Waarom de Red Lions de strafste hockeykampioen in de moderne olympische geschiedenis zijn

© Belga Image
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

De Red Lions schreven niet alleen Belgische sportgeschiedenis, ze mogen zich ook de meest dominante olympische kampioen in véle jaren noemen.

Nieuwjaarsreceptie van de Belgische hockeybond in 2010. In zijn speech droomt voorzitter Marc Caudron luidop van een olympische medaille. Sommigen noemen hem een dromer, maar zes jaar later, in Rio, wordt die droom al werkelijkheid – helaas wel ‘slechts’ zilver.

Hoewel de Lions het jaar erna naast de titel grijpen op het EK, doet Caudron weer een boude voorspelling: ‘België zal tussen nu en 2024 minstens één keer Europees, wereld- én olympisch kampioen worden.’

Vier jaar later is ook die voorspelling, drie jaar vroeger dan de deadline, uitgekomen: na een wereldtitel in India in 2018, een Europese titel voor eigen volk in Antwerpen in 2019, én een olympische titel in Tokio.

Een grand slam (met daarbovenop ook winst in de nieuwe Pro Leaguecompetitie in 2020/21) die geen enkel Europees land ooit heeft verwezenlijkt in één olympiade (een tijdspanne van vier jaar). In 2006 en 2008 werd Duitsland wel wereldkampioen en olympisch kampioen, maar in 2005 en 2007 moest het de Europese titel aan Spanje en Nederland laten. En in 1998 en 2000 veroverde Nederland goud op het WK en de Spelen, maar werd Duitsland tussenin, in 1999, Europees kampioen.

Doelpuntenproductie

Ook de cijfers van de Red Lions op deze Spelen spreken boekdelen: in acht matchen hebben ze één keer gelijkgespeeld (in de laatste poulematch tegen Groot-Brittannië, toen ze al zeker waren van groepswinst) en zeven keer gewonnen (waarvan wel één keer na shoot outs, in de finale). Goed voor een winstpercentage van 87,5 procent.

In 1992 en 1996 wonnen de olympische kampioenen Duitsland en Nederland ook slechts één match niet, maar toen moesten de finalisten een match minder afwerken dan nu. Je moet al terug naar de Spelen van 1972 voor een nog beter rapport: toen behaalde West-Duitsland acht op negen zeges.

De Lions behaalden die titel vooral dankzij een zeer efficiënte aanval: ondanks slechts één goal in de finale tegen Australië scoorde het 35 doelpunten in acht matchen, of gemiddeld 4,38 per duel. Het hoogste gemiddelde van een olympisch kampioen sinds India in 1980 7,17 keer per wedstrijd scoorde, maar vooral dankzij monsterzeges tegen Cuba en Tanzania in de groepsfase.

Een van de redenen van de efficiënte aanval is het hoge rendement op de strafcorner: 16 op 33 of 48 procent (netto, de hernomen strafcorners niet meegeteld). Met vooral Alexander Hendrickx aan het kanon. Hij scoorde twaalf keer uit zo’n penaltycorner, en nog tweemaal uit een strafbal. Met veertien goals kroonde hij zich ook tot topschutter van het olympische hockeytoernooi, het hoogste aantal sinds de Spanjaard Juan Amat die op de Spelen van 1980 16 keer raak trof.

Sinds die Spelen van 1980, toen India won, kunnen de Red Lions ook het beste doelpuntensaldo voorleggen van alle olympische kampioenen: +22, aangezien ze ook slechts 13 tegentreffers incasseerden in hun acht matchen. Met dank aan een alweer sublieme Vincent Vanasch, ook in de shoot-outs van de finale tegen Australië, en aan verdediger Arthur Van Doren, die nogmaals bewees waarom hij de beste speler ter wereld is.

Meest dominante kampioen

Een unieke trilogie op het EK, WK en de Spelen, als olympisch kampioen het beste winstpercentage in 49 jaar, de grootste doelpuntenproductie in 41 jaar, de beste aanvaller, de beste keeper, de beste speler ter wereld én de beste coach met Shane McLeod, gekoppeld aan een fysieke, tactische en mentale superioriteit.

Niet alleen is de voorspelling van Marc Caudron uitgekomen. De Red Lions zijn ook de strafste, meest dominante olympische kampioen in de moderne hockeygeschiedenis geworden. En minstens een van de drie beste, zo niet dé beste, landenploeg ooit.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content