Primeur: nooit zoveel vrouwelijke Belgische olympiërs

© belgaimage
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Om één reden zullen de Zomerspelen in Tokio voor Team Belgium al uniek worden: een recordaantal vrouwen in de Belgische delegatie.

Claire Guttenstein. Onthoud de naam, het kan op een quiz misschien ooit van pas komen. Zij is immers de allereerste vrouw die voor ons land deelnam aan de Olympische Zomerspelen: aan die van Stockholm 1912, in het zwemmen. Op de volgende editie, die in Antwerpen 1920, waren dat er al tien, weliswaar slechts drie procent op een totaal van 320 Belgische deelnemers. Pas op de Spelen in Londen 1948 werd dat aantal overtroffen, tot 19 dames, of 13 procent van de totale delegatie (148 atleten). Op de zes volgende Zomerspelen zakte dat aantal vrouwelijke olympiërs weer onder de tien. Met als absolute dieptepunt de editie van 1964 in… Tokio, toen welgeteld één Belgische naar Japan reisde: turnster Veronica Grymonprez.

Pas vanaf de Spelen van Montréal 1976 bestond één vierde van Team Belgium uit vrouwen (26 op 104). Maar pas acht jaar later konden de eerste landgenotes een medaille veroveren op de Zomerspelen, die van Los Angeles 1984: roeister Ann Haesebrouck (skiff) en zwemster Ingrid Lempereur (200 m schoolslag), twee keer brons. In Seoel 1988 steeg het vrouwelijke aandeel van de Belgische delegatie tot boven de 40 procent: 25 op 59 atleten. Judoka Ingrid Berghmans veroverde als eerste landgenote zelfs goud, weliswaar toen nog in een demonstratienummer. De voorbode van meer vrouwelijk succes, met een eerste zilveren medaille, in Barcelona 1992, voor roeister Annelies Bredael, en een eerste olympische titel, in Atlanta 1996, voor judoka Ulla Werbrouck.

In Sydney 2000 steeg zelfs het aantal dames in de Belgische delegatie (31) tot 46 procent, op een totaal van 68 atleten, mede dankzij liefst vijf judoka’s en acht zwemsters. Daarna zakte het aandeel van de vrouwen weer: 38% (19 op 50) in Athene 2004, slechts 18% (17 op 95) in Peking 2008, 38% (42 op 111) in Londen 2012 (mede dankzij het eerste olympische damesteam, de Red Panthers, in het hockey) en 29% (30 op 104) in Rio 2016.

55 vrouwelijke atletes op een totale delegatie van 121 Belgische olympiërs, dat is het grootste aantal sinds Londen 1948.

Dat wordt voor Tokio 2020/1 flink opgekrikt: zowel nominaal, tot een record van 55 atletes, als procentueel: tot 45,45% op een totale delegatie van 121 Belgische olympiërs, het grootste aantal sinds Londen 1948.

De verklaring voor die flinke stijging, ondanks slechts één zwemster ( Fanny Lecluyse)? De kwalificatie van de Belgian Cats (twaalf speelsters), een damesteam in het turnen en een recordaantal van twaalf deelneemsters aan het atletiektoernooi, waaronder de Belgian Cheetahs. Als de Red Panthers (met zestien speelsters) een olympisch ticket hadden veroverd in het hockey – en dat scheelde maar een haar – dan waren zelfs meer landgenotes naar Tokio gevlogen dan mannen (71 vs. 66).

Let wel: België blijft met 45,45% nog altijd onder het gemiddelde van alle internationale delegaties (48,8%). Bijna gendergelijke Spelen dus in Tokio, nadat het aantal dames op de edities tussen 2004 en 2016 al was gestegen van 41% (Athene) tot 45% (Rio). Delegaties van Canada (60%), de VS (54%, al voor de derde Spelen op rij) en van Groot-Brittannië (53%) tellen zelfs méér vrouwen dan mannen. Het IOC zet dan ook in op de zogenaamde mixed events: in Tokio staan er zelfs negen meer op het programma dan in Rio, onder meer in atletiek, judo, triatlon en zwemmen. Voor het eerst zal ook élke delegatie minstens één man en één vrouw tellen – in Rio hadden Equatoriaal Guinea, Irak, Monaco, Nauru, Tuvalu en Vanuatu geen vrouwelijke olympiër.

Een aanloop naar de Spelen van Parijs 2024, waar de verhouding tussen mannen en vrouwen zelfs helemaal in evenwicht zal zijn: 50% vs. 50%. En met voor het eerst misschien een Belgische delegatie met meer vrouwen dan mannen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content