‘Je moet als snowboarder altijd blijven denken: het zal nóg zotter worden’

© © KAAT DE MALSCHE / RED BULL CONTENT POOL
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

In 2018 wordt snowboarder Seppe Smits (26), als regerend wereldkampioen slopestyle, de grootste Belgische medaillehoop op de Winterspelen. In aanloop naar Pyeongchang geeft de Westmallenaar, dinsdag bekroond met het Vlaams Sportjuweel, een inkijk in zijn sport en hoe hij die beleeft. Met als opperste genot: poederrijden.

SEPPE SMITS: ‘Winterse landschappen, ik vind dat superschoon. Het noorden van Zweden, de woeste natuur van Nieuw-Zeeland, de Rocky Mountains in Colorado, of zoals vorig jaar in het Zwitserse Corvatsch: een fa-bel-achtig uitzicht op een meer en tien bergpieken van boven de 4000 meter. Bovendien had het die nacht veel bijgesneeuwd. Alleen al van die sneeuw te zíén vallen kan ik genieten, maar nóg leuker is poederrijden, op zo’n verse witte laag, waar nog niemand is doorgegaan. Een onbeschrijfelijk gevoel van vrijheid – je zweeft als het ware boven de sneeuw -, en nog specialer bij zonsondergang. De mooiste was een tijdens een fotosessie in Levi, in het noorden van Finland. Meestal hebben we slechts twintig minuten om vlug wat tricks te doen, maar toen was het al mei, waardoor het bijna drie uur duurde tot de zon verdween. Een onvergetelijke ervaring.

‘Te vergelijken met een wereldtitel veroveren? Moeilijk. Zo’n zonsondergang of poederrijden is puur genieten, terwijl er op het moment dat je beseft dat je een wedstrijd wint, en zeker een WK, er meer adrenaline door je lijf stroomt, aan een hartslag van 160, 170. Een gevoel van blijheid ook, alsof je niet kunt stoppen met lachen.

‘Winnen hoeft zelfs niet: alleen al een (geslaagde) landing maken voor een publiek van tienduizend man is heel bijzonder. Omdat je ervoor zó geconcentreerd bent dat je níéts hoort. En dan bij de landing als het ware de deur van een discotheek opent. Niets geeft een grotere kick dan dat. Enkele jaren geleden heb ik eens een duosprong uit een vliegtuig gedaan, maar omdat ik zelf geen controle had, vond ik dat zelfs vrij saai, zestig seconden vallen met alleen hetzelfde uitzicht, zonder een looping. De volgende keer – dat staat op mijn bucketlist – spring ik alléén. Dat moet wél supercool zijn.’ (lacht)

Oneindig creatief

‘Snowboarden spreekt me heel erg aan omdat je je eigen, aparte stijl kan ontwikkelen. Laat tien riders in dezelfde outfit een jump nemen, en ik zal perfect kunnen zeggen wie wie is. De creativiteit is ook oneindig. Er bestaan honderden verschillende tricks die je op vele verschillende manieren kunt uitvoeren. Elk jaar komen er ook variaties bij, en stijgt ook het niveau. De grensverleggende tricks van 2012 zijn intussen standaard. Soms hoor je: ‘nu hebben we de limiet bereikt’, maar die fout maak ik niet meer. In het verleden heb ik gemerkt dat je er dan naast zit, dat het niveau blijft stijgen. En dus moet je altijd denken: het zal nóg zotter worden.

‘Mijn nieuwe tricks zijn meestal voor 95 procent al eerder gedaan door andere riders. Ik bestudeer hen op beeld, visualiseer de oefening, en probeer ze dan te personaliseren. Een nieuwe trick wordt wel niet vernoemd naar de persoon die hem als eerste heeft uitgevoerd, zoals in het turnen (waar de ‘Nina Derwael’ bestaat, nvdr). Wel volgens de draairichting, de as – hoeveel keer je schuin gaat -, en het aantal rotaties – hoeveel keer je ronddraait, uitgedrukt in graden. Bijvoorbeeld de backside, double cork, 1080. Een stap verder is de backside, triple cork, 1440.

‘Voor de zeer uitdagende en creatieve piste van Pyeongchang heb ik al enkele nieuwe tricks in mijn hoofd, maar topsecret houd ik die niet voor mijn collega’s. Iedereen weet ook van elkaar wie wat, volgens zijn stijl, het beste kan. Compléét verrast worden we dan ook zelden. En het is niet omdat je op training iemand iets nieuws ziet proberen, dat je denkt: hé, dat moet ik ook kunnen. Neen, je moet zélf innoveren, je eigen strategie volgen.’

Betonnen dijspieren

‘Tot tien jaar geleden stelde de fysieke voorbereiding van snowboarders weinig voor, maar de jaren voor de Spelen van Sotsji (waar slopestyle voor het eerst op het programma stond, nvdr) is het veel professioneler geworden. Om die steeds moeilijkere sprongen te kunnen uitvoeren moet je immers fysiek zeer sterk staan, op alle vlakken.

‘De belangrijkste periode is de zomer. Onder begeleiding van mijn oom, een kinesist, werk ik per week zo’n drie à vier conditietrainingen af: van een uur tot anderhalf uur lopen – met interval – tot twee à drie uur fietsen. Op andere dagen ook krachttraining, om vooral de dijbeen- en bilspieren, en die rond je knie, te versterken. Zij moeten de zware impact van de vele landingen telkens opvangen, helpen je ook om op een jump explosief af te zetten. Af en toe is dat zware gewichten heffen, maar de meeste oefeningen doe ik op een swissball, waardoor je continue je evenwicht moet zoeken.

‘Ook andere spieren zijn belangrijk: die rond je kuiten, schenen en enkels – waarmee je een bocht neemt -, en de buik- en rugspieren om je rotatie abrupt te stoppen bij de landing en om je in zo’n rotatie te gooien. Sterke schouder- en nekspieren moeten dan weer voorkomen dat je schouder bij een val uit de kom vliegt, of dat je door een whiplash een week in bed moet liggen. Het minst getraind, wegens het minst gebruikt? Mijn ‘dunne’ armen, al moeten die ook wel een basiskracht hebben.

‘Samen met blessurepreventie en stretchen – vaak via yoga, niet om het spirituele, maar omdat die oefeningen afwisselender en leuker zijn – kom ik aan zo’n drie à vier uur per dag, zeven dagen op zeven. Heel gedreven, ja, al ben ik geen cijfertjesfreak. Tijdens conditietrainingen gebruik ik wel een hartslagmeter, maar wattages? Mijn vetpercentage? Weet ik niet. In het buitenland zie ik soms zelfs vier weken geen weegschaal. Ik eet echter wel gezond én voldoende. Om voldoende energie te hebben, want je verstookt flink wat. Zeker als je in je snowboardoutfit en met boots tijdens sommige big air-wedstrijden enkele keren een stelling van vijftig meter hoog moet opwandelen. Toch weeg je het best niet te veel – mijn gewicht is zo’n 68 kg -, want dat maakt de impact van de landing harder. Qua lengte zit ik met mijn 1m80 rond het gemiddelde. Al is er ook een heel goeie Fin van 1m65, en Sebbe De Buck (die andere Belgische topper, nvdr) meet ruim 1m92. De ‘perfecte’ lengte bestaat dus niet.’

Angst vergeten

‘Tientallen keren ben ik al gevallen in mijn carrière. Onlangs door een windstoot waardoor ik gewoon stopte in de lucht, tekortkwam op de jump en mijn knie zwaar belastte. Met een kleine botkneuzing tot gevolg, maar dat zal voor Pyeongchang wellicht geen probleem zijn. Evengoed had ik een knieligament volledig gescheurd, en dat is veel erger dan een kneuzing of zelfs een bot breken, want zo’n ligament herstelt nooit helemaal.

‘Gelukkig heb ik in het verleden alleen kleine scheurtjes opgelopen – in de kruisband, meniscus, laterale, mediale band… -, waarvoor ik nooit geopereerd moest worden. Verder nog een breuk in mijn bovenarm, en in beide sleutelbenen. De eerste keer op mijn pas dertiende. Nooit zo veel pijn gehad – de twee stukken stonden drie centimeter uit elkaar -, maar ik had toen nog niet zo’n hoge pijngrens. (lacht)

‘Vallen hoort bij het snowboarden – je zoekt die (berekende) risico’s ook op -, maar het blijft akelig. Vooral het moment waarop je in de lucht merkt dat je te ver vliegt, en je niet meer kunt afremmen. Dan vervloek je jezelf, en probeer je de impact van de crash te minimaliseren. Door bewust op de ‘beste’ manier neer te komen: voorover rollen of je onderuit laten schieten, zodat je voor een stuk op je rug landt en niet alleen je knieën alles moeten opvangen. Als je toch echt zwaar crasht, dan is het vaak even vijf minuten bekomen, hopen dat de eerste pijn zo vlug mogelijk wegtrekt en dat er niets kapot is.

‘Daarna duurt het toch enkele dagen om je daarover te zetten. En om die angst óm te zetten in adrenaline, zodat je diezelfde, eventueel nieuwe, trick toch weer uitprobeert. Zelfs zonder val is het voor zo’n nieuwe trick zaak om de moeilijkheidsgraad op te bouwen, waardoor je zelfvertrouwen stijgt. Zodat de angst uit je hoofd wegvloeit, en alleen adrenaline overblijft. Als die vrees immers blijft hangen, heeft het geen nut om die nieuwe trick uit te voeren, want dan kun je weer vallen. Pas als je mentaal hélemaal klaar bent, kom je op je voeten terecht. Mijn truc daarvoor? Visualiseren. De oefening gedetailleerd in mijn hoofd afspelen, zodat ik, wanneer ik die nieuwe trick voor de eerste keer uitvoer, niet verrast word en in de lucht de weg kwijtraak.

‘Ook in aanloop naar een competitierun visualiseer ik al mijn trics, een voor een. De dagen ervoor, maar de dag van de wedstrijd pas een minuut voor de start. Ervoor sla ik meestal nog ontspannen een praatje – je mag ook niet té veel nadenken. Net voor het vertrek is het echter wel opperste concentratie: in je bubbel kruipen en alles rondom jou blokkeren.

‘Het vreemde is: in je hoofd hang je dubbel zo lang in de lucht – mijn langste sprong ooit duurde 2,5 seconden – dan in werkelijkheid. En als het fout gaat zelfs nog langer. Je focust op zo veel dat het lijkt alsof de tijd vertraagt: hoe je je lichaam beweegt, hoe hoog je nog hangt, hoeveel tijd er nog rest voor de landing, op welke manier je kan landen… Als alles perfect lukt, kun je in de lucht zelfs nog efkes beslissen om een extra tweak aan je trick te geven. Echt nádenken – wat moet ik nu weer doen? – is het wel niet. Het zijn je hersenen die na al die duizenden sprongen automatisch je lichaam sturen: dít moet je nu doen. Het gevoel dat ik vlieg of gewichtsloos ben, heb ik wel nooit. De zwaartekracht blijf je altijd voelen. Helaas. (lacht)

‘Die mentale focus is dé sleutel tot succes. Alle topsnowboarders zijn qua techniek en fysiek aan elkaar gewaagd, dé kunst is om je het best aan te passen aan de altijd wisselende omstandigheden: parcours, weer (wind, mist, regen, volle zon…) Omdat ik als perfectionist pas een trick in competitie zal uitvoeren die ik hónderd procent onder controle heb, ervaar ik ook nooit stress. Slechts één keer, op de vorige Spelen, had ik even het gevoel: hé, dat voelt toch wat raar. Toch heb ik de run afgewerkt die ik van plan was. Alleen gaf de jury me net niet genoeg punten om in de finale te raken. Dat was echt geen kwestie van negatieve druk. Een mental coach heb ik dan ook niet nodig. Tot nu is alles goed verlopen zonder, waarom dan van werk/denkwijze veranderen?’

Geen heimwee

‘Vorig jaar vertoefde ik 256 dagen in het buitenland, dit jaar zal ik – door een operatie moest ik in België revalideren – allicht aan zo’n 220 dagen zitten. Ik ken echter geen enkele snowboarder die heimwee heeft, en ikzelf zeker niet. Ik weet dat ik op mijn maten thuis altijd kan terugvallen. Als ik weer in Westmalle ben, spreken we ook zo vaak mogelijk af, zoals voor ons traditioneel kerstfeestje. Het klassieke uitgaans-/studentenleven? Nooit gehad, maar ook daar heb ik nooit naar verlangd. Integendeel, ik dacht altijd: mijn leven als snowboarder is even mooi, béter zelfs. Rijk zal ik er zeker niet door worden, maar ik had het voor geen geld ter wereld willen missen.

‘Een gezin stichten? Da’s voor later. Ik ben wel al vijf jaar samen met mijn vriendin, maar ik kwijn niet weg van de heimwee als ik Kaat drie weken niet zie. Zij heeft er ook geen moeite mee dat ik zo veel van huis ben. Dat zou niet met elk meisje lukken, neen, maar zij heeft, als fotografe, haar eigen passie. Af en toe neem ik haar ook mee naar de bergen, en in rustperiodes ontdekken we samen de wereld – dat compenseert veel. Aan kinderen denken we nog niet. Ik ben pas 26, wil volop genieten van mijn vrijheid.

‘Een andere reden waarom ik nooit last heb van heimwee, is mijn vriendengroep in het snowboardwereldje. Een hechte gemeenschap: tijdens de competitie zitten we elke avond in hetzelfde hotel allemaal samen aan tafel en aan de bar. Praten we over elkaars interesses, families, de dingen des levens… – in het Engels, de enige voertaal. Als ik ergens in de VS ben, ga ik soms zelfs logeren bij bevriende collega’s uit de buurt. Onderscheid qua nationaliteit wordt er ook niet gemaakt. Amerikanen zien mij als Belg heus niet als een curiosum. Ze wéten niet eens dat er in België geen bergen liggen. (lacht)

‘Eigenlijk zijn we allemaal fan van elkaar. Concurrenten, ja, maar we hopen niet dat de ander slecht presteert of valt. Zelfs kort voor de competitie wenst iedereen elkaar succes in de riderslounge – geen gespannen sfeer zoals in de callroom van het zwemmen. En als iemand een zotte oefening uitvoert, dan gaan we allemaal uit de bol. Jaloezie? Amper. Mede omdat we zo’n gevaarlijke sport uitoefenen en we beseffen welke risico’s we nemen.’

Slopestyle of big air

‘Er rust voor de Spelen druk op mij, als dé Belgische medaillekandidaat, maar het is niet omdat ik regerend wereldkampioen ben dat olympisch goud, of een medaille, een formaliteit wordt. Op het WK dit jaar, in tegenstelling tot straks in Pyeongchang, waren bijvoorbeeld niet alle toppers aanwezig. Bovendien ligt alles zo dicht bij elkaar en hangt alles van zo veel omstandigheden af dat je minder dan in het atletiek of zwemmen – waar meestal de fysiek sterkste wint – kunt voorspellen wie op het podium zal staan.

‘Mijn doel is eerst de finale halen met een relatief gecontroleerde oefening. Om dan, áls ik gekwalificeerd ben, alles op alles te zetten. Niet op safe spelen, want dan haal je nooit het podium. Maar zelfs met een perfecte oefening ben je nog altijd afhankelijk van anderen.

‘In Pyeongchang zal ik aan de slopestyle en de big air (nieuw op het olympische programma, nvdr) deelnemen. Ik kijk het meest uit naar de slopestyle, waarin ik ook mijn beste resultaten, onder meer twee wereldtitels, heb behaald. De meest prestigieuze discipline ook, want het resultaat hangt minder af van geluk. In de big air halen de grootste waaghalzen hun zwaarste tricks boven op één jump – twee van hun drie pogingen tellen ook mee. Als iemand zijn eerste twee tricks goed landt en denkt: ik ga iets zots proberen, en dat lukt toevallig ook, dan kan die verrassen. In de slopestyle drijven echter meer de favorieten boven. Bij de drie rails (metalen constructies, nvdr) en de drie jumps moet je immers zes keer op zes landen – waarvoor je twee pogingen krijgt -, en moet je dus heel consistent zijn.

‘Het perfect uitvoeren van meerdere, iets minder spectaculaire tricks ligt me het best. Ik probeer immers heel clean te snowboarden: zonder te zwaaien mijn plank van begin tot einde vastnemen, niet met een bocht, maar in een rechte lijn landen… Proper afgewerkt, terwijl anderen misschien liever meer spectaculaire, minder goed uitgevoerde tricks zien. Om de persoonlijke voorkeuren bij de jury uit te vlakken vallen de hoogste en laagste van zes scores wel weg – al blijft het nog altijd een subjectief oordeel.

‘In de big air zal ik niettemin met mijn twee ‘zwaarste’ tricks uitpakken. Wie weet ben ík dan de verrassing. En win ik één, of zelfs twee medailles (na de slopestyle). De burgemeester van Westmalle had mij voor de Spelen van Sotsji beloofd dat hij een groot feest, met gratis trappistenbier, zou geven als ik een medaille zou behalen, en bij een gouden plak zelfs een standbeeld. Benieuwd of die deal nog altijd geldig is. Misschien moet ik nog eens binnenspringen in het gemeentehuis voor ik vertrek.’ (lacht)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content