaalf jaar is, gaat vader niet meer kijken. De loser wordt een winnaar. ‘Uitgerekend dat jaar verdiende ik 20.000 pond (toen 30.000 euro, nvdr). Op mijn twaalfde! Andere jongens van mijn leeftijd speelden juniorentoernooitjes, ik deed toen al mee in het amateurcircuit, waar vijf tot zes keer meer te verdienen was.’

In 1992, zestien jaar jong, wordt Ronnie O’Sullivan professioneel snookerspeler, maar wanneer zijn vader wegens moord tot een levenslange gevangenisstraf wordt veroordeeld, stort zijn wereld in.

‘Overal waar hij kwam, was mijn vader mister popular. In de snookerclub gooide hij soms 300 pond (450 euro, nvdr) op tafel, zodat de jongens een deftig ontbijt kregen. Of hij gaf hen de sleutels van de auto. Ik wilde zijn zoals hij, maar het lukte niet. Ik was stil, saai en had het moeilijk om met mensen om te gaan.’

Wanneer ook zijn moeder wegens belastingontduiking naar de gevangenis gestuurd wordt, blijft O’Sullivan met zijn jongere zusje Danielle alleen achter. ‘Vanaf dan begon ik te drinken en met drugs te experimenteren. Ik at verschrikkelijk veel, werd vet, mijn snooker leek nergens op. Ik wist niet meer wat ik moest doen, was alle houvast kwijt. Depressie. Achttien jaar jong en uitgeblust. Toen dacht ik al: moet ik dit werkelijk nog twintig jaar doen?’

Gezegend met bakken talent, daar is iedereen het over eens, maar tegelijk onhandelbaar. De controversen stapelen zich op. Tijdens het wereldkampioenschap van 1996 maakt het nummer drie van de wereld, na Hendry en Davis, Alain Roubidoux belachelijk: 10-3, nadat de rechtshandige O’Sullivan sublieme punten met… links scoort. Onrespectvol, klaagt de Canadees. O’Sullivan repliceert: ‘Mijn linker is beter dan zijn rechtse’, waarna hij in de loop van het toernooi een official op een kopstoot trakteert. 20.000 pond boete en een voorwaardelijke schorsing van twee jaar.

‘Ik had de kracht niet om drank en drugs voorgoed af te zweren. Vijftien halve liters Guinness, een paar joints, soms al van ’s morgens vroeg.’

De strijd tegen zijn demonen kan hij niet winnen. Meer drank en drugs. In 1998, kort na zijn overwinning in de Irish Masters, moet hij zijn titel inleveren wanneer er sporen van cannabis in zijn urine gevonden worden. De vernedering is compleet. Het godenkind blijkt een ordinaire drugsverslaafde die de wedstrijd tegen zichzelf verloren heeft. Hij laat zich een eerste keer opnemen in de Priory, hét rehabilitatiecentrum voor de jetset, waar ook supermodel Kate Moss en Paul Gascoigne tegen hun verslavingen en depressies vochten.

Herboren, zo klinkt het, wanneer hij in 2001 zijn eerste wereldtitel pakt, maar dat is slechts schijn. ‘Ik had de kracht niet om drank en drugs voorgoed af te zweren. Vijftien halve liters Guinness, een paar joints, soms al van ’s morgens vroeg. Verdomd vervelend als je dan ook nog moet snookeren, mijn sport was echt een belemmering. Een paar maanden ‘normaal’ leven, dat lukt nog wel, maar toen had ik echt wat verstrooiing nodig. Soms waggelde ik rond halfacht ’s morgens uit een privéclub en dacht ik: Ronnie, you did dit again… Ik speelde alleen nog om mijn vader een plezier te doen. Hij zei: als ik je op televisie zie, is het alsof je in de gevangenis op bezoek komt.’

O’Sullivans leven is een puinhoop, de drie D’s – drank, drugs en depressies – loeren constant om de hoek, tot hij in 2003 een nieuwe obsessie ontwikkelt: lopen. Extreem zelfs. ‘Toernooien of kampioenschappen interesseerden me niet meer, ik wilde alleen maar lopen. Tien kilometer in 34 minuten. Nice… En toen ik steeds fitter werd, begon ik mij mentaal ook beter te voelen. Natuurlijke endorfines in plaats van dozen Prozac.’

In 2004 wint The Rocket, gecoacht door zesvoudig wereldkampioen Ray Reardon, zijn tweede wereldtitel, maar zijn drang naar perfectie is een obstakel op weg naar mentale rust. Hij scheert zich kaal, krabt zich tijdens wedstrijden tot bloedens toe aan het voorhoofd of stapt gewoon op. ‘Als ik slecht speel, dan heeft het geen zin om verder te doen.’

De breuk met zijn vrouw in 2008 is het zoveelste dieptepunt, maar net dat jaar wordt de onverbeterlijke kroegtijger en vrouwenversierder voor de derde keer wereldkampioen.

Wanneer zijn vader in 2010, na achttien jaar celstraf, wordt vrijgelaten, zoekt O’Sullivan hulp bij Steve Peters, psycholoog/psychiater van Team GB. Het werkt. In 2012 wordt hij een vierde keer wereldkampioen. Aan zijn zijde staat een nieuwe vriendin, de actrice Laila Rouass.

En daarna?

Tijdens interviews direct na het behalen van zijn wereldtitel blijkt al dat het tornooi veel van hem heeft gevergd. ‘Ik zeg nu niet dat ik ga stoppen, maar mijn familie is wel het belangrijkste.’

De revolutie van Hearn gaat aan hem vreten. De promotor wil verder de wereldmarkt veroveren en plant een doorbraak in het Verre Oosten. O’Sullivan is het daarmee niet eens. ‘Het is aan de bonden om de spelers correct te behandelen. Je kan niet van hen verwachten dat ze de hele wereld rondreizen om kleine tornooitjes te spelen. Ik vind dat een naar gevoel, is chantage hier het gepaste woord? Ik ben klaar om op te stappen en naar een andere wereld te gaan.’

Die andere wereld is een varkensboerderij. Die blijkt toch niet helemaal voldoening te geven. ‘Ik kon geen evenwicht vinden tussen snooker, familie en de rechtszaken’, klinkt het in de Daily Mail. ‘Mijn ballingschap deed me beseffen dat ik gelukkig moest zijn: betaald worden voor iets wat je graag doet.’

In 2013 pakt hij zijn vijfde wereldtitel – alleen Hendry (7), Steve Davis (6) en Ray Reardon (6) doen beter. In 2014 komt hij nog eens in de finale, maar dit keer verliest hij. Zijn haat-liefdeverhouding met de sport blijft.

‘Wie ik ben, is gemakkelijk te begrijpen als je naar mijn jeugd kijkt. Ik was elf jaar en speelde in de schoolvakanties van tien uur ’s morgens tot een uur ’s nachts, helemaal alleen. Daarom ben ik wellicht zo introvert en beschaamd, na een leven in het donker, met alleen maar ballen en een tafel rond me. Dertien uur per dag opgesloten in een kamer… De gekke obsessie van een snookerspeler. Heel eenzaam. Just hit balls. Boom, boom, boom.’

Ronnie O’Sullivan is vandaag nog steeds profspeler – hij staat momenteel zevende op de wereldranking – maar verkende intussen ook andere domeinen. De fan van Arsenal was al dj op de radio – een talkshow, én schreef al drie boeken, samen met Emlyn Reese. Misdaadverhalen, losjes gebaseerd op zijn jeugd en familie.

Barry Hearn is nog steeds promotor van het profsnooker, het WK dat dit jaar op 4 mei zijn apotheose moest krijgen, is vanwege Covid-19 verplaatst naar later dit jaar. Wellicht van 31 juli tot 16 augustus, al ligt dat nog niet honderd procent vast.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content